Neo-autoritaire tendenties: zachtere en hardere versies

Civis Mundi Digitaal #74

door Wim Couwenberg

Het huidige rechtse radicalisme wordt nogal eens geduid als een te duchten bedreiging van de westerse democratische rechtsstaat. Maar dat is, lijkt me, een overschatting van de politieke betekenis ervan. Heel wat gevaarlijker is de innerlijke uitholling van de principes van die democratische rechtsstaat, zoals die tot uiting komen in neo-autoritaire tendenties. Vandaar dat er in de media dan ook groeiende aandacht is voor de opkomst van autoritaire democratieën en ambities in die richting. Daarbij wordt bijvoorbeeld verwezen naar de Russische president Poetin, en de Egyptische president Al-Sisi, evenals naar de ambities van de Turkse president Erdogan, de Hongaarse president Orbán, en autoritaire tendenties in Polen na de verkiezingszege van de nationalistische PiS-partij. In de wetenschappelijke literatuur is die tendens allang onderkend. Men onderscheidt daarbij tussen zachte en hardere versies van modern autoritarisme. Tot de eerste rekent men democratieën die tenderen naar een dominante, technocratische oriëntatie, met lobbycratie als invloedrijk onderdeel. Ik herinner hier onder meer aan bekende politieke denkers als de liberale oud-politicus Ralf Dahrendorf en de filosoof Peter Sloterdijk, die al eerder tendenties in neo-autoritaire richting signaleerden.[1]

 

Theorie republikeinse monarchie

Dahrendorf refereert in dit verband aan het steeds meer wegvloeien van democratische invloed en controle door europeanisering en globalisering van economische en politieke beslissingsmacht. Verontrust is Dahrendorf ook over het sluipende autoritarisme in de politiek dat hij in verband brengt met de toenemende verpersoonlijking van politieke macht. Dat laatste is in de sociaal-wetenschappelijke literatuur al veel eerder opgemerkt[2] en door de Franse politicoloog M. Duverger verwerkt in zijn theorie van de republikeinse monarchie [3], die in zekere zin herinnert aan de “Führerdemocratie”, zoals eerder bepleit door Max Weber in zijn Politik als Beruf. Duverger doelt daarmee op politieke leiders die via vrije verkiezingen gekozen worden tot staatshoofd en/of regeringsleider en zodoende in het centrum van de staatsmacht komen te staan. In tegenstelling tot Dahrendorf ziet hij daarin niets verontrustends. Niets wijst erop dat het volk groter inzicht aan de dag legt bij het kiezen van een parlement dan bij het kiezen van de regeringsleider. In de meeste westerse democratieën bespeurt Duverger die ontwikkeling naar een republikeinse vorm van monarchie, nader onderscheiden in presidentiële en semipresidentiële verschijningsvormen en een nieuw type parlementaire monarchie. De Gaulle ziet hij in Frankrijk als initiator van wat hij als neomonarchale tendens in de politiek benoemt.

Alleen zo’n direct of indirect gekozen regeringsleider en/of staatshoofd met de nodige macht toegerust is in zijn ogen nog in staat de groeiende invloed van de huidige corporatieve en bureaucratische technostructuur in bedwang te houden. Het parlement staat daar vrij machteloos tegenover. Als het primair het parlement is dat die corporatief-bureaucratische technostructuur in toom moet houden, dan heeft dat bolwerk van geruisloze machtsuitoefening achter de schermen weinig te vrezen. Wel druist die neomonarchale tendens in tegen de klassiek-liberale opvatting van democratie die Dahrendorf aanhangt. Daarin staat niet de executieve, maar de legislatieve macht centraal. Maar dat is allang meer theorie dan praktijk.

Die neo-autoritaire tendenties vinden al vanaf de start van de liberale democratie een vruchtbare voedingsbodem in de zogenaamde ijzeren wet van de oligarchie. Op klassieke wijze is die wet, zoals bekend, verwoord door de Duitse socioloog Robert Michels.[4] Die is daardoor zelfs van zijn radicaal-democratische geloof afgevallen en in de ban van het fascisme geraakt. Hij eindigde als een van de kopstukken van de fascistische faculteit van politieke wetenschappen aan de Universiteit van Perugia. Als echte democratie toch een illusie is, kon men, zo vond hij, maar het beste kiezen voor de realiteit van een oligarchisch bewind onder leiding van een charismatisch leider. Maar dat is nog geen reden democratie als regeringsvorm prijs te geven.

 

Hardere versies

Hardere varianten van modern autoritarisme herleven na de oorlog in de nieuwe postkoloniale staten in Azië en Afrika en in Latijns-Amerika in de vorm van militaire regimes of door militairen gesteunde burgerlijke dictators Dat het presidentiële stelsel aldaar zo vaak ontaardt in dictaturen heeft te maken met de nawerking van feodale en koloniale tradities in de heersende politieke cultuur. In Azië gaat na de Koude Oorlog een al of niet democratisch verpakt modern autoritarisme en daarmee samenhangende traditionele Aziatische waarden opvallend goed samen met een geavanceerd kapitalisme. Wat daarbij als Aziatische waarden opgevat wordt zijn historisch gezien niets anders dan normatieve elementen van de premoderniteit, die Europa ook gekend heeft tijdens het ancien regime, zoals het primaat van familie en andere groepsverbanden en de eerbiediging daarin van de heersende sociale hiërarchie en gezagsverhoudingen; cultivering van het harmoniemodel in sociale relaties; voorrang van plichten boven rechten, eerbied voor ouderen, e.d.

Die mengvorm van politiek autoritarisme met een vitale markteconomie spreekt in Azië, maar ook elders in de wereld, velen aan. Dat heeft Fukuyama er in 1992 al toegebracht zijn these van het automatisch samengaan van liberale democratie en vrije markteconomie niet meer zo stellig te poneren als hij aanvankelijk deed.[5] In haar boek The Shock Doctrine – The Rise of Disaster Capitalism (2007) rekent de Canadese onderzoeksjournaliste Noami Klein daar zelfs resoluut mee af. De scepsis daaromtrent klinkt ook al door in het zomernummer 2007 van het invloedrijke Amerikaanse tijdschrift Foreign Policy. Waarom zou een autoritair type staatskapitalisme in Azië niet net zo goed het dominante constitutionele ontwikkelingsmodel van de toekomst kunnen worden, vroeg dat tijdschrift zich af onder de titel The End of the End of History, daarmee naar Fukuyama’s geruchtmakende these van The End of History refererend. Diezelfde Fukuyama heeft die theorie allang ter discussie gesteld. Met een groot infrastructureel project – treinverbindingen van het westen van China door Centraal-Azië naar Europa, het Midden-Oosten en Zuid-Azië – wil China onder president Xi Jinping zijn autoritaire ontwikkelingsmodel naar heel Eurazië exporteren. Als het Westen daar niet adequaat op reageert, riskeert het dat de toekomst in heel Eurazië in handen valt van China en zijn ontwikkelingsmodel.[6]

Ook de bekende neoconservatief Robert Kagan[7] signaleerde al eerder een comeback van modern autoritarisme met grootmachten als China en Rusland als saillante exponenten ervan en van een hernieuwde ideologische concurrentie, nu wederom tussen westerse liberale democratie en modern autoritarisme. Het westers-liberale globaliseringsstreven verliest daarmee zijn monopoliepositie. Het autoritaire staatskapitalisme is in opkomst in de niet-westerse wereld, het liberale kapitalisme raakt daar in het defensief. Het is een ontwikkeling die uiteraard haaks staat op het lineaire verwachtingspatroon dat ten grondslag ligt aan de Amerikaanse export van (westerse) vrijheid en democratie als voorwaarde voor vrede en veiligheid.



[1] Zie P. Sloterdijk, Woede en Tijd, 2007, pp. 146 en 283; R. Dahrendorff, Die Krisen der Demokratie, 2002; en H.J. Broekhuyse, Het einde van de sociaaldemocratie, (diss.) Utrecht, 2002, pp. 317-325

[2] Zie o.a. A. de Riencourt,The Coming Caesars, 1959

[3] Zie M. Duverger, Le monarchie republicaine, 1974

[4] R. Michels, Zur Sociologie des Parteiwesens, 1911

[5] Zie F. Fukuyama, Capitalism and Democracy: the Missing Link, Journal of Democracy, July 1992

[6] F. Fukuyama, De export van het Chinese model, De Volkskrant, 19 januari 2016

[7] R. Kagan, The Return of History and the End of Dreams, 2008