Civis Mundi Digitaal #61
Aankondiging van: Jona Specker, Voorwaarden voor ethisch verantwoorde praktijken van morele mensverbetering. 2018.
Onder leiding van Maartje Schermer, namens Civis Mundi bijzonder hoogleraar filosofie van de geneeskunde en maakbaarheid van de mens, is Jona Specker op 28 juni jl. gepromoveerd op het thema Moral Enhancement. Hier volgt een samenvatting van haar proefschrift, onder de redactionele titel Voorwaarden voor ethisch verantwoorde praktijken van morele mensverbetering.
Sinds 2008 staat binnen het zogenaamde ‘moral enhancement debat’ de vraag centraal of we de ontwikkeling van technologieën ten behoeve van morele mensverbetering actief moeten nastreven en of het toegestaan of zelfs verplicht zou zijn om ze in te zetten, op voorwaarde dat deze interventies effectief en veilig zijn.
Terwijl ‘traditionele methoden’ van morele mensverbetering zoals opvoeding, socialisatie en onderwijs, waarschijnlijk net zo oud zijn als de mensheid zelf, richt het debat over morele mensverbetering zich op de wenselijkheid van interventies die zijn gebaseerd op nieuwe biomedische inzichten en op het gebruik van biomedische methoden. Het debat volgt op een aanzienlijke toename van fundamenteel onderzoek naar (neuro-)biologische en genetische verklaringen van moraliteit. Potentiële interventies die worden besproken variëren van verschillende soorten psychofarmaca, neurostimulatie tot genetische selectie en manipulatie.
Tot nu toe heeft het theoretische debat over morele mensverbetering een sterk speculatief karakter en loopt het ver vooruit op realistische wetenschappelijke mogelijkheden. Bovendien dreigt het debat focus en daadwerkelijke impact te ontberen, omdat verschillende commentatoren het niet eens te worden over hoe morele mensverbetering begrepen en gedefinieerd dient te worden.
Het gebrek aan onderzoek naar potentiële praktijken van morele mensverbetering is problematisch, omdat zonder de context, doelgroep en doelstellingen van het toepassen van potentiële biomedische mogelijkheden voor morele mensverbetering te expliciteren, niet duidelijk is wie zich van dit debat iets zou moeten aantrekken, terwijl bestaande of opkomende praktijken die al elementen van morele mensverbetering in zich dragen juist teveel buiten beeld dreigen te blijven.
Dit proefschrift richt zich daarom op (huidige en toekomstige) praktijken van morele mensverbetering, met het oog op het identificeren van ethische kwesties die niet noodzakelijk deel uitmaken van het huidige debat over morele mensverbetering. In plaats van onderscheid te maken tussen wenselijke en ongewenste technologieën voor morele mensverbetering, beoogt dit proefschrift voorwaarden te formuleren voor ethisch verantwoorde praktijken van morele mensverbetering.
Op basis van een systematische clustering van ethische argumenten die naar voren komen in het debat over morele mensverbetering, wordt in de eerste plaats geconcludeerd dat er weinig discussie is over het onderscheid tussen morele mensverbetering en de behandeling van psychische stoornissen of tekorten (hoofdstuk 2). Bovendien is tot nu toe opvallend weinig aandacht besteed aan de veiligheid, risico’s en bijwerkingen van morele mensverbetering, waaronder het risico op identiteitsveranderingen. Ten slotte overschatten veel auteurs zowel de wetenschappelijke als de praktische haalbaarheid van de interventies die zij bespreken, waardoor het debat te zeer een speculatief karakter heeft.
Vervolgens worden een aantal contexten of domeinen onderzocht waarin (toekomstige) morele mensverbeteringsinterventies mogelijk ingang zullen krijgen (hoofdstuk 3). Door vergelijkbare of verwante bestaande praktijken en hun relevante ethische kaders nauw te bestuderen, kunnen ethische overwegingen worden geïdentificeerd die relevant zijn voor het beoordelen van potentiële morele mensverbeteringsinterventies. Domeinen die werden onderzocht zijn, ten eerste debatten over wat geschikte doelstellingen van morele opvoeding zijn; ten tweede, voorstellen voor het identificeren van risicofactoren voor antisociaal gedrag, en ten derde, de moeilijke afweging in de (forensische) psychiatrie tussen de belangen van het individu en die van derden.
In een reeks interviews vroegen we forensische artsen naar de vooruizichten, bedreigingen en beperkingen van integratie van neurobiologische en gedragsgenetische interventies in forensisch psychiatrische praktijken (hoofdstuk 4). Toepassingen die werden besproken betroffen potentiële biomedische interventies om agressie te verlagen, het mogelijke gebruik van beeldvormend onderzoek bij het beoordelen van verantwoordelijkheid en het mogelijke gebruik van ‘biomarkers’ bij het bepalen van risico op toekomstig gewelddadig en antisociaal gedrag.
Daarnaast hebben we door middel van deze interviews onderzocht in hoeverre forensische artsen morele ontwikkeling en morele groei als onderdeel van hun huidige professionele praktijken beschouwen en in welke mate zij denken dat het stimuleren van morele ontwikkeling een legitiem doel is in de context van de forensisch psychiatrische behandeling (hoofdstuk 5). Daarnaast vroegen we hoe forensisch specialisten overwegingen rondom openbare veiligheid en risicobeheer afwegen tegen de belangen en het welzijn van de individuele patiënt.
Door middel van empirisch onderzoek hebben we getracht inzicht te krijgen in de redenen van het publiek om het gebruik van farmacologische middelen ten behoeve van morele mensverbetering voor zichzelf of voor anderen te steunen of af te wijzen (hoofdstuk 6). We zagen dat mensen significant meer problemen hadden met farmacologische in vergelijking met niet-farmacologische morele mensverbeteringsinterventies. De resultaten suggereren dat het publiek zich grotendeels verzet tegen farmacologische middelen, maar open staat voor niet-biomedische middelen om morele mensverbetering te bereiken.
Het laatste hoofdstuk vertrekt vanuit de observatie dat zowel een aantal bestaande als opkomende praktijken al elementen van morele mensverbetering bevatten. Naarmate technologische mogelijkheden om moreel gedrag en morele capaciteiten te beïnvloeden en te veranderen toenemen, en tegelijk wellicht ook de publieke en politieke bereidheid om die mogelijkheden daadwerkelijk te gebruiken, neemt ook het belang van het verhelderen van deze elementen van morele mensverbetering toe, alsmede de noodzaak, om zorgvuldig na te denken over de daarmee samenhangende ethische kwesties.
Voor deze ethische analyse is het onderscheid tussen morele zelf-verbetering en morele verbetering van anderen relevant. De beslissing om morele zelf-verbetering na te streven is primair aan de persoon zelf, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. In het geval van morele verbetering van anderen bestaat er een veel uitgebreidere verantwoordelijkheid om de noodzaak, doelstellingen, procedure, en de gekozen interventie te rechtvaardigen, zeker in het geval van kwetsbare groepen.