Civis Mundi Digitaal #77
Inleiding
In deel 1 ben ik ingegaan op de belangenverstrengeling tussen industrie en wetenschap door onder andere de universitaire opleiding economie in Nederland in beschouwing te nemen. Deze opleidingen blijken hoofdzakelijk aandacht te besteden aan het neoliberalisme. Ook het Centraal Plan Bureau komt naar voren als een bolwerk van het neoliberalisme. Om meer inzicht te krijgen in de grondbeginselen en het ontstaan van het neoliberalisme heb ik de grondleggers, Ayn Rand, Friedrich von Hayek, Milton Friedman en Alan Greenspan besproken.
In dit deel behandel ik Bolkestein als de grote drijfkracht voor het invoeren van het neoliberalisme volgens de theorieën van Hayek in Nederland. Hiervoor heb ik geput uit het proefschrift van Merijn Oudenampsen. De marxist Gramsci heb ik achter Bolkestein geplaatst om te laten zien wat het verband is tussen de cultuurtheorie van Gramsci en het neoliberalisme. De grondbeginselen van de neoliberale theorie van Hayek worden besproken aan de hand van het boek van Blommaert en Zahidi.
In deel 3 behandel ik de neoliberale crisis van 2008.
1. Frits Bolkestein
1933
Bolkestein studeerde achtereenvolgens wiskunde, economie, rechten en wijsbegeerte. Hij werkte lange tijd voor de oliemaatschappij Shell en werd in 1978 lid van de Tweede Kamer. Hij was politiek leider van de VVD gedurende de jaren 1988-1998 en van 1999 tot 2004 Europees commissaris voor de interne markt en belastingen. In deze laatste functie vereenvoudigde hij het betalingsverkeer binnen de eurozone. Een belangrijk project in deze functie was voor hem de dienstenrichtlijn, ook wel Bolkesteinrichtlijn genoemd. Na de open markt voor goederen- en personenvervoer moest ook het dienstenverkeer vrij worden. Volgens het plan van Bolkestein zouden personen en bedrijven in heel Europa diensten mogen aanbieden volgens de arbeidsvoorwaarden van hun land van herkomst. Dit zorgde onder andere voor grote beroering in Frankrijk, waar de ‘Poolse loodgieter’ een waar schrikbeeld werd. Deze arbeiders zouden dan de mogelijkheid hebben om onder het minimumloon te werken en geen sociale lasten hoeven af te dragen volgens de wetgeving van het land waar ze werkten. Voor werkgevers een zeer gunstige richtlijn. Bolkestein moest zijn richtlijn echter zo aanpassen, dat voor diensten, aangeboden in een ander EU-lid, de arbeidsvoorwaarden van dat land gelden. (1)
Opgemerkt dient te worden dat het momenteel toch mogelijk is geworden deze oorspronkelijke richtlijn te hanteren door arbeiders uit Oostbloklanden aan te trekken via zogenaamde onderaannemers die geregistreerd staan in het thuisland van de werknemer. Hierdoor zijn deze werknemers alsnog volgens de oorspronkelijke richtlijn van Bolkestein in de West-Europe landen werkzaam.
1.1 Het proefschrift van Merijn Oudenampsen
In januari 2018 publiceerde Merijn Oudenampsen van de Universiteit van Tilburg een proefschrift, The conservative embrace of progressive values, over de oorsprong van de verrechtsing binnen de Nederlandse politiek. Hij schrijft daarin onder meer over Bolkestein: “Van de Britse en Amerikaanse inspirators nam de rechtse beweging allereerst het neoliberalisme over. Onder Bolkestein werd de neoliberale econoom Friedrich Hayek tot officiële VVD-inspirator gebombardeerd.” (1)
“Bolkestein reageerde met verontwaardiging op dit proefschrift en ontkende ooit Hayek gelezen te hebben (opm. deze reactie was na het echec van het neoliberalisme in 2008). Oudenampsen vond dit verrassend, omdat Bolkestein in zijn boek ‘Het heft in handen’ (1995) Hayek nog: “Misschien wel de belangrijkste liberale politieke filosoof van de 20ste eeuw” genoemd had (1).”
Bolkestein heeft er altijd op voorgestaan dat hij een liberaal was. Maar het lijkt me niet logisch dat hij het grote verschil tussen het liberalisme in zijn algemeenheid en het neoliberalisme niet zou kennen. Het is momenteel in Nederland zowel in de politiek als in de media gebruikelijk om tussen deze twee begrippen geen onderscheid te maken. Dat zorgt voor veel verwarring en houdt op deze manier de ware doelstellingen van het neoliberalisme in het vage. Misschien is dat ook wel de bedoeling. Verwijzen naar de grondleggers van het liberalisme, zoals bv. Adam Smith, volstaat niet om te begrijpen wat het neoliberalisme daadwerkelijk voor een samenleving betekent.
Oudenampsen schrijft in een essay, De ideeënpolitiek van Frits Bolkestein, een terugkeer naar rechts: “Als reactie op het socialisme (Mogelijk bedoelt hij hier het communisme, HK) zetten neoliberalen als Hayek en Friedman een succesvolle conservatieve tegenbeweging in gang. Dit vond in Nederland in Bolkestein een hartstochtelijke pleitbezorger. Keynes schreef in een beroemde passage in The General Theory of Employment, Interest and Money, (1936) dat ideeën van economen en politieke filosofen, of ze nu gelijk hebben of niet, machtiger zijn dan doorgaans wordt ingezien. Sterker nog: de wereld wordt door weinig anders bestierd. Deze passage van Keynes vormde in de naoorlogse periode de inspiratie voor een nieuw rechtse politiek. Het bepalen van het intellectuele klimaat werd gezien als een belangrijke voorwaarde voor het verwerven van politieke macht. De opkomst van nieuw rechts onder Reagan en Thatcher ging gepaard met een grootscheepse ideeën offensief. De vertolkers hiervan waren in Nederland in het bijzonder in de kring rond Bolkestein (2, p.36).”
Oudenampsen vervolgt: “In veel landen werd na de oorlog een begin gemaakt met de opbouw van de verzorgingsstaat als reactie op het communisme. Hayek zag deze ontwikkeling met lede ogen aan. In zijn boek ‘The Road to Serfdom’ (1944) beschreef hij de groeiende rol van de staat in de economie als een hellend vlak richting socialisme en totalitarisme. Onder Hayeks leiding kwam in 1947 een groep economen samen in Zwitserland. Zij stichtten de MPS, dat de kraamkamer zou worden van wat Hayek ‘de neoliberale beweging’ noemde. Friedman was medeoprichter en werd later voorzitter. In de daaropvolgende decennia zouden duizenden academici, politici, zakenlui en journalisten de jaarlijkse bijeenkomsten bijwonen, tot op de dag van vandaag. De directeuren van denktanks als het American Enterprise Institute (AEI), de Heritage Foundation (HF) en het Institute of Economic Affairs (IEA) namen hieraan deel. Zij speelden een cruciale rol bij het ontwikkelen van de beleidsagenda van Reagan en Thatcher (2, p.36).”
Tijdens het tweede congres van de MPS in 1949 liet Hayek zijn essay ‘The Intellectuals and Socialism’ rondgaan. Opgemerkt dient te worden dat Hayek geen onderscheid maakte tussen communisme en socialisme, deze begrippen waren voor hem synoniem. Hij verzette zich sterk tegen het communisme van Stalin. Stalin noemde zijn systeem socialisme. Dus waar Hayek spreekt over socialisme bedoelt hij het communisme. Volgers van Hayek hebben door deze verwarring, mogelijk bewust, hun pijlen kunnen richten op de sociaal democratie die na de oorlog ontstond als reactie op de sociale ellende van 1929 tot 1945. Ook bleven neoliberalen zich liberaal noemen. Hierdoor werd het onderscheid voor buitenstaanders niet helder. Het neoliberalisme staat geen enkele overheidsinterventie toe, terwijl het liberalisme de staat juist wel ziet als de mogelijkheid om de balans te bewaren in de economische en sociale samenleving.
Oudenampsen schrijft verder: “Hayek stelde in dit document dat de belangrijkste les die de ware liberaal ter harte moet nemen van het succes van de socialisten is dat het hun stoutmoedigheid om utopisch te denken was die hen de steun van de intellectuelen opleverde. Vanwege hun rol in het ontwikkelen van deze strategie van een lange-termijn ideeënstrijd gelden Hayek en Friedman als spilfiguren voor zowel het Amerikaanse als het Britse neoliberalisme dat in de jaren zestig en zeventig opkwamen. Het boek ‘The Road to Serfdom’ van Hayek had een formidabele impact (2. p.37).”
“Door conservatieven werd het binnengehaald als een fundamentele tekst voor de liberalistische vrije-markvleugel van de conservatieven. Het IEA speelde een belangrijke rol in het populariseren van de ideeën van de MPS en het formuleren van de beleidsagenda van Thatcher. De journalist Blumenthal laat in zijn analyse ‘The Rise of the Counter-Establishment’ (1986) zien hoe de ideeën van Hayek en Friedman en de denktanks AEI en HF de spil zouden gaan vormen van de conservatieve tegenbeweging die Reagan aan de macht bracht. Bolkestein zou zich in de jaren tachtig en negentig gaan affiliëren met de ideeënpolitiek van Hayek (2, p.37).”
“Bolkestein deelde met Thatcher niet enkel een afkeer van consensus en compromis, hij had ook een fascinatie voor het werk van Hayek. Deze denker was volgens Bolkestein misschien wel de belangrijkste liberale politiek filosoof van de twintigste eeuw. Deze overtuiging komt in al de boeken van Bolkestein terug (Ook Bolkestein maakt geen onderscheid tussen communisme en socialisme en bleef zichzelf liberaal noemen, HK). Bolkestein trad toe tot het curatorium van de prestigieuze Friedrich-August-von-Hayek Stiftung en werd lid van de Mont Pelerin Society. Samen met een groep intellectuelen bij de denktank van de VVD, de Teldersstichting, trachtte Bolkestein een nieuw ideologisch fundament te leggen voor het liberalisme in Nederland. Dat fundament nam de denkbeelden van Hayek als uitgangspunt (2, p.38).”
“In 1988 kwam de studie uit ‘Liberalisme; een speurtocht naar de filosofische grondslagen’. Het rapport kan goed beschreven worden als een concrete uitwerking van Hayeks liberale utopische ideaal. Bolkestein kwam uitvoerig terug op het rapport in een assay met de titel ‘Modern Liberalisme’. Hij schetste een ambitieus programma van deregulering, privatisering, decentralisering en belastingverlaging. Daarbij zette Bolkestein een harde aanval in op de vermolmde structuren van het corporatisme: de sociale zekerheid moest terug naar zestig procent van het minimumloon, de CAO zou niet meer algemeen verbindend verklaard moeten worden, de arbeidsmarkt moest worden geflexibiliseerd en de SER kon worden afgeschaft. Een bonte verzameling nieuwrechtse politici en intellectuelen heeft de toon gezet in het Nederlandse debat sinds de jaren negentig. Dit met het doel om de Nederlandse politiek fundamenteel te veranderen aan de hand van een lang lopende ideeënstrijd (2, p.39).”
Oudenampsen bespreekt in de NRC onder meer het boek van Angus Burgin, The Great Persuasion.
“Burgin laat zien hoe het neoliberalisme ontstond in de jaren dertig. De directe aanleiding was de grote depressie en de crisis van het economisch liberalisme, met name de laisser faire-gedachte. De ideeën van Keynes waren in opmars en landen begonnen met overheidsinterventies in de economie. Het neoliberalisme keerde zich tegen deze ontwikkeling. In 1938 vond een bijeenkomst plaats in Parijs, het zogenaamde Walter Lippmann Colloquium. Het internationale gezelschap liberale intellectuelen en economen besloot de term neoliberalisme te gebruiken. Het streven was om het economisch liberalisme te vernieuwen, dat in diskrediet was geraakt door de crisis. Dit idee kreeg in 1947 een vervolg met de MPS. Binnen de MPS was de centrale gedachte niet gericht op marktfundamentalisme of een geloof in de utopie van de vrije markt. De innovatie van de neoliberalen schuilde er juist in dat zij laisser faire verwierpen en inzagen dat de markt niet zelfregulerend is. Het is niet zozeer een terugtreden van de overheid dat de neoliberalen voorstaan, maar bovenal een verandering van focus. De overheid moet het prijsmechanisme niet gaan corrigeren, zoals de keynesianen deden, maar dat actief bevorderen en marktconcurrentie verder aanjagen. Burgin laat zien hoe de Amerikaanse tak van de beweging, geleid door Milton Friedman, steeds meer de overhand krijgt. In het marktpopulisme van Friedman kan de staat geen goed meer doen, en de markt geen kwaad. Als onder Reagan en Thatcher het neoliberalisme zijn doorbraak beleeft is het deze tendens die de boventoon voert.” (3)
Verder bespreekt Oudenampsen in hetzelfde artikel het boek van Colin Crouch, The Strange Non-Death of Neoliberalism.
“De financiële crisis, zo stelt Crouch, is te herleiden tot de doorbraak van het neoliberalisme in de jaren tachtig en negentig. Het anti-overheidssentiment van de Chicago School stond aan de basis van een sterke afzwakking van de Amerikaanse mededingingswetgeving, mogelijk gemaakt door een goed georganiseerde bedrijfslobby. Het beleid van deregulering en privatisering leidde niet tot meer marktconcurrentie. Het creëerde een economie gedomineerd door enorme bedrijven, die zoveel marktmacht hadden dat ze de concurrentie konden negeren of uitschakelen. De afgenomen macht van de vakbonden en het einde van de herverdelende rol van de overheid resulteerde tegelijkertijd in dalende reële inkomens voor het overgrote deel van de bevolking. De consumptie werd op peil gehouden door goedkoop krediet, een gevolg van verdergaande deregulering van de kredietverschaffing.” (3)
2. Antonio Gramsci
1891-1937
Wat is de reden dat ik hier Gramsci naar voren haal, nadat ik de grondleggers van het neoliberalisme in deel 1 heb behandeld?
Gramsci’s theorie heeft een belangrijke overeenstemming met een essentieel uitgangspunt van het neoliberalisme. Gramsci heeft als niet-orthodox marxist veel bijgedragen aan de theoretische ontwikkeling van het marxisme, maar ook aan andere perspectieven. Zijn belangrijkste bijdrage is de theorie van de culturele hegemonie. Volgens deze theorie beheersen de heersende klassen niet alleen de staat en economie, maar is hun cultuur ook de dominante en worden door deze cultuur ideologisch wenselijke patronen gepropageerd.
Gramsci studeerde in 1911 letteren aan de universiteit van Turijn. In 1921 werd hij leider van de Italiaanse communistische partij (PCI). Later speelde Gramsci een belangrijke rol in de Comintern. In 1924 werd hij lid van het Italiaanse parlement. In 1922 nam Mussolini de macht in Italië over. In 1926 werd hij gearresteerd en gevangen gezet. In 1937 overleed hij in de gevangenis. (4)
“In de gevangenis hoefde hij zich geen zorgen te maken of zijn gedachten wel stroken met de officiële lijn van de Comintern. Hij kan zich bezighouden met abstractere vraagstukken, omdat hij in de gevangenis zat. Afgesloten van de politiek kon hij schrijven voor de toekomst. Aan het einde van zijn gevangenschap heeft hij meer dan dertig schriften gevuld. Een onderwerp waarin Gramsci zich had vastgebeten was zijn theorie over intellectuelen. Zij vervullen een onmisbare rol in de revolutionaire strijd. Dat Gramsci ruim 80 jaar later nog altijd gelezen wordt is te danken aan zijn schoonzus Tatiana. Na zijn dood smokkelde zij de vol gepende schriften uit de gevangenis. Na de Tweede Wereldoorlog verschenen de eerste geschriften van hem. Met de vertaling in het Engels, in de jaren zeventig kreeg hij internationale faam.” (4)
2.1 Zijn politieke theorie
Jaap Tielbeke schrijft in zijn artikel, Het leven en denken van Antonio Gramsci, de revolutionair die geen -isme werd: “Het onaffe karakter van zijn werk laat genoeg ruimte voor interpretatie. Er staan een hoop lacunes en tegenstrijdigheden in zijn teksten en de manier waarop die worden gevuld en opgelost, verraadt vaak meer over de voorkeuren van de lezer dan over het denken van Gramsci zelf. Met zijn inhoudelijke overtuigingen heeft het neoliberalisme weinig op. Maar zijn strategische adviezen komen van pas. Politiek is meer dan het winnen van verkiezingen, leren ze bij hem. Het begint met het veranderen van het heersende denken (5, p.29).”
Zie hiervoor ook deel 1 van deze artikelenreeks, wat Keynes hierover zei: “Dat ideeën van economen en politieke filosofen machtiger zijn dan doorgaans wordt ingezien.”
Jaap Tielbeke vervolgt: “Gek genoeg waarschuwen de voorstanders van het neoliberalisme regelmatig voor het ‘cultuurmarxisme’, waarvan Gramsci de geestesvader zou zijn. Dat is onjuist. Hij heeft dat woord nooit gebruikt. Maar wie zijn levensloop kent en zijn teksten goed leest, weet dat deze kwaadaardige karikatuur alleen overeind kan blijven door zijn gedachtengoed ernstig te verminken. Want zijn cultuurtheorie was bij Gramsci nooit losgezongen van de economie. Hij droomde niet van een samenleving die gedomineerd wordt door één ideologie, van verplichte ideologisch georiënteerde economische vakken op de universiteiten en strakke modellen overal op alle werkplekken ter controle. Zijn vijand was het fascisme en de uitbuiting van mensen die geen invloed hebben op de vormgeving van de samenleving. Maar zolang de neoliberalen de voorwaarden van de cultuuroorlog bepalen en links gevangen zit in een schijngevecht tussen klasse en identiteit, komt Gramsci’s droom niet dichterbij (5, p.29).“
Giuseppe Fiori merkt in zijn boek, Antonio Gramsci, op dat Gramsci in de gevangenis in zijn geschriften heel veel geschreven heeft over de invloed van filosofen op de wereldbeschouwing van de mensen in zijn totaliteit. Hij schrijft: “Wat Gramsci zo origineel maakt in vergelijking met andere marxisten is zijn opvatting dat ieder historisch blok, iedere bestaande orde zijn kracht niet alleen ontleent aan het geweld dat de heersende klasse via het dwangapparaat van de staat uitoefent, maar ook aan het feit dat de geregeerden instemmen met de wereldbeschouwing van de heersende klasse. De filosofie van de heersende klasse wordt alledaags denken. Zij wordt de filosofie van de massa die de moraal, de gewoonten en de leefregels van de maatschappij waarin zij leeft, accepteert (6, p.235).”
Dit zien we in deze tijd terug in het feit dat de neoliberale visie van het marktdenken en andere begrippen zoals, flexibilisering, privatisering, zelfredzaamheid, netwerken, bonussen, het recht van de sterkste e.d. ons dagelijks jargon is geworden.
In dit verband wil ik Thijs Kleinpaste aanhalen. In zijn artikel over het boek van Hitler, Mijn strijd, afdaling naar de hel, verwijst hij naar het standpunt van de filoloog Victor Klemperer die uitputtend de taal van het Derde Rijk documenteerde. Klemperer schrijft: “De taal die we gebruiken doet er heel veel toe en dat de woorden niet zonder consequenties zijn. Woorden hebben betekenis en fungeren als bakens die mensen gidsen terwijl ze zich verhouden tot hun omgeving en besluiten nemen over hun eigen lot en dat van anderen. De geest van een tijdperk is te karakteriseren door zijn taal. Taal is een slagveld van de ideologische strijd. Herhaal woorden vaak genoeg en het wordt op enig moment niet meer mogelijk om na te denken zonder dat het woord zich opdringt. Wie de taal beheerst, beheerst ook de wijze waarop men over politieke problemen spreekt en bepaalt wellicht zelfs wie als winnaar uit de politieke strijd komt (7, p.28).”
We zien hierin ook de kern terug van wat Gramsci bedoelde en wat de neoliberalen heel goed hebben begrepen en daarom hebben toegepast. Het is echter niet duidelijk of de neoliberalen op de hoogte waren van de cultuurtheorie van Gramsci of dat ze het zelf hebben bedacht. Duidelijk is echter wel dat Hayek ongetwijfeld sterk beïnvloed is door de gebeurtenissen in Rusland, Duitsland en Italië in zijn tijd.
Fiori vervolgt: “De vraag die Gramsci zich stelt is hoe de heersende klasse de consensus van de onderdrukte klasse verkrijgt? Hij wil weten hoe de burgerlijke staat gevormd is en welke rol de intellectuelen in dit vormingsproces hebben gespeeld (6, p.235). Gramsci refereert voortdurend aan Crose. De invloed die deze filosoof van het liberalisme op hem uitoefende verplichtte hem om na te denken over de functie van de grote intellectuelen in het maatschappelijk leven en de politiek en over de betekenis van hegemonie en consensus (6, p.236).
Gramsci schrijft: “Wat men gewoonlijk de geschiedenis van de filosofie noemt, dwz de geschiedenis van de filosofieën van de filosofen, is de geschiedenis van de pogingen en de ideologische initiatieven van een bepaalde klasse van personen om de wereldbeschouwingen die in ieder tijdperk bestaan, te veranderen, te corrigeren, te vervolmaken en dus om de met die wereldbeschouwingen samenhangende gedragsnormen te wijzigen, of te wel om het praktisch handelen in zijn geheel te veranderen (6, p.237).”
“Een nieuwe cultuur komt niet alleen tot stand door middel van individuele originele ontdekkingen, maar ook en vooral door de verbreiding van de ontdekte waarheden. Men moet deze socialiseren, zodat ze de basis kunnen worden voor daadwerkelijk handelen. Als het lukt mensen ertoe te brengen de bestaande werkelijkheid op coherente wijze te beschouwen, dan is dat een veel belangrijker feit dan de ontdekking door een filosofisch genie van een nieuwe waarheid die de geestelijke erfdeel van kleine groepjes intellectuelen blijft (6, p.238).”
Daarmee bedoelt Gramsci dat de leef- en denkwijze, de moraal en de gewoonten, die de meerderheid van de bevolking erop nahoudt zich conformeert aan de wereldopvatting van de heersende klasse.
“Ten slotte vraagt hij hoe men de nieuwe filosofie kan verbreiden. Het is de taak van de intellectuelen, die een hechte band hebben met die filosofie, om de traditionele intellectuelen tot de nieuwe filosofie over te halen en om samen de nieuwe levensopvatting te verbreiden (6, p.241).”
Gramsci zag het marxisme niet als een kant en klare doctrine. In zijn gehele werk verzette hij zich tegen de reductie van het marxisme tot een dogmatisch systeem vol absolute waarheden. De vraag is nu: wanneer zullen we in deze tijd ontdekken dat het huidige overheersende systeem van het neoliberalisme een reductie is van het liberalisme tot een dogmatisch systeem vol absolute waarheden?
In hoeverre Hayek op de hoogte was van Gramsci’s cultuurtheorie is niet te achterhalen, maar zeker ook niet uit te sluiten. Want Hayek deed datgene wat Gramsci voorstelde: De culturele elite overtuigen van je theorie. Tijdens het tweede congres van de MPS in 1949 liet Hayek zijn essay ‘The Intellectuals and Socialism’ rondgaan. Dit essay stelde de ideeënstrijd bovenaan. Overal richtte Hayek denktanks op om zijn ideeën over het neoliberalisme ingang te doen vinden bij de elite. Via deze denktanks stroomden honderden intellectuelen binnen om ingewerkt te worden in de neoliberale zienswijze en dogma’s. Vooral een omslag in economisch denken op de universiteiten was van belang. De Chicago-Boys deden dit in de VS. Zoals ik in deel 1 al naar voren heb gebracht is Hayek daarin volledig geslaagd. Ook Bolkestein stelde de ideeënstrijd als het belangrijkste punt om de ideologie van het neoliberalisme tot een leidend principe te maken. Bolkestein begreep heel goed dat via culturele indoctrinatie het neoliberalisme ingevoerd kon worden.
Het idee van Gramsci is zo succesvol gebleken dat momenteel de neoliberale uitgangspunten wereldwijd het leidende principe binnen de cultuur van de elite is geworden. Maar ook in ons taalgebruik zijn de ideeën over de marktwerking in alles, niet meer weg te denken. We denken over alles automatisch in markttermen, concurrentie en het recht van de sterkste. Het is opvallend dat de neoliberalen zich afzetten tegen het cultuurtheorie van Gramsci, terwijl ze zijn methode met succes voor hun eigen doeleinden hebben gebruikt. De neoliberalen blijven waarschuwen bij alles wat sociaal democraten doen door dit als cultuurmarxisme te definiëren. Dit roept de vraag op of ze werkelijk wel weten wat Gramsci bedoeld heeft of dat het voor hen gewoon neoliberaal jargon is geworden. Als het jargon is geworden dan heeft het zijn eigen betekenis binnen het neoliberalisme los van de theorie van Gramsci. Voor alle duidelijkheid: Gramsci bedoelde met zijn cultuurtheorie niet een methode om iedereen gelijk te maken. Hij stelde de omvorming van de cultuur centraal om een theorie, welke theorie dan ook, als leidend principe van de samenleving te maken.
De neoliberalen zijn daar volledig in geslaagd, in tegenstelling tot het communisme, nazisme, fascisme en tot slot het socialisme. Misschien is het eerlijker om in deze tijd te spreken van het cultuurneoliberalisme in plaats van het niet bestaande cultuurmarxisme. De neoliberalen gebruiken deze term om zich af te zetten. Wat is de reden daarvoor? Hun theorie is toch wereldwijd overheersend en de neoliberale financiële doctrine is zo dominant dat elke land dat zich eraan wil ontworstelen economisch naar de ondergang gebracht kan worden. In deel 3 zal ik laten zien dat Nederland en de Europese Unie zo sterk in het neoliberalisme staan dat de maatregelen die genomen zijn om de crisis van 2008 te voorkomen nu zonder moeite teruggedraaid worden, zonder dat de neoliberalen bang hoeven te zijn dat ze door een andere ideologie zouden worden overheerst.
3. Jan Blommaert & Karim Zahidi, De paradox van Hayek
In hun boek, De paradox van Hayek, willen de auteurs het neoliberale idee van vrijheid nader onderzoeken. Ze laten zien dat de politieke filosofie, die zich profileert als de filosofie van de vrijheid, in de praktijk aanleiding geeft tot een toename van reële onvrijheid voor de meerderheid van de mensen.
Blommaert en Zahidi constateren dat met de val van de Sovjet-Unie een einde kwam aan de ideologische tegenstelling tussen een planeconomie en een vrijemarkt economie doordat de laatste zegevierde. Vanaf de jaren 1990 wordt de nieuwe wereldorde gedomineerd door neoliberale principes.
“Dit had tot gevolg dat de overheden zeer grote delen van hun infrastructuur en instrumentarium privatiseerden, incl. banken en verzekeringsinstellingen die in handen waren van de overheid. Het uitgangspunt van het neoliberalisme is dat als een werknemer een baan aanvaardt hij dat in alle vrijheid, soevereiniteit en zelfstandigheid doet. Hij aanvaardt vrijwillig de contractuele voorwaarden die worden voorgesteld door de werkgever. Als deze voorwaarden niet volstaan, dan gaat hij simpelweg niet in op het aanbod van de werkgever. In de praktijk blijkt dit uitgangspunt alleen te functioneren voor CEO’ers en andere mensen die tot de top behoren (8, p.27). Voor de overgrote meerderheid van de werkende bevolking is vrijheid op de arbeidsmarkt een illusie. Integendeel: onvrijheid bepaalt de basisverhouding tussen werkgever en werknemer. De doorsnee mens gaat werken uit noodzaak en in toenemende mate met dwang (8, p.28). Van keuze, vrijheid en zelfstandigheid is hierbij geen sprake. Ze doen dit om te overleven. Ze zijn in dat opzicht loonslaven zoals Marx en Engels ze beschreven (8, p.29).”
Blommaert en Zahidi formuleren de paradox van Hayek als volgt:
1. “Hoe meer de arbeidsmarkt geliberaliseerd wordt, hoe meer onvrijheid erin
ontstaat voor de zwakste partij in die markt, de werknemer.
2. Hoe meer de ondernemer zich bevrijdt van de ketens van de overheidsinmenging,
de wetten en de collectieve arbeidsovereenkomsten, hoe meer zij ketens oplegt
aan de werknemer (8, p.29).”
De dwang en de onderdrukking die Hayek zag uitgaan van de staat waren nu verplaatst van de staat naar de werkgever. Het is dus paradoxaal genoeg de vrije arbeidsmarkt, de droom van Hayek, die een weg naar lijfeigenschap (Road to serfdom) is voor zeer grote delen van de arbeidende bevolking (8, p.29). De paradox van Hayek gaat over hoe een streven naar een bepaald soort vrijheid alleen kan verlopen via dwang, geweld, onderdrukking en onderwerping. Dus via een systeem van extreme onvrijheid dat we dan neoliberaal noemen (8, p.32). De neoliberalen stellen dat hun uitgangspunt ‘vrijheid’ ervoor zou zorgen dat iedereen erop vooruit zou gaan. Door concurrentie zou iedereen kunnen profiteren van producten van topkwaliteit tegen zeer lage prijzen. Ook de keuzemogelijkheden aan diensten en producten op de markt zou enorm toenemen. De vrijgemaakte arbeidsmarkt moest zorgen voor een flexibele arbeidsmarkt waar iedereen de vrijheid heeft om makkelijk van baan te wisselen (8, p.33). In werkelijkheid daalde de kwaliteit en steeg de prijs vanwege de winstmaximalisatie die echter niet in de vooronderstelling van de theorie waren opgenomen.
Blommaert en Zahidi stellen: “Het optimistische plaatje van de neoliberalen oogst na dertig jaar van deregulering heel anders. Het heeft niet geleid tot goedkopere en betere producten. Het heeft vooral gezorgd voor onzekere loopbanen, afbouwen van sociale rechten gekoppeld aan arbeid, afbouw van sociale bescherming en pensioenen. De vrijmaking van de energiemarkt heeft gezorgd voor een enorme stijging van de prijzen. Er is sprake van een toename van monopolyvorming en machtsconcentratie. Ook in de mediasector is door onophoudelijke overnames en reorganisaties een enorme concentratie ontstaan die het aanbod van de media sterk heeft verschraald (8, p.34). De bankencrises van 2008 heeft aangetoond welke macht en gevaar er uitgaan van de monsterachtige bankengroepen. De vrijheid en autonomie van het overgrote deel van de wereldbevolking is verminderd. Wat de laatste dertig jaar ook laten zien is dat voor een handvol mensen de mogelijkheden wel spectaculair zijn gestegen. Elites hebben ongehinderd hun macht en rijkdom zien toenemen. Daarnaast benaderen de neoliberalen elke crisis met nog meer privatiseringen, deregulering en vooral minder controle (8, p.35).”
3.1 De grote vraag is: Hoe kan het dat de ideologie van het
neoliberalisme nog steeds kan rekenen op een brede steun
binnen bijna alle politieke partijen?
Volgens Blommaert en Zahidi komt dit doordat de neoliberalen hun politieke ideologie hebben weten te presenteren als de politieke stroming van de vrijheid.
Daarnaast zien de meeste mensen geen onderscheid tussen communisme en socialisme en tussen liberalisme en neoliberalisme en halen ze deze begrippen door elkaar. Tussen deze begrippen bestaat echter een wereld van verschil. Socialisme en liberalisme zijn een soort verzamelnaam geworden. Ook de Sovjet Unie noemde zich een sociaal democratie. Maar bij het communisme zijn alle productiemiddelen in handen van de staat, terwijl bij het neoliberalisme het tegenovergestelde ervan aanwezig is. De begrippen socialisme en liberalisme kennen vele vormen en varianten, zoals sociaaldemocratie, sociaal liberalisme, liberale democratie e.d. Bij deze begrippen zijn alleen bepaalde nutsbedrijven en andere publieke werken in staatshanden en is regulering toegestaan om onbalans in de economie en welvaart tegen te gaan. Bij vele schrijvers ontbreekt een duidelijke definiëring van de begrippen. Veel wordt door elkaar gebruikt. We zouden bijvoorbeeld sociaal democratie als volgt kunnen definiëren: ‘De sociaal democratie kenmerkt zich door het tegengaan van monopoly vorming, zowel bij de staat, het bedrijfsleven, de media en de rechterlijke macht. En daarnaast het minimaliseren van de inkomensverschillen vanuit het begrip gelijkwaardigheid’. Mogelijk voldoet momenteel geen enkel land aan deze definiëring. De term gelijkwaardigheid wordt in deel drie nader geformuleerd in relatie tot gelijkheid.
Blommaert en Zahidi vervolgen: “Na de crisis van 1929 was bijna iedereen van links tot rechts erover eens dat het ongebreidelde kapitalisme de oorzaak was van de dertigjarige periode van instabiliteit, oorlog en genocide die begon met de 1ste wereld oorlog (8, p.36). Om catastrofes te vermijden was het van belang dat de staat een belangrijke rol zou spelen in de herbouw van de samenleving. De staat kreeg een belangrijke rol in het sociaal economisch leven, niet alleen als regulator van de markt, maar ook als belangrijke economische actor in de gezondheidszorg, energie en nutsvoorzieningen, openbaarvervoer en banken. Dankzij een politiek van herverdeling, prijzenregulering en volledige te werkstelling – recepten van Keynes – werden de negatieve effecten van de vrije markt getemperd (8, p.37).”
Twee belangrijke verkiezingen hebben ervoor gezorgd dat de ideeën van Hayek werden opgepikt door de Amerikaanse republikeinen en de Britse conservatieven. Tijdens de ambtsperiode van Reagan (1981-1989) en Thatcher (1979-1990) werden zijn ideeën versneld in de praktijk omgezet. De retoriek van vrijheid paste perfect bij de economische denkbeelden van deze politici, maar ook in hun confrontatie met het Sovjetblok (8, p.38).
Het is de twijfelachtige verdienste van Rand, Hayek, Friedman en anderen dat alleen hun definiëring van vrijheid de werkelijke vrijheid is. Aan de andere kant hebben de sociaal en liberaal democraten deze verwarring laten bestaan. Binnen de politiek heeft men niet helder naar voren gebracht wat voor soort vrijheid de neoliberalen bedoelen. Vrijheid kent vele vormen. In de volgende paragraaf gaan Blommaert en Zahidi nader in op het begrip vrijheid.
3.2 Het begrip vrijheid
Het is van belang dat we een duidelijker beeld krijgen van wat vrijheid voor Hayek betekent. Het woord vrijheid kan verschillende betekenissen hebben. Blommaert en Zahidi noemen er twee.
1. “Vrijheid van mening en meningsuiting. Dit kenmerkt zich door de zinsnede ‘vrij
zijn van’ en slaat meestal op het feit dat we dingen kunnen doen en laten zonder
de inmenging of dwang van buitenaf. Dit wordt negatieve vrijheid genoemd. Een
vrij persoon is iemand die geen dwang ondergaat (8. p.39).”
2. “Alhoewel negatieve vrijheid een belangrijke dimensie van vrijheid blootlegt, is er
nog een andere dimensie van vrijheid. Dit komt tot uitdrukking ‘vrijheid tot’ en
‘vrijheid om te’. Hiermee wordt aangegeven dat de omstandigheden zo zijn dat
bepaalde handelingen kunnen worden gesteld en doelen kunnen worden
gerealiseerd. Voor vrijheid van mening is het nodig toegang te hebben tot
relevante informatie. Dat betekent dat op maatschappelijk niveau bepaalde
voorwaarde zijn gerealiseerd. Dit aspect van vrijheid wordt aangeduid met de term
positieve vrijheid (8, p.40).”
3 Een derde vorm van vrijheid die de auteurs in hun boek niet noemen en die ik
eraan toe zou willen voegen, is dat van gedeelde vrijheid. De vrijheid van de één
leidt tot de onvrijheid van de ander. In een samenleving bestaat alleen gedeelde
vrijheid. Iemands vrijheid om stilte te hebben wordt verstoord door de vrijheid van
de ander om lawaai te maken. De hebzucht van de één leidt tot de armoede van
de ander. Gedeelde vrijheid is alleen mogelijk als men bereid is om
compromissen te sluiten. Compromissen sluiten kan alleen vanuit een heldere,
open communicatie, zonder ego-wil en hang naar macht. Het gaat om de
gelijkwaardigheid tussen degene die stilte verlangt en degene die lawaai verlangt.
Wanneer Hayek het over vrijheid heeft dan bedoelt hij negatieve vrijheid. Voor hem is de individuele vrijheid het idee dat een individu vrij is als hij enkel aan een minimale dwang wordt onderworpen. Hayek liet allerlei machtsfactoren en ongelijkheid buiten zijn theorie, terwijl dit factoren zijn die altijd in een samenleving aanwezig zijn en niet geëlimineerd kunnen worden. Ze kunnen alleen gereguleerd worden. De ene mens is intelligenter dan de ander, de ene fysiek sterker dan de ander, de ene heeft meer mogelijkheden dan de ander. Dat kun je niet gelijktrekken. Er kan in geen enkele samenleving volledige gelijkheid bestaan. Deze natuurlijke ongelijkheid geeft macht. Bij negatieve vrijheid kan deze macht misbruikt worden.
Blommaert en Zahidi benadrukken dat deze negatieve vrijheid geen gelijkheid veronderstelt onder de mensen. “Ze wordt gevat in een mensbeeld dat competitief is en waarbij de gelijkheid van de mensen volledig zou worden gegarandeerd door de werking van de vrije markt (8, p.42). Het vrijheidsconcept van Hayek focust alleen op negatieve vrijheden en vergeet de dimensie van de positieve vrijheden. Hayek vrijheid draait rond in het economisch veld, rond vrijheid van private eigendom. Dat is een constante in de neoliberale literatuur (8, p.44). Een centraal aspect van economische vrijheid bij Hayek is het recht op privaat bezit waarin elk individu in staat is te concurreren met anderen in een vrije markt. Een tweede karakteristiek van Hayeks economische vrijheid is dat het gebruik van private eigendom door diegene die er bezitter van is, vrij is om er mee te doen wat hij wil (8, p.45).”
Verder stellen de auteurs dat het neoliberalisme het bestaan van collectieve goederen als een bedreiging voor de economische vrijheid ziet. Waarom is dat zo bedreigend voor de neoliberalen? (8, p.47) Dat komt omdat collectieve goederen belasting vergen dat door de overheid wordt geïnd. Dat betekent in de neoliberale logica dat elk individu moet inboeten op het vrije beschikkingsrecht over een deel van zijn inkomen. Belastingen en collectieve goederen zien ze als een bedreiging voor de vrijheid. Dat een systeem van openbare dienstverlening bepaald wordt door positieve vrijheid is iets dat bij Hayek geen enkele rol speelt (8, p.48). Volgens Hayek ontneemt de overheid mij een deel van mijn inkomen. Iemand anders profiteert op mijn kosten (8, p.49). Dit is een vreemde gedachtegang. De belastingen worden bijvoorbeeld gebruikt voor het aanleggen van een infrastructuur waar iedereen van profiteert, ook de ondernemer.
Voor Hayek is ongelijkheid geen reden voor overheidsinterventie. Hayek is ervan overtuigd dat een toevallige onzichtbare hand kan zorgen voor herverdeling. Hier zien we de utopie van de vrije markt (8, p.50). Voor Hayek is de economie een private aangelegenheid waar de overheid niets te zoeken heeft. Volgens hem gaan collectieve goederen altijd gepaard met een monopolie.
Maar zeggen Blommaert en Zahidi: “In een sociaal democratie worden goederen gecollectiviseerd die iedereen nodig heeft en die wanneer ze niet beschikbaar zijn, leiden tot armoede en kansenbeperking. Het doel van de overheid is dus positieve vrijheid gedreven door het gelijkheidsideaal (8, p.51).”
Hayeks vrijheidsconcept voert een volledige scheiding in tussen vrijheid enerzijds en de concrete mogelijkheid om die vrijheid uit te oefenen anderzijds. In de echte wereld is er een groot verschil tussen de gemiddelde mens en de elite. De elite heeft de macht, middelen en de mogelijkheid om die vrijheid daadwerkelijk uit te oefenen. Een gewoon mens heeft dat niet. Hayek weigert de mate waarin iemand beschikt over middelen om zijn vrijheid uit te oefenen, te zien als een onderdeel van die vrijheid (8, p.53). Volgens Hayek moet de gelijkstelling door de wet de ongelijkheden opzij schuiven. Een leuk theoretisch spel dat echter geen enkele band met de werkelijkheid wenst te houden. De macht en mogelijkheden van de één beperkt de macht en de mogelijkheden van de ander (8, p.54).
Volgens Blommaert en Zahidi stelt Hayek: “Het kopen en verkopen van arbeid is een privaat aangelegenheid tussen twee private partijen en over dat contract moet volledig vrij en zonder overheidsbemoeienis onderhandeld kunnen worden door die partijen, werkgever en werknemer. Ze zijn gelijk in deze transactie. Concreet betekent dit dat het niet aan de overheid is om minimumlonen op te leggen en collectieve afspraken te maken. De vrijheid van een arbeider om te werken tegen een loon waarvan hij niet kan overleven, mag door de overheid niet geschonden worden volgens Hayek (8, p.55).”
Volgens de auteurs vergeet Hayek dat: “Geen enkele markt een plaats is waar gelijken elkaar ontmoeten om te onderhandelen over de prijs van het aanbod. Mogelijk is de arbeidsmarkt voor neoliberale CEO’ers wel een markt van gelijken. Maar dat is waarschijnlijk dan ook de enige. Verder hebben alle andere markten alleen verplichtingen voor mensen die hun diensten en arbeid aanbieden en zij hebben geen positie om eisen te stellen. Degene die arbeid aankopen bepalen alles. Om te beginnen zijn deze aankopers niet verplicht om zichzelf op die markt te begeven om te overleven. Ze beschikken over middelen die hen toelaten zonder problemen op een comfortabele manier te leven. Als ze zich op die markt begeven doen ze dat voor winst cumulatie om hun rijkdom te vergroten (8, p.57). Het is ironisch dat Hayek, onder het mom van vrijheid, machtevenwichten verdedigde die hun oorsprong vinden in de totale ontkenning van vrijheid (8, p.58).”
“In zijn werk wijst Hayek terecht op het gevaar van grote machtsconcentraties in de handen van een staatsapparaat (communisme) maar vreemd genoeg blijft hij blind voor de macht van de grote economische spelers. Het concurrentieprincipe wordt verpakt als een ideaal: als je maar hard genoeg werkt, lukt het je wel, en als het je lukt ben je een bijzonder en buitengewoon iemand die daar voor beloond mag worden. Het omgekeerde geldt dan eveneens, lukt je het niet, dan ligt de verantwoordelijkheid vooral bij jezelf, immers je bent niet in staat geweest om je vrijheid te gebruiken en te maken. Dat betekent dat je onvoldoende talent of een zwakke persoonlijkheid hebt, dat je niet in staat bent de geboden kansen te grijpen. Met andere woorden, armoede is je eigen schuld, rijkdom is je verdienste (8, p.61).”
3.3 Mensbeelden
Blommaert en Zahidi stellen dat negatieve vrijheid veronderstelt:
1) “Een competitieve mens die met elke andere mens concurreert op de vrije markt.
2) Mensen zijn per definitie gelijk omdat die vrije markt waarop ze met anderen
concurreren een perfect democratische en egalitaire markt is, waarin elke individu
gelijke kansen en keuzen heeft (8, p.67).”
Dit is volgens de auteurs een idealisering van een realiteit die door ongelijkheden wordt gekenmerkt. Aan deze redenering zijn de astronomische salarissen, uitgekeerd aan supermanagers en de gehele CEO-cultuur, verbonden. Aan deze redenering is ook gerelateerd dat men werklozen wil activeren door te sleutelen aan hun kwalificaties, waarbij morele oordelen worden gehanteerd zoals, je eigen verantwoordelijkheid nemen en willen werken (8, p.67). Degenen die bovenaan de ladder staan, zijn degenen die de macht hebben om de verdiensten van zichzelf en anderen te beoordelen en te belonen (8, p.68).
Blommaert en Zahidi bedoelen met positieve vrijheid: “De vrijheid om zichzelf te ontplooien als mens, de vrijheid om elke mogelijkheid aan te grijpen en gelijk te blijven aan anderen. Ook aan dit concept van vrijheid ligt een mensbeeld ten gronde: het gelijkheidsideaal. Positieve vrijheid heeft enkel zin wanneer iedereen toegang heeft tot dezelfde mogelijkheden. Met dezelfde mogelijkheden wordt bedoeld die mogelijkheden die past bij je kunnen (8, p.68).”
In het neoliberale systeem zijn de CEO’ers niet altijd bijvoorbaat geschikt voor hun functie. Ze komen daar eerder vanwege hun deelname aan een besloten elite waarin niet iedereen wordt toegelaten. Alleen zij worden toegelaten die uit een bepaald milieu komen waar hun paradigma aansluit bij dat van de neoliberalen. Je hoeft bv. geen kennis te hebben van de producten die het bedrijf produceert, kennis van de processen op de werkvloer of milieu-effecten die het bedrijf heeft. Dat soort talenten spelen meestal geen rol. Beheersing van netwerken en financiële winstmaximalisatie wel. Het lijkt wat op de manier waarop vroeger de adel haar posities verkreeg. Het beheersen van de ongeschreven sociale omgangsvormen zijn dominant, niet die vormen van talent die goed zijn voor de samenleving en de arbeiders die er werken, ook al denken ze daar zelf natuurlijk anders over.
Het bovenstaande kunnen we als volgt samenvatten.
negatieve vrijheid = vrijheid + concurrentie
positieve vrijheid = vrijheid + gelijkheid
“De weigering om gelijkheid als uitkomst te realiseren toont onmiddellijk het abstracte en volstrekt utopische karakter van gelijkheid als vertreksituatie. De vertreksituatie van een individu wordt bepaald door de situatie van zijn directe omgeving. Wie uit een welgesteld gezin komt, heeft nu eenmaal meer kansen dan iemand die opgroeit in een arm gezin. Dit betekent dat de gelijkheid van vertreksituatie alleen gerealiseerd kan worden als er ook gestreefd wordt naar gelijkheid als uitkomst.
Hayek en Friedman erkennen weliswaar de ongelijkheid in vertreksituatie, maar beiden minimaliseren die ongelijkheid of beschouwen ze als rechtvaardiger dan een situatie waarin deze reële verschillen worden weggewerkt door herverdeling (8, p.74).”
“We hebben nu gezien dat de twee tendensen in de interpretatie van vrijheid in de praktijk geleid tot het tegendeel.
1. De eerste tendens, waarin vrijheid voortkwam uit concurrentie, ontaarde in
discriminatie zonder vrijheid voor velen. Terwijl het volle genot van vrijheid een
privilege voor de elite werd. Het is een vrijheid van een oligarchie.
2. De tweede tendens, waarin vrijheid voortkwam uit gelijkheid, schoof evengoed af
naar een nadruk op pseudo gelijkheid, uniformiteit zonder vrijheid. Vrijheid stond
gelijk aan onderwerping (nazisme-communisme). Geen van beide tendensen
maakten zijn belofte waar (8, p.90).”
Het woord vrijheid dat handig wordt gebruikt kan snel het tegendeel gaan betekenen van waar het eigenlijk voor staat. Wat ook duidelijk is dat vrijheid in beide tendensen wordt vereenvoudigd tot een enkel concept. Hayek en de zijnen zien alle heil in een volmaakte economische vrijheid om privé-eigendom te verwerven. De rest zal eruit volgen. Hun tegenstanders (de communisten) zetten alles in op collectivisering en het verwerpen van selectieve, oligarchische macht en kwamen snel bij het tegendeel ervan uit (8, p.90). Bij de val van het communisme hadden de economen kunnen concluderen dat vooroorlogse reacties op het communistische systeem uit de tijd waren, omdat een reactie op een systeem een kern van dat systeem in zich draagt. Een reactie is een reactie en geen vernieuwing. Het tegendeel van iets is geen vernieuwing. Er is een breder concept van vrijheid nodig. Dat is een vrijheid op drie niveaus, die met elkaar in relatie staan en op elkaar in werken.
Het is goed ons te realiseren dat Hayek zijn boek schreef in 1954 als een reactie op het communisme en nazisme, die allebei een nieuw en experimenteel economisch model invoerden, gebaseerd op collectieve discipline en economische planning. Ook schreef hij zijn boek mede onder invloed van de ideeën van Rand. Zijn boek is niet geschreven als antwoord op de economische problemen van begin jaren tachtig. Aangezien hij zijn Nobelprijs al in 1974 kreeg werd het hem dus ook niet gegeven als antwoord op de economische problemen die later kwamen. Later in de jaren tachtig hebben conservatieve liberalen Hayeks ideeën opgepakt als antwoord op de problemen die er toen waren en als reactie op hun verlangen naar een terugkeer van de economische mogelijkheden van voor de crisis van 1929.
Rand en Hayek reduceren de vrijheidskwestie tot een strijd tussen het individu en de staat. Ze definiëren dit individu als individualistisch.
“Definitie van het begrip individu:Een individu is iemand die zichzelf verbeeldt als autonoom en soeverein, en wiens eigen volstrekt individuele belangen voorop staan in het sociale leven. Het vertrekpunt van menselijke actie is dan eigenbelang en de uitkomst ervan is individuele voorspoed (8, p.95).”
We kunnen dit denkkader volgen vanaf Adam Smith tot Ayn Rand en Milton Friedman. De klemtoon op eigenbelang is constant.
Dit was een breuk met het vroegere gemeenschapsbelang waarop de overgrote meerderheid van de plattelandsgemeenschappen door de eeuwen heen heeft weten te overleven. Dit in tegenstelling tot de adel. Daar was eigenbelang altijd het belangrijkste omdat ze daartoe de middelen en mogelijkheden hadden die ze roofden van anderen. De basis waarop de adel ten alle tijden heeft gefunctioneerd werd nu door de liberalen tot algemeen goed verklaard.
Volgens de neoliberalen wordt de samenleving aangedreven door duizenden individuele actoren die hun eigenbelang maximaliseren en zo het algemeen belang scheppen. Binnen dit denkkader (paradigma) kan individuele voorspoed alleen bereikt worden via competitie. Volgens de auteurs is dit een spel van winnaars en verliezers. “Naast de ‘common wealth’ wordt er ook een ‘common poverty’ geschapen. Het grote mysterie van het economische neoliberalisme is de veronderstelling (geen zekerheid) dat winnaars en verliezers een evenwicht zullen bereiken en dat zelfs de verliezers erop vooruitgaan (8, p.96).”
Het blijft opvallend dat het steeds weer mogelijk blijkt om hele volken en economieën dwingend te kunnen onderwerpen aan utopische theorieën waarvan de uitgangspunten met geen mogelijkheid als zekerheden gezien kunnen worden. Het Communisme, Nazisme en Maoïsme zijn hier verschrikkelijke voorbeelden van. Maar het neoliberalisme is ook zo’n voorbeeld dat momenteel zo overheersend is, zodat de ernstige nadelen van dit paradigma door de meerderheid nog niet onder ogen gezien kunnen worden. In de drie bovengenoemde eerdere voorbeelden heeft het ook 50 jaar geduurd voordat de ramp die zich voltrok algemeen erkend werd. Aan de hand van deze voorbeelden zien we dat machtigen toch vrij gemakkelijk, al dan niet met geweld, verschrikkelijke utopieën kunnen invoeren en deze lang kunnen handhaven. Er bestaan geen vormen van staatsregulering die dit kunnen voorkomen. De machtigen kunnen zich altijd meester maken van het staatsapparaat en dit aanpassen. Ook in de hedendaagse westerse democratieën blijkt dat zeer gemakkelijk te kunnen. Er is momenteel geen westerse democratie die de utopie van de neoliberalen niet heeft omarmd. Stemrecht blijkt vaak een nietszeggend machtsmiddel om rampen te voorkomen, omdat stemmingen uiterst simpel gemanipuleerd kunnen worden.
Blommaert en Zahidi constateren dat voor Marx individualiteit onbestaand was. “Elk menselijk handelen is sociaal van karakter. Het isoleren van het individu uit zijn of haar wereld kan enkel leiden toe een vrij zinloze en dwaze abstractie. Hetzelfde geldt voor het isoleren van individuele belangen. In de echte wereld is er geen individualiteit in strikte zin. Het voordeel van de een is het nadeel van de ander. Hayek fietst over dit obstakel heen (8, p.97). De codes en normen van een sociale samenleving zijn niet te herleiden tot het individu. Ze kunnen dus niet ingeschreven worden in de klassieke definitie van de private sfeer. Naast de individuele sfeer, de sfeer van de staat bestaat er nog een derde sfeer, de sociale sfeer. Het is echter van belang naast de privaat sfeer ook een onderscheid te maken met een sociale sfeer. Dat stelt ons immers in staat om naast eigenbelang een sociale belang te identificeren. Belangen waarvan het karakter ligt in het feit dat ze gedeeld worden door meerdere individuen (8, p.100). Deze relatie is niet langer het individu tegenover de staat, maar drieledig, het individu, de staat en de samenleving (8, p.101).”
In tegenstelling tot wat Rand meent zijn er gemeenschappelijke belangen, zoals het klimaat, milieu, onderwijs, gezondheidszorg, de economie en het politiek systeem waarin we leven. Het zijn allemaal collectieve zaken waarin gemeenschappelijke belangen een rol spelen. Door deze te reduceren tot individuele belangen ontkennen Rand en Hayek het fundamentele belang van deze zaken. In de sociale sfeer treden mensen nooit op als volkomen vrije individuen. Niemand kan daarin opereren door voor iedereen geldende wetten die zijn vastgelegd in een kader.
“We treden er op als sociale wezens die zich houden aan de geldende codes en normen (8, p.101). Die abstracties zijn het zwakke punt in Hayeks benaderingen en zijn volgelingen. Friedman wenste geen rekening te houden met de echte, reële effecten van sociale en economische processen (8, p.104).”
Blommaert en Zahidi stellen dat als de neoliberalen het over de vrije markt hebben het niet gaat om de werkelijke uitkomsten en processen, maar om een axiomatische stelling die bepaalde zaken vrij verklaart en geen rekening wenst te houden met empirische bewijzen van het tegendeel. “In een echte wereld bestaat geen abstracte vrijheid, net zo min als er abstracte mensen of abstracte belangen bestaan. De zetel van vrijheid is niet het individu, maar de samenleving (8, p.105). Het getuigt immers van bitter weinig realiteitszin wanneer men iemand vrij noemt wanneer die persoon in het echte leven arm, uitgebuit en verdrukt is (8, p.(106).”
Het bestaan van een sociale sfeer is een noodzakelijke voorwaarde om vrijheid te realiseren. Sterke vakbonden zijn een belangrijk collectief instrument voor vrijheid van de arbeiders. Maar de neoliberalen hebben persoonlijk baat bij het niet bestaan van vakbonden. Hoe meer werknemers in hun land aangesloten zijn bij een vakbond, hoe kleiner de ongelijkheid in dat land is (8, p.129).
4. Conclusie
Het is wel begrijpelijk dat Rand en Hayek hun boeken schreven op basis van hun ervaringen met het communisme en fascisme gedurende de jaren 1917 t/m 1945. Dat hun schrijfwerk sterk gebaseerd is op weerstand en rancune tegen deze regimes is ook begrijpelijk. Maar dat, ondanks dat de liberaal Keynes het boek van Hayek chaos vond, het Nobelcomité het nodig vond hem hiervoor een Nobelprijs toe te kennen is moeilijker te begrijpen.
Friedman schreef zijn ideologische standaardwerk over het neoliberalisme zo vol wiskunde en cijfers dat het imponeerde. Terwijl economie een wetenschap is die gebaseerd is op vooronderstellingen. De werken van Hayek en Friedman bleven een ideologie die geen onderbouwing had in de werkelijkheid van de economische samenleving. Hun theorieën konden nergens aan getoetst worden. Toch werd deze neoliberale ideologie met sterk utopische elementen vereerd met de Nobelprijs. Nog vreemder is dat deze ideologische utopieën die vanuit rancune zijn ontstaan als leidraad voor economisch handelen werden gebruikt voor economische problemen van 1980 tot heden.
Als je Rand en Hayek goed leest zie je dat alles waar zij zich druk over maakten terugbrachten tot dezelfde oorzaak, namelijk het niet vrij zijn van de economische markt. Je ziet dat ze stap voor stap zichzelf de redeneringen aanleerden die hen in staat stelden om alles waar zij aanstoot aan namen samen te laten vallen in één oorzaak, het niet vrij zijn van de markt. Bij Rand het niet totaal vrij zijn van het individu. Bij Hayek het niet totaal vrij zijn van het individu binnen de markt. Het aanwijzen van die ene fundamentele oorzaak leidde tot de ideologische norm van het neoliberalisme. Elke ideologie wijst een hoofdoorzaak aan om zijn ideologie te maximaliseren. De communisten wezen het kapitaal als hoofdoorzaak aan en het nazisme de onzuiverheid van het ras.
Men verloor daarbij echter uit het oog wat de reden was waardoor dit neoliberale idee was ontstaan. Het neoliberalisme is gebaseerd op de reactie van het tijdperk 1929-1945. Dit model heeft in deze tijd geen enkele redelijke basis om de huidige problemen op te kunnen lossen. Het enige van deze theorie is dat het goed uitkwam voor een deel van de bevoorrechte elite die zich toen liberalen noemden. Ze hebben de ideeën van Rand, Hayek en Friedman gebruikt om 80% van het wereldhandelsvermogen te concentreren bij 10% van de wereldbevolking. En met die concentratie wordt versneld het menselijke leefmilieu vernietigd omdat het gezien wordt als economisch gewin.
Keynes werk was een reactie op de crisis van 1929. Dat waren de werken van Rand en Hayek ook. Dat van Friedman was een economische uitwerking van Rands ideeën. Het waren reacties op ideologieën van waaruit een nieuwe ideologie ontstond. De ideeën van Keynes zijn in de economie met succes uitgetest vanaf 1930 tot en met 1980 en hebben hun waarde bewezen. Dat geldt niet voor Hayek en Friedman. Zelfs Alan Greenspan heeft na de crisis van 2008 toegegeven dat hij het fout had. Het neoliberalisme blijft een ideologie die via dwang de elite heeft bevoorrecht. Ze blijven de samenleving zien als een bedrijf en de mensen als concurrenten. Alleen zij die aan de top zitten zien zichzelf niet als concurrenten, maar als een mens met talent die dit heeft verdiend. De socioloog Jason Moore verwoordde het als volgt: “Wij zijn niet allemaal verantwoordelijk voor de crisis. De 42 rijkste mensen op aarde hebben meer welvaart dan de armste 3,7 miljard. (9, p.30).” De uitgangspunten van het neoliberalisme zijn noch sociaal, noch liberaal.
Noten
1. Wikipedia
https://wikipedia.org/wiki/Frits_Bolkestein
2. Oudenampsen, M., De ideeënpolitiek van Frits Bolkestein, een terugkeer naar
rechts, essay in De Groene Amsterdammer, 18 oktober 2018, nr. 42, p. 36-39
Merijn Oudenampsen is op 12 jan. 2018 gepromoveerd aan de Universiteit van
Tilburg op het proefschrift: “The conservative embrace of progressive values.”
Dit gaat over de intellectuele achtergronden van de Nederlandse beweging naar
rechts.
3. Oudenampsen, M., De maakbare markt, in NRC, 14 september 2018
4. Wikipedia
https://wikipedia.org/wiki/Antonio_Gramsci
5. Tielbeke, J., Het leven en denken van Antonio Gramsci, De Groene
Amsterdammer 23 aug. 2018, nr. 34, p. 26-29
6. Fiori, G., Antonio Gramsci, uitg. Het Wereldvenster, Bussum 1981
7. Kleinpaste, T., Afdaling naar de hel, De Groene Amsterdammer, 30 aug.
2018, nr. 35, p. 26-29
8. Blommaert, J., & K. Zahidi, De paradox van Hayek, vrijheid als privilege,
Uitg. Eppo, Berchem, België, 2014
Jan Blommaert is hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering en directeur van het
Babylon studiecentrum aan Tilburg University
Karim Zahidi is filosoof en wiskundige. Hij doceert wetenschapsfilosofie en logica
aan het Centrum voor Wijsgerige Psychologie van de Universiteit Antwerpen
9. Tielbeke, J., Gaan de groene vlaggen wapperen?, De groene Amsterdammer,
5 juli 2018, nr. 27, p. 28-31