Civis Mundi Digitaal #57
Ontzuiling als dissidente boodschap
Een bijzondere bron van inspiratie van Civis Mundi als intellectuele onderneming was voor mij persoonlijk de naoorlogse doorbraakgedachte, die ik in meerdere opzichten verder ontwikkeld heb. Oorspronkelijk is het een gedachte geweest die direct na de oorlog het meest saillant vertolkt is door de hervormde theoloog G. van der Leeuw, prominent exponent van die Doorbraakgedachte en minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap in het naoorlogse kabinet-Schermerhorn. “Wij hebben van de zuilen meer dan genoeg. Want die mooie zuilen schraagden nauwelijks meer een gemeenschappelijk Nederlands dak. Nederland was een administratieve volkseenheid geworden en eerst de Mof heeft ons geleerd dat wij een echt volk zijn.”, zo stelde Van der Leeuw onomwonden in zijn boek Balans van Nederland (1945).
De tijdgeest werd direct na de oorlog echter nog te sterk beheerst door de vooroorlogse verzuilingsgedachte om ontvankelijk te zijn voor deze toen als dissident ervaren boodschap. Pas naarmate de ontzuiling sinds de jaren ’60 op gang komt, groeit daar langzamerhand ruimte voor via de ontwikkeling van een nationaal, i.c. Nederlands identiteitsbesef. Aan de bewustwording daarvan heeft Civis Mundi doelbewust meegewerkt ondanks de weerstanden en verdachtmakingen daartegen. In het nationale geheugen is die doorbraakgedachte inmiddels ver weg gezakt. PvdA-prominent Paul Scheffer[1] presteerde het bijvoorbeeld in 2012 nog de PvdA op te voeren als een van de dragende partijen van de naoorlogse verzuiling in Nederland naast de christendemocraten. Het Doorbraakverleden van zijn partij schoot hem kennelijk niet meer in herinnering.
Bekering als doorbraakgelovige
Ik ben zelf een bekeerde doorbraakgelovige. Ik kom uit een rooms milieu en ben daar in eerste instantie ingepakt in het nauwsluitende keurslijf van het rijke roomse leven met al zijn rituelen, vanzelfsprekendheden en taboes. Aan een van die taboes - twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen – dank ik als het ware zelf mijn bestaan. Als journalist van een rigide roomse krant heb ik aanvankelijk zelf ook het georganiseerde verzet gesteund tegen de doorbraakbeweging onder leiding van de PvdA, een regelrechte aanslag immers op de roomse biotoop waarin ik mij met andere gelovigen geborgen wist; en onder de indruk ook van de idealistische motivering die dat georganiseerde verzet in eerste instantie inspireerde: het eigen zuilenlandschap namelijk in stand te houden als noodzakelijke uitvalbasis om van daaruit de seculiere samenleving en cultuur onder het beslag van christelijke waarden en normen te brengen.
Ik ben daar echter spoedig van teruggekomen. Een kerstening van de moderne samenleving, afgedwongen via machtsontplooiing van exclusief christelijke organisaties, druist volstrekt in tegen de geestelijke vrijheid die na eeuwen van ideologische strijd tot de dierbaarste verworvenheden van onze samenleving behoort. Dat betoogde een van de grote voormannen van de socialistische doorbraak, Willem Banning, tijdens de doorbraakstrijd van de jaren ’50.[2] In die geest heb ik me sindsdien ingezet voor het doorbreken van de gesloten confessioneel-christelijke zuilen van het verzuilingstijdperk. In april 1966 heb ik dat operationeel gemaakt met de oprichting van het Democratisch Centrum Nederland, een interconfessionele politieke actiegroep, die binnen de KVP spoedig als een van de stromingen erkend is en zich bij de ideologische voorbereiding van het CDA sterk gemaakt heeft voor het doorbreken van een exclusief christelijke grondslag van het CDA. Dat bleek toen echter een brug te ver. Het waren vooral politici van ARP en CHU die zich hiertegen principieel bleven verzetten. Dat betekende het einde van mijn christendemocratische betrokkenheid en activiteit. Geleidelijk heb ik bovendien oog gekregen voor het eigenlijke motief achter dat confessionele verzet. Dat was het behoud van verworven machtsposities.
Politieke doodzonde
Een eerste oogopener voor dat confessionele verzet tegen ontzuiling was de ervaring die ik opdeed bij mijn dissertatie. Die had een heel eigentijds onderzoeksthema als inzet, de behartiging namelijk van publieke belangen door particuliere lichamen als bestuursrechtelijk en bestuurskundig vraagstuk. Daarbij kwam vooral de juridische positie van het verzuilde maatschappelijke middenveld in het geding. Toen ik met dit onderzoek klaar was, bleek ik die inmiddels door mijn promotor goedgekeurde dissertatie aan de katholieke universiteit van Nijmegen toch niet te mogen verdedigen door de interventie van een hoogleraar die van mening was dat de positie van het verzuilde – i.c. katholieke – maatschappelijke middenveld op basis van het subsidiariteitsbeginsel niet afdoende genoeg was afgeschermd van overheidsinvloed en daarom als mijn nieuwe promotor werd aangewezen. Ik moest vervolgens mijn dissertatie geheel in zijn geest opnieuw redigeren. Daar werden we het niet over eens. Ik ben daarom uitgeweken naar een niet katholieke universiteit. En dat bleek in die tijd als dissident gedrag over te komen, want een schending van een van de taboes van het verzuilingstijdperk; en daarmee een politieke doodzonde, die mijn loopbaan jarenlang belast heeft.[3]
Dat dat verzuilde maatschappelijke middenveld nota bene met medewerking van confessionele partijen als politieke steunpilaren ervan, sinds de jaren ’60 in de bestuurszorg geruisloos gereduceerd is tot een uitvoeringsorgaan van overheidsbeleid; dat staat en maatschappij daardoor steeds meer met elkaar vervlochten geraakt zijn; en dat de oorspronkelijk zozeer gekoesterde levensbeschouwelijke oriëntatie van die zuilen toen ook snel en geruisloos verschrompeld en verbleekt is, het is een kleine ironische noot in deze microgeschiedenis. Dat het principiële verzet van die Nijmeegse hoogleraar tegen mijn promotie weldra voornamelijk politiek gemotiveerd bleek te zijn, het heeft mijn oorspronkelijk aangekweekt ontzag voor de doorslaggevende rol en betekenis van christelijke principes sterk verzwakt.
Poging tot doorbraak maatschappelijke tweedeling
De naoorlogse Doorbraakgedachte had behalve ontzuiling ook betrekking op het doorbreken van de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid, die met de daarmee samenhangende klassenstrijdgedachte zo’n sterk stempel gedrukt heeft op de maatschappelijke en politieke verhoudingen in de eerste helft van de 20e eeuw. Die doorbraak heeft zich na de oorlog wel spoedig doorgezet. Klassenstrijd is geruisloos geweken voor georganiseerd overleg tussen werkgevers en werknemers (poldermodel). Maar daar is inmiddels een nieuwe maatschappelijke tweedeling voor in de plaats gekomen, de tweedeling tussen hoger- en lager opgeleiden. Die nieuwe maatschappelijke scheidslijn werd zo ingrijpend geacht, dat al gesproken werd van een nieuw type apartheid. Hoog- en laagopgeleiden leven in aparte werelden. Zij worden gescheiden door verschillen die hemeltergend groot zijn, constateert de Belgische socioloog Mark Elchardus.[4] Hoger en lager opgeleiden, zij komen elkaar steeds minder tegen in de buurt, op school en in instituties van de democratie. Zij mijden elkaar ook bij het aanknopen van persoonlijke relaties en bindingen (huwelijk).
Deze scheidslijn op grond van opleidingsniveaus dreigt samen te vallen met heel verschillende mogelijkheden voor maatschappelijke ontplooiing en waardering, en tevens wat toegang tot netwerken en zeggenschap betreft. De politiek is hiervan een goed voorbeeld. In een onderzoek van TNS NIPO stelt 68% van de respondenten dat de mening van hoger opgeleiden hierin teveel doorklinkt. Bovendien geeft 84% aan dat er in de maatschappij teveel waarde wordt gehecht aan diploma’s en te weinig aan ervaring en praktijkkennis. Het onderwijs dat jarenlang gediend heeft om vooruit te komen op de maatschappelijke ladder is nu zelf een verdelingsmechanisme geworden.[5]
Het is een maatschappelijke scheidslijn die te maken heeft met de ontwikkeling van een meritocratische samenleving als vrucht van de progressieve ideologie van gelijke kansen. Naarmate die ideologie vrucht draagt, zijn het de eigen prestaties (een combinatie van talent en inspanning) die bepalend worden voor ieders maatschappelijke positie en status. Zo groeit er een nieuwe tweedeling tussen een bovenlaag van mensen die door eigen verdiensten maatschappelijk succesvol zijn en dienovereenkomstig beloond en gewaardeerd worden; en een onderlaag van mensen die daartoe de capaciteiten missen en hun geringe maatschappelijke status niet langer kunnen wijten aan factoren buiten henzelf, zoals afkomst, sekse, huidskleur e.d. en daarom gebukt gaan onder statusangst, het besef weinig in tel te zijn.[6] In feite zijn we daarmee op weg naar een nieuwe klassenmaatschappij met het onderscheid in erfelijk bepaalde intelligentie en energie als grondslag. Dat onderscheid ligt ook ten grondslag aan de ongelijkheid in gezondheid en levensverwachting. Wat levensverwachting betreft is het verschil tussen hoger- en lageropgeleiden al ongeveer zeven jaar.[7] Op de keper beschouwd is die maatschappelijke tendens een nieuwe versie van sociaal darwinisme. En dat kan makkelijk uitmonden in een confrontatie tussen het ressentiment van de verliezers, die dat in de politiek vertalen in steun aan populistische tegenstromingen, en de arrogantie van de winnaars.
Na de doorbraak van de maatschappelijke tweedeling tussen kapitaal en arbeid in de tweede helft van de vorige eeuw noopt deze nieuwe tweedeling tot een nieuwe maatschappelijke doorbraakbeweging, die zich ook uitstrekt tot het persoonlijke vlak. Zoals gezegd is er tevens een groeiende distantie tussen hoger- en lageropgeleiden bij het aangaan van persoonlijke relaties en bindingen. Daartegen wordt nu een lans gebroken voor het aangaan van persoonlijke relaties en bindingen tussen hoger opgeleide (carrière)vrouwen en lager opgeleide jonge mannen als bijdrage tot een nieuwe emancipatie.[8]
Terwijl de Doorbraakgedachte in progressieve kringen waar zij na de oorlog geboren was, volledig is weggezakt, heb ik die gedachte in Civis Mundi als nieuwe expressie van het liberale concept van de open samenleving integraal omarmd, verbreed en vervolgens nader uitgewerkt met als doel taaie religieuze, ideologische, politieke, territoriale en maatschappelijke scheidslijnen te doorbreken, om zodoende nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden en- perspectieven te kunnen openen.
Op internationaal terrein gaat het om het doorbreken van de staatkundige scheidslijnen zoals die in Europa sinds het vredesverdrag van Münster van 1648 gegroeid zijn; een ambitie die na de Tweede Wereldoorlog gestalte kreeg in het streven naar Europese integratie. Het is een ambitie die onze intellectuele onderneming van stonde af aan gedeeld heeft met een duidelijke voorkeur voor een federaal georganiseerd Europa, zoals die naderhand, in 2001, door de Duitse regering is voorgesteld met een nevenschikking en dus een gelijkwaardige positie van het centrale gezag (de bond) en de deelstaten die ieder in hun respectievelijke bevoegdheidssferen soeverein zijn (‘competitive federalism’).
Interdisciplinaire doorbraak
Op wetenschappelijk terrein was de inzet van onze verbrede doorbraakgedachte het doorbreken van de kunstmatige scheidslijnen tussen verschillende wetenschappelijke disciplines.[9] De talen en inzichten van alfa-, bèta- en gammawetenschappen hebben elkaar aanvullend nodig voor het begrijpen van mens en samenleving in al hun facetten.[10] In Civis Mundi is dat inmiddels gedaan door het stimuleren van multi- en interdisciplinair onderzoek en reflectie, daarbij uitgaande van een integrale denkwijze, om ook op die manier nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden te creëren. Door het overschrijden van de grens tussen gescheiden disciplines ontstaan er vaak onvermoede kansen op ontdekking van nieuwe wetenschappelijke in- en uitzichten. Het is juist op die grensgebieden, dat de speurtocht naar wetenschappelijke innovatie beloond wordt. Het meest beroemde voorbeeld ervan is, zoals bekend, de ontdekking van de structuur van het DNA. Vandaar dat het innovatiebeleid van de Europese Commissie nu ook op interdisciplinaire samenwerking gericht is.
Vandaar voorts dat vanwege de Stichting Civis Mundi ook twee bijzondere leerstoelen geëntameerd zijn met een interdisciplinaire oriëntatie als bijdrage tot filosofische en wetenschappelijke bezinning op de ontwikkelingsmogelijkheden, -problemen, en –perspectieven van de moderniteit zoals die zich in liberale zin heeft doorgezet. Op de Erasmus Universiteit Rotterdam is in 2008 een leerstoel gevestigd met als leeropdracht ‘Filosofie van cultuur, politiek en religie’; en in 2011 een leerstoel met als leeropdracht: ‘Filosofie van de geneeskunde en de maakbaarheid van de mens’. Op eerstgenoemde leerstoel is dr. Marli Huijer benoemd, die spoedig daarna de eerste vrouwelijke Denker des Vaderlands is geworden; op de tweede dr. Maartje Schermer. Als antwoord op de fragmenterende en desintegrerende krachten en tendenties, die met de opmars van de moderniteit in liberale zin gepaard gaan, is het stimuleren van interdependent, interdisciplinair en coherent denken tevens een van onze doelstellingen geworden.
Ten slotte is de Doorbraakgedachte uitgebreid tot een hernieuwde poging tot doorbraak in het denken over de grens tussen leven en dood. Dit is gedaan door onderzoek naar eventueel leven na de dood nieuw leven in te blazen met een gemoderniseerd concept van karma en reïncarnatie als uitgangspunt.[11]
[1] Paul Scheffer, Het krediet van Nederland, NRC Handelsblad 1 mei 2012.
[2] In die geest opnieuw Jan Terlouw, Hoed u voor mensen die iets zeker weten, 2011, p. 239.
[3] Zie nader A.J.F. Kӧbben, Hiërarchische verhoudingen binnen het universitaire bestel en hun gevolgen voor de vrijheid van de wetenschap, in: A. Kӧbben e.a. (red.) Homo prudens, 2000, pp. 120-123.
[4] Zie D. Vlasblom, De nieuwe apartheid, NRC Handelsblad, 10/11 december 2011. Zie ook Charles Murray, Coming Apart. The State of White America 1960 – 2010, 2011.
[5] Zie o.a. M. Bovens en A. Wille, Diplomademocratie. Over de spanning tussen meritocratie en democratie, 2011.
[6] Zie R. Sennet, Respect, 2003; en A. de Botton, Status Anxiety, 2004.
[7] Zie het CBS rapport, De Nederlandse samenleving 2010.
[8] Zie H. Crul, Naar beneden trouwen is heel geëmancipeerd, NRC Handelsblad 4/5 februari 2012.
[9] Zie Ruud Abma, Over de grenzen van disciplines, 2011. De afzonderlijke sociale wetenschappen worden hierin overstegen en in verband gebracht met geestes- en natuurwetenschappen
[10] Zie Marjan Slob, Hersenbeest. Filosofie over het brein en de menselijke geest, 2017.
[11] Zie Karma, reïncarnatie en de roep om zingeving (Civis Mundi jaarboek 1997); Karma en reïncarnatie anno 1999, De stand van zaken (Civis Mundi januari 1999). Helmut Obst, Reinkarnation. Weltgeschichte einer Idee, 2009. Voor een filosofische fundering ervan, zie H.S. Verbrugh, Karma en reïncarnatie. Een filosofische analyse, 2000. Idem, De dood is een nieuw begin. Stichting Kairos, Karma en Reïncarnatie. Rotterdam, 2017.