Brengt religie meer vrede of meer oorlog?

Civis Mundi Digitaal #60

door Wim Couwenberg

Onder die titel publiceerden wij eerder (in nummer 57) onder Mededelingen de volgende tekst:

“Hoeveel ruimte is er voor religie in een seculiere samenleving? Als we naar het maatschappelijke debat over de excessen van godsdiensten kijken – het misbruik in de katholieke kerk, misbruik in joodse gemeenschappen en het terrorisme uit naam van god – lijkt het makkelijk om te oordelen. Maar religie biedt juist ook houvast en zingeving in een snel veranderende wereld. Op de hele wereld is er geen volk te vinden zonder religie. Gelovig zijn zit dus niet alleen diep verankerd in onze cultuur, maar ook in ons menszijn. Het aantal gelovigen op de wereld blijft in weerwil van het maatschappelijke debat gestaag toenemen.”

Daarom, zo valt te lezen, vond op 8 april jl. in De Balie te Amsterdam een gesprek plaats tussen atheïsten en gelovigen over de positieve of negatieve invloed van religie op onze samenleving in onze tijd, met als centraal gespreksthema: brengt religie meer vrede of meer oorlog? In dat gesprek werd het atheïsme vertolkt door de filosoof Floris van den Berg en Paul Cliteur, die zich rekenen tot de nieuwe, anti-religieuze atheïsten, en in de geest van de bekende neodarwinist R. Dawkins[1] in het conflictpotentieel van de religie de belangrijkste bedreiging zien van een vreedzame wereld.

 

Conflictpotentieel godsdienst

Dat conflictpotentieel is ongetwijfeld een historisch feit. Om de nodige eenheid van geloof in stand te houden zijn christelijke kerken er toe over gegaan dat geloof in dogma’s of belijdenisgeschriften te verankeren. En dat evenals de interpretatie van die geloofswaarheden is ook weer een rijke bron van verdeeldheid en conflict en vaak ook van kerkafscheidingen geworden. In Nederland heeft dat geleid tot de confrontatie tussen twee contrasterende mentaliteiten die we telkens weer tegenkomen in religieuze, maar ook in politiek-ideologische debatten, de botsing namelijk tussen rekkelijken en preciezen die haar oorsprong vindt in de godsdiensttwisten in de tijd van de Republiek der Verenigde Provinciën. Tot de rekkelijken behoorden toen bijvoorbeeld eminente mannen als Hugo de Groot, Oldenbarnevelt, P.C. Hooft en de gebroeders De Wit, tot de preciezen de calvinistische dominees en hun aanhang.

Er is een intrinsieke en directe relatie tussen orthodoxie en conflict. Inherent aan religieuze orthodoxie is de pretentie de exclusieve vertolking te zijn van de enige geldende waarheid en het eeuwige heil. Die claim is de bron geworden van een lange reeks van conflicten. Christendom en de islam hebben zich als exponenten van religieuze orthodoxie eeuwenlang met dwingende macht verbreid en bestaande conflicten met religieuze argumenten gelegitimeerd.

Met de erkenning van godsdienstvrijheid en de introductie van de scheiding van kerk en staat als uitvloeisel van het liberale project der moderniteit is een proces op gang gekomen dat geleid heeft tot matiging en beperking van het conflictpotentieel dat besloten ligt in de strijd over inhoud en betekenis van religieuze geloofswaarheid. Dat geldt in zekere zin ook voor de moderne oecumenische beweging die in de vorige eeuw ontstaan is als reactie op de historisch gegroeide verdeeldheid van christelijke kerken en daarin niet langer berusten wil.[2] Dat die oecumene in de praktijk zo’n moeizaam proces is, heeft veel zo niet alles te maken met de doorwerking van bepaalde machtsfactoren die daarbij in het geding zijn. Dat geldt in het bijzonder voor de R.-K. kerk. Sinds Paus Johannes Paulus II houdt die kerk de oecumenische boot weer meer op afstand in de overtuiging dat zij veel beter dan protestantse kerken in staat is de kerk van Christus wereldwijd te presenteren en te verbreiden.

 

Religieuze orthodoxie versus vrijzinnige beweging

Wat mij telkens weer opvalt, is dat die antireligieuze atheïsten als authentieke of-of denkers religie plegen te vereenzelvigen met de religieuze orthodoxie in de grote wereldgodsdiensten, zoals de joodse en christelijke religies, en de islam. Die zijn alle ontstaan in een premodern geestesklimaat en in hun religieuze opvattingen en uitingen in vergaande mate getekend door het daar heersende mythologische wereldbeeld. Dat conflict woedt tot in onze tijd voort in de strijd tussen orthodoxe en fundamentalistische richtingen die zich moeilijk kunnen losmaken uit het religieuze geestesklimaat van de premoderniteit en vrijzinnige stromingen die daarentegen streven naar een adequate aanpassing van het religieus bewustzijn aan het sterk veranderde wereldbeeld en geestesklimaat van de moderniteit. Dat laatste gebeurt door de religieuze tradities van juistgenoemde wereldreligies op te vatten als historisch bepaalde vormgevingen van het zich ontwikkelende religieuze bewustzijn. Ontstaan in een premoderne culturele context, zijn die tradities uiteraard gestempeld door dat mythologische wereldbeeld en het morele besef van die premoderne ontwikkelingsfase. Vandaar de noodzaak van dat aanpassingsstreven.

Onder invloed van een reeks van moderniseringsprocessen die in Europa het prille gedachtegoed van de moderniteit op steeds meer terreinen operationeel maken en gestalte geven, raakt het traditionele christelijke geloof met godsdienstige noties die nog de geest ademen van premoderne geloofs- en denktradities steeds meer in het defensief. Als antwoord daarop ontwikkelt zich sinds de 19e eeuw het streven ook dit geloof te moderniseren. Het is een tendens die nadien ook opkomt in andere traditionele godsdiensten als het Jodendom en de Islam. Die modernisering krijgt in het reformatorische christendom concreet gestalte in een vrijzinnige beweging die zich ten doel stelt dat geloof aan te passen aan het gedachtegoed van de moderniteit. Vandaar dat die beweging wel als religieus modernisme bekend is geworden. Zij staat daarmee ook aan de wieg van de moderne religiekritiek in christelijke kringen. Die kritiek spitst zich toe op de historisering van de heilige teksten in de geest van de historisering van het wereldbeeld in het moderne geschiedverloop. De Bijbel raakt onder invloed daarvan onttoverd tot een historisch, dus tijd- en cultuurgebonden heilig boek, waarin dus geen eeuwige waarheden verkondigd worden.

 

Kort begrip vrijzinnigheid en de verspreiding ervan

Die vrijzinnige beweging valt nader te typeren als religieuze expressie van het emancipatiemotief van de moderniteit, en zodoende te omlijnen als vrijheid van kerkelijke bevoogding en vrijheid van leer en van inrichting van het eigen leven met nadruk op de humanistische aspecten van het christelijk geloof; openheid voor andere godsdiensten en nieuwe wetenschappelijke inzichten; bereidheid de eigen religieuze opvattingen in mondiaal perspectief te plaatsen en ter discussie te stellen in een dialoog met andere godsdiensten; en ten slotte religieuze emancipatie als een permanente opgave. Vrijzinnigheid dus opgevat als een geuzennaam voor een vorm van geloven, waarin men zich rekenschap geeft van nieuwe religieuze inzichten en gewijzigde morele intuïties; maar volgens eerdergenoemde atheïstische of-of denkers geen echt geloof, maar crypto-atheïsme.[3] In het Rooms-Katholieke deel van het christendom zijn wel pogingen in die richting gedaan, maar die zijn vastgelopen op het taaie verzet van de klerikale leiding.

Als antithese van religieuze orthodoxie belichaamt vrijzinnigheid sinds de 19e eeuw zoals gezegd het streven naar aanpassing van christelijk geloof aan het moderne beschavingsproces.[4] De zg. moderne theologie gaat daarin voorop. Om maar het idee te hebben bij de tijd te zijn gebeurt die aanpassing aan het moderne denken vaak nogal kritiekloos. Zo wordt bijvoorbeeld het eenzijdig optimistische mensbeeld en het daarmee samenhangende vooruitgangsgeloof probleemloos omhelsd en gekoesterd.[5] Maar sinds de vorige eeuwwisseling komt er wel enig verzet tegen dat oppervlakkige optimisme van de ‘moderne vaderen’. Na al wat we in de 20e eeuw aan negatieve ontwikkelingen meegemaakt hebben, heeft ook het vrijzinnige denken meer oog gekregen voor de keerzijde van het moderne vooruitgangsgeloof en van wat aanvankelijk als progressief beleid omarmd en gestimuleerd is. Het grote manco van emancipatieprocessen tot nu toe is bovendien geweest dat zij succesvol geweest zijn in hun streven naar uiterlijke vrijmaking van repressieve structuren (negatieve vrijheid), maar veel minder in de ontwikkeling van autonome, zichzelf bepalende burgers, zoals verondersteld in het mensbeeld van de moderniteit.

Vrijzinnigheid is inmiddels in wisselende mate doorgedrongen in alle religieuze levensbeschouwingen, ook binnen de islam en binnen esoterische stromingen als theosofie en antroposofie. Bij reflectie op vrijzinnigheid als geesteshouding moeten we haar derhalve niet langer voornamelijk blijven associëren met de oorspronkelijk vrijzinnig-christelijk uitingsvormen daarvan.

 

Comeback religie

De modernisering van religie in de vrijzinnige beweging heeft zich principieel gedistantieerd van het eerdergenoemde conflictpotentieel van de religieuze orthodoxie, en wordt door die antireligieuze atheïsten als religie niet meer serieus genomen, want niet interessant meer voor hen. Toch is die vrijzinnigheid als gemoderniseerde religie geruisloos in opmars. Dat blijkt ook uit het boek van een niet-belijdende publiciste, Yvonne Zonderop, getiteld Ongelofelijk, Over de verrassende comeback van religie (2018). Met die comeback wordt dan vooral een reveil van vrijzinnig geloof bedoeld, waarin de individuele gelovige zelf beslist over aard en inhoud van zijn geloof. Er is iets bijzonders gaande. Wellicht dat secularisatie op haar grens stuit. In haar boek probeert zij de vraag te beantwoorden waarom men in Nederland zo radicaal van zijn geloof is afgevallen. Toen zij als journalist bij Het Parool ging werken, hoorde zij daar dat in die krant niet meer over kerk en religie geschreven werd. God bestaat immers niet, en daarom was er geen journalistieke reden om verslag te doen van dingen die niet bestaan. Een van de verklaringen voor die radicale geloofsafval ziet zij gelegen in de verzuiling. Er is niet alleen afscheid genomen van de notie God, maar vooral van die benauwde maatschappelijke constructie, waarin zovelen zich opgesloten voelden. Voor die generatie is de bevrijding uit verzuiling en religie zo langzamerhand uitgewerkt. We zijn vrij van alles. Maar iets anders is hoe vrij we zijn. Er is geen spirituele grondslag, erfenis van het postmodernisme.

Wel doet de religieuze orthodoxie nog het meest van zich spreken, zoals in een spectaculair reveil van religieus fundamentalisme met een religieuze heilsverwachting als inspiratiebron en een apocalyptische eindstrijd als weg daarheen, een reveil derhalve ook van religieuze en politieke eschatologie. Het meest opvallend uit zich dat in een fanatiek beleden islamitisch fundamentalisme en -terrorisme dat inspireert tot een jihad tegen het ongeloof en daarmee samenhangende decadentie van de moderne wereld. Als zodanig is het zoals Habermas stelt een reactie tegen de globalisering van het westerse moderniseringsproces en het verlies van vertrouwde traditionele levensvormen als gevolg daarvan.

 

Darwins evolutietheorie ter discussie

Ondanks alle wetenschappelijke verlichting blijft de wereld in laatste instantie in raadsels gehuld. Hoe verder we als mensen in het heelal doordringen en hoe dieper in de materie, des te raadselachtiger de werkelijkheid van macro- en microkosmos voor ons wordt.[6] Die raadselachtigheid blijft het menselijke brein uitdagen. De eerdergenoemde evolutiebioloog R. Dawkins gelooft niettemin dat ons bestaan niet langer een mysterie is dankzij de evolutietheorie van Darwin. Dankzij die theorie zouden we immers beschikken over een afdoende verklaring voor het ontstaan en bestaan van de mens en is religie derhalve een gepasseerd station geworden.[7]

Maar, zo reageert hierop een natuurkundige als Jan Terlouw[8], religie heeft niets te maken met ratio en alles met hoop. En past religie als zodanig niet naadloos in de darwinistische ontwikkelingsgang, namelijk als onmisbaar ingrediënt om te overleven? Dawkins overschrijdt met zijn natuurwetenschappelijke argumentatie bovendien grenzen van de vragen die wetenschap redelijkerwijze kan beantwoorden. Over vragen als: wat is de oorsprong van alles en waartoe zijn we op aarde, wat is dus de zin van ons bestaan kan de wetenschap geen uitsluitsel geven.

Wat opvalt, is dat de duistere kant van Darwins evolutietheorie bewust of onbewust weggelaten wordt. Dat geldt ook voor Dawkins. Want wat leert die evolutietheorie ook? De mens is een behoeftig zoogdier, ontwikkeld door blinde natuurwetten in een uithoek van het heelal. En eens zal deze raadselachtige intelligente diersoort van de aardbodem verdwijnen en zal het almaar uitdijende heelal zijn evolutie “jenseits von Gut und Böse” voortzetten alsof er niets gebeurd is. Het kan heel wel zonder ons, zo stelt de journalist Govert Schilling geheel in de geest van Darwin in zijn boek Evoluerend heelal. De mens is in dat heelal een absoluut vreemd en eenzaam wezen en de wereld wordt vreemder naarmate we er meer over weten.

Het is een theorie die als een universeel zuur alle menselijke illusies wegvreet, stelt de Amerikaanse filosoof en darwinist Daniel C. Dennet dan ook onomwonden. Het is uiterst onwaarschijnlijk, zo wordt in lijn hiermee gesteld, dat de dominerende rol van de mens in de kosmos, of zelfs maar op aarde, een relatief lang leven beschoren zal zijn. Het is trouwens de vraag of dat wenselijk is. Algemeen heerst immers het gevoelen dat de mens zeer onzorgvuldig met zijn toekomst omgaat. Dat hij zelf een einde zal maken aan zijn leidende rol in de evolutie, is daarom het meest waarschijnlijk.[9]



[1] R. Dawkins, The God Delusion, 2006.

[2] Zie voor de huidige stand van zaken F. Bouwen, The Ecumenical Movement at the Crossroads, 2008

[3] Zie A. van der Meiden, Vrijzinnigheid: een geloof, een houding en een onderdak, Civis Mundi, 2, 1988.

[4] Zie E.H. Cossee, Tegendraadse theologie: terugblik op vier eeuwen vrijzinnigheid in Nederland, in: W.B. Drees (red.), Een beetje geloven, 1999, pp. 181-201

[5] Zie M. Buitenwerf–Van der Molen, God van vooruitgang. De popularisering van het modern-theologisch gedachtegoed in Nederland (1857-1880), 2007

[6] Zie H. Küng, Het begin van aller dingen. Natuurwetenschap en religie, 2008, p. 84. Küng licht dat als volgt toe: “ Een raadselachtige macrokosmos: hoe meer astrofysici met behulp van gigantische telescopen weten van het heelal, dat naast de driedimensionale werkelijkheid een vierde tijdsdimensie (en misschien nog andere dimensies) bevat, des te onvoorstelbaarder wordt voor ons deze (volgens Einstein) onbegrensde en toch eindige gekromde tijdruimte met zijn steeds sneller expanderende sterrenstelsels en de pas recentelijk ontdekte, uiterste merkwaardige objecten als pulsars en quasars.

Een raadselachtige microkosmos: hoe meer de fysici van de elementaire deeltjes met behulp van reusachtige deeltjesversnellers weten van de atoomkern, die immers weer uit protonen en neutronen is samengesteld, deze echter weer uit nog nietigere ondereenheden, de zogenoemde quarks en gluons (“lijmstof”), inclusief de elektrodynamische, zwakke en sterke krachten de zwaartekracht, die op hun beurt misschien ook weer gemeenschappelijke structuren hebben, des te minder kunnen we ons voorstellen wat de oerstof of de oerkracht van de wereld nu werkelijk is.”

[7] Zie R. Dawkins, The Blind Watchmaker, 1986.

[8] Zie J. Terlouw, Hoed u voor mensen die iets zeker weten, 2011, pp. 204-205 en 214.

[9] Zie C.A. Buningh, Filosofie, cultuur en maatschappij, 2001, pp. 5 en 54