Civis Mundi Digitaal #80
In deel 1 ben ik ingegaan op de belangenverstrengeling tussen industrie en wetenschap door onder andere de universitaire opleiding economie in Nederland in beschouwing te nemen. Deze opleidingen blijken hoofdzakelijk aandacht te besteden aan het neoliberalisme, waarbij ook binnen het Centraal Plan Bureau deze gedachtegang sterk aanwezig is. Om meer inzicht te krijgen in de grondbeginselen en het ontstaan van het neoliberalisme heb ik de grondleggers, Ayn Rand, Friedrich von Hayek, Milton Friedman en Alan Greenspan besproken.
In deel 2 heb ik Bolkestein behandeld als de grote drijfkracht achter het invoeren van het neoliberalisme volgens de theorieën van Hayek in Nederland. Hiervoor heb ik geput uit het proefschrift van Merijn Oudenampsen. De marxist Gramsci heb ik achter Bolkestein geplaatst om te laten zien wat het verband is tussen de cultuurtheorie van Gramsci en het neoliberalisme. De grondbeginselen van de neoliberale theorie van Hayek heb ik besproken aan de hand van het boek van Blommaert en Zahidi. Zij hebben het begrip vrijheid geanalyseerd zoals dat binnen deze theorie wordt gebruikt. In dit deel behandel ik eerst de vraag of het begrip neoliberalisme een fictie is of niet. Daarna ga ik nader in op de crisis van 2008 en de gevolgen hiervan voor Nederland. In deel 4 behandel ik de Nederlandse overheidsbemoeienis met de markt en de begrippen vrijheid en democratie.
1. Is het begrip neoliberalisme een fictie of niet?
Het klassiek-liberalisme in de vorm van het Laissez Faire beginsel ontwikkelde zich vanaf 1840 en bleef gehandhaafd totdat de enorme economische crisis in 1929 ontstond, die de Grote Depressie wordt genoemd. Dit klassiek-liberalisme bracht een enorme verpaupering van de arbeidende bevolking teweeg. Het socialisme en communisme ontstonden al eerder als beweging tegen de door het klassiek-liberalisme veroorzaakte sociale onrechtvaardigheid. Dit leidde tot de omwenteling in Rusland in 1917 en het ontstaan van de Sovjet Unie. Deze economische crisis in 1929 leidde tot het ontstaan van het Nazisme in Duitsland. In de Verenigde Staten ontstond het New Deal programma als reactie op de crisis van 1929. Op verschillende manieren zagen we een sterke toename van overheidsingrijpen om de crisis het hoofd te bieden. In Rusland, Duitsland en de VS ging de overheid de investeringen in de economie sterk verhogen waardoor men langzaam uit de crisis kwam. In andere landen ontstond een ander reflex, dat van bezuinigingen, waardoor de crisis in omvang toenam. In eerste instantie ook in Duitsland met als gevolg een hyperinflatie die pas tot een eind kwam door het stimuleringsprogramma van de Nazi’s.
Tegen deze sterke toename van staatsingrijpen, gekoppeld aan totalitaire dictatuur, zoals in Rusland, Duitsland en Italië, kwam verzet van de liberalen. Op het Walter Lippmann Colloquium in augustus 1938 komt een aantal liberale intellectuelen en economen samen om een nieuw liberaal alternatief te ontwikkelen voor het in populariteit afgenomen Laissez Faire liberalisme. 26 liberale intellectuelen in Parijs zochten naar een toepasselijke nieuwe naam voor het liberalisme. Volgens een lezing waren het de Franse econoom Lavergne en de Duitse econoom Rüstow die de term ‘neoliberalisme’ voorstelden (1). Volgens Van Hees e.a. “legden de aanwezigen volgens de ene lezing zich met tegenzin neer bij neoliberalisme, nadat alternatieven waren afgevallen. Volgens een andere lezing maakten de deelnemers geen keuze en is het stempel neoliberalisme later met terugwerkende kracht op het gezelschap gedrukt. De Duitser Eucken prefereerde bv. de term Ordoliberalismus, wat de term werd waaronder de Duitse versie bekend staat.” (2, p.22)
De 26 aanwezigen die zich liberaal noemden dachten over het liberalisme zeer verschillend. Het was geen gezelschap dat een eenheid in overtuiging had over wat nu liberaal is. Er werd ook geen overeenstemming bereikt over de te nemen maatregelen om de crisis van 1929 het hoofd te bieden.
1.1 Het ontstaan van het neoliberalisme
Onder leiding van Hayek vond in 1947 in het Zwitserse Verwey de oprichtingsvergadering plaats van de Mont Pèlerin Society (MPS). Dit was een besloten genootschap van liberale denkers. Sinds 1947 organiseert het genootschap minstens één congres per jaar. Wat daar besproken wordt is in beginsel geheim (3).
Een bekende deelnemer aan deze beweging was naast de oprichter Hayek de mede-oprichter Friedman. Friedman leidde de vakgroep economie van de Chicago School of Economics. Hayek was zowel docent op de Chicago School als de London School of Economics. De leraar van Hayek was de Oostenrijker Ludwig von Mises die een nauwe vriendschap ontwikkelde met Ayn Rand. Friedman onderhield een nauwe relatie met Greenspan. Greenspan was een belangrijke volgeling van Rand en actief in haar beweging. In 1987 werd hij voorzitter van de Amerikaanse FED onder president Reagan.
Anderhalf jaar eerder was Thatcher in Engeland regeringsleider geworden. Dat zou 12 jaar duren. Kort na de Tweede Wereldoorlog had Thatcher kennis genomen van Hayeks boek, ‘Road to Serfdom’. In de jaren zeventig kwam ze persoonlijk in contact met Hayek (2, p.38). Tussen Thatcher en Reagan ontstond een hechte vriendschap en eenheid in economisch denken gebaseerd op de theorie van Hayek. In de jaren tachtig trad Bolkestein toe tot de MPS. We zien hier sterke relaties tussen Rand, Hayek, Friedman, Greenspan, Reagan en Thatcher en voor Nederland Bolkestein. De relaties waren hecht en hun visie op samenleving en economie kwamen overeen zodat we kunnen spreken van eenzelfde soort financieel-economisch denken. Het was geen hechte doortimmerde filosofie, maar het heeft zeker een bepaalde mate van eenheid. De onderlinge contacten en uitwisselingen waren dusdanig dat er geen grote verschillen en twistpunten konden ontstaan. Deze groep noemde zich liberaal. Het begrip liberaal is echter te algemeen, omdat het een containerbegrip is geworden. Als iemand zich liberaal noemt blijft het onduidelijk waar hij eigenlijk voor staat. De opponenten van deze denkrichting noemen hen daarom neoliberaal. Helaas wordt zelden voldoende gedefinieerd wat liberaal of neoliberaal betekent. Op deze manier blijven we onzeker over wat nu in feite wordt bedoeld.
Betekent liberaal de vorm die Adam Smith of John Stuart Mill eraan gaven, ook wel klassiek-liberalisme genoemd, of het Laissez Faire liberalisme, of de Duitse richting van de Ordoliberalen, de Oostenrijkse school van Ludwig von Mises, de London School, De Chicago School of het liberalisme van Keynes? Om er maar een paar te noemen.
De London School is gebaseerd op Hayek en de Chicago School wordt geleid door Friedman. Er wordt van uitgegaan dat Hayek met zijn boek de economische theorie heeft geformuleerd en dat Friedman met zijn boek deze theorie praktisch heeft uitgewerkt.
In het algemeen wordt deze groep neoliberaal genoemd ook al noemen ze zich zelf niet zo. Dat kan bv. komen door de negatieve connotatie die dit begrip, in de loop der jaren, heeft gekregen. Bovendien blijft bij het gebruiken van het algemene begrip liberaal hun uitgangspunten vaag.
Omdat ik in mijn artikel voortdurend het begrip neoliberaal gebruik is het nodig dat ik dit nader toelicht.
1.2 Wat is neoliberalisme?
Van Hees e.a. schrijven in hun boek ‘Neoliberalisme, een politieke fictie’ hierover het volgende: “In 2009 verscheen een bundel over het neoliberalisme ‘Thought collective’ die opende met de zin: ‘Neoliberalism is anything but a succinct, clearly defined political philosophy’. De samenstellers van de bundel ‘Introduction’ (Plehwe) kozen ervoor de term te hanteren als aanduiding voor de denkers en denktanks verbonden met MPS. Evenzo erkende de auteurs van het verder vrij evenwichtige boek ‘Neoliberal Ideology’ (Turner) dat de term vaag is. Maar zij besloten vervolgens de term toch aan te houden. Stegers en Roy, auteurs van ‘Neoliberalism’, een introductie in het neoliberalisme, hebben deze richting in drie dimensies gerubriceerd.
1. Het neoliberalisme is een ideologie, met verschillende determinanten.
2. Het neoliberalisme wordt gezien als een bestuursmodel. Bv. de gedachte dat
overheidsdiensten als een bedrijf moeten functioneren waarin de burger wordt
benaderend als ware het een klant.
3. Hieronder vallen concrete doelstellingen als deregulering, marktwerking,
privatisering, belastingverlaging en flexibilisering van de arbeidsmarkt (2, p.14).”
(zie voor boekbespreking van Van Hees e.a., Couwenberg, CM 28, 5-12-2014)
Wat punt 3 betreft kunnen deze beleidsdoelstellingen per land verschillend worden uitgewerkt. Dat betekent niet dat ze dan niet onder het begrip neoliberalisme zouden vallen. Deze beleidsdoelstellingen werden in het essay van Bolkestein met de titel ‘Modern Liberalisme’ als volgt geconcretiseerd: De sociale zekerheid terug naar zestig procent van het minimumloon. De CAO zou niet meer algemeen bindend verklaard moeten worden. De arbeidsmarkt moest worden geflexibiliseerd en de SER kon worden afgeschaft. Zie deel 2 van deze serie (CM 77).
Ik zou aan bovenstaande drie punten nog een vierde willen toevoegen.
4. Deze ideologie heeft als uitgangspunt ‘negatieve vrijheid’.
Zie hiervoor mijn deel 2 over wat de hoogleraren Blommaert en Zahidi daarover hebben uitgelegd.
Negatieve vrijheid is aanwezig als een persoon geen dwang ondergaat. Dit kenmerkt zich door de zinsnede ‘vrij zijn van’. Dit is vrijheid + concurrentie.
Positieve vrijheid is aanwezig als een persoon bepaalde handelingen kan doen en doelen kunnen worden gerealiseerd. Dit kenmerkt zich door de zinsnede ‘vrijheid tot en vrijheid om te’. Dit is vrijheid + gelijkheid.
Het neoliberalisme kenmerkt zich door een negatieve vrijheid. Dat betekent dat maar een klein deel van de beroepsbevolking de mogelijkheid heeft in vrijheid op te komen voor zijn eigen concurrentie positie. De positieve vrijheid ontbreekt binnen deze ideologie. Dat betekent dat iedereen in een gelijk positie verkeert om op te komen voor zijn concurrentiepositie. Daarnaast heeft deze ideologie niet het idee dat vrijheid altijd gedeelde vrijheid is, vrijheid is niet absoluut. De vrijheid van de één gaat niet samen met de onvrijheid van de ander. John Stuart Mill (1806-1873) zegt over vrijheid ondermeer: “Er is geen sprake meer van vrijheid wanneer jouw vrijheid ten koste gaat van die van een ander. Dan wordt het iets anders, namelijk tirannie (4, p.49).”
Zeker is dat deze stroming niet behoort tot de andere vormen van het liberalisme die ik hierboven heb genoemd. Alleen het begrip liberaal gebruiken zonder definiëring volstaat niet. Evenals ook bv. de zo vaak gebruikte termen ‘liberale democratie’ en ‘sociale democratie’ vaag zijn. Democratie fungeert ook als een containerbegrip. Vrijwel alle landen op deze wereld gebruiken momenteel de term democratie voor hun land. De Sovjet Unie noemde zich zowel democratisch als socialistisch. Het Nazisme in Duitsland vond dat ook van zichzelf. We zien dezelfde begrippen, maar de uitwerking was volkomen tegengesteld.
Zoals eerder geschreven zie ik het neoliberalisme als een reactie op het communisme. Het neoliberalisme is de andere kant van dezelfde medaille. Communisme versus neoliberalisme. Mijn conclusie is dat het neoliberalisme geen fictie kan zijn zoals het genoemde boek van Van Hees naar voren brengt. Als iemand zich niet neoliberaal wil noemen kan dat. Maar wat betekent dat? En als je dat niet doet zullen anderen je ergens onder plaatsen. Belangrijk is erachter te komen welke financieel-economische gedachtegang de crisissen van 1929 en 2008 hebben veroorzaakt.
Tot slot haal ik Oudenampsen aan. Hij zegt over het neoliberalisme ondermeer:
“Het neoliberalisme is lang afgedaan als politiek scheldwoord, maar uitgebreid archiefonderzoek, uitgewerkt in een reeks gezaghebbende historische studies, heeft inmiddels aangetoond dat het geen hersenschim van de linkse verbeelding is. Wel is het beeld dat uit deze boeken opdoemt, veel rijker en veelzijdiger dan het Amerikaanse Wildwestkapitalisme waartoe het neoliberalisme vaak is gereduceerd. De literatuur begint bij de ruïnes van het Oostenrijk-Hongaarse Rijk, voert langs Parijs en de Zwitserse berg Mont Pèlerin, naar de Freiburger Schule en de Duitse Ordoliberalen, naar Friedman en de Chicago School, naar de public choice theorie van de Virginia School om ten slotte uit te komen bij de deregulering van de financiële sector onder Reagan en Thatcher en het crisisbeleid van de EU (5).”
In essentie gaat het er niet om of het begrip neoliberaal bestaat of niet. Veel belangrijker is hoe de voorgestelde beleidsinstrumenten, zoals genoemd onder punt drie, hebben gefunctioneerd en of de beoogde doelstellingen daarmee zijn gehaald. En met deze doelstellingen dienen we ons ook af te vragen of zij bedoeld zijn voor 10% van de bevolking of voor de gehele bevolking? In de volgende hoofdstukken ga ik nader in op de beleidsinstrumenten en de beoogde doelstellingen.
2. De neoliberale crisis van 2008
Ewald Engelen schrijft in zijn essay, 10 jaar na de crisis, herschikken van de dekstoelen, o.a.: “Op maandag 15 september 2008 begon in Londen de grootste kunstveiling ooit. Na twee dagen stond de teller op 111 miljoen pond. De ironie wilde dat het merendeel van de kopers dezelfde hedgefundeigenaren, bankiers en handelaren waren die met hun financiële zwarte magie op het punt stonden de wereld in het verderf te storten. Is het fatsoenlijk om voor 111 miljoen pond aan kunst te kopen van geld dat is verdiend met de verkoop van financiële producten aan partijen die zonder beter af zouden zijn geweest en die bovendien op het punt stonden financieel verantwoordelijk te worden gemaakt voor een ramp die zij niet hadden veroorzaakt? Vier jaar later zagen de één procent rijksten dat de kunst die ze van hun bonussen hadden gekocht alleen maar in waarde was gestegen, de koersen van hun aandelen al weer op niveau stonden, terwijl de overige 99% het moesten doen met kortingen op hun pensioenen, lagere lonen, hogere zorgkosten, stijgende woonlasten, dalende levensstandaarden en hogere studiekosten. De afrekening is uitgebleven.”
“Nu in 2018 blijkt ruim de helft van de ondervraagden weinig of niets van het economisch herstel gemerkt te hebben. De schade die de bankiers hadden veroorzaakt is namelijk gigantisch geweest. In de Europese Unie was er door de lidstaten voor pakweg 550 miljard euro aan publiek geld in failliete banken gestoken. Daar bovenop hadden Europese belastingbetalers zich voor ruim 3600 miljard euro garant moeten stellen. In totaal kwam dat neer op financiële verplichtingen te waarde van ongeveer een kwart van het jaarlijkse economisch product van de Europese Unie. In Nederland had de Nederlandse burger een slordige 300 miljard euro aan directe kapitaalinjecties en indirecte garanties moeten neertellen. De Nederlandse banken waren dan ook buitenproportioneel groot, buitenproportioneel veramerikaniseerd en dus buitenproportioneel kwetsbaar (6, p.40).”
“In Nederland leverde de kabinetten Balkenende IV en Rutte I en II een summiere bijdrage van 17,3 miljard euro voor herstel. Geen enkele lidstaat van de Unie kwam met steun die boven de 2% van het bruto binnenlandse product uitkwam, terwijl landen als Japan, China en de VS voor honderden miljarden dollars in hun economieën pompten (Terwijl Europa trouw bleef aan de doctrine van Hayek namen de andere landen afscheid van de ideeën van Friedman, HK). De Europese Unie hielp de rijken, de anderen de armen. De bedragen waren duizelingwekkend en alleen vergelijkbaar met de kosten van een oorlog. Het bracht Nederland tenminste 50 miljard aan bezuinigingen en de langste recessie uit de Nederlandse geschiedenis, waar veel burgers en huishoudens nog altijd niet van zijn hersteld (6, p.41).”
Ewald Engelen vervolgt in zijn essay: “In de eerste maanden van de crisis van 2008 was iets mogelijk wat sinds eind jaren zeventig taboe was geworden: overheidsinterventies in de private sector op een manier en van een omvang die iedereen versteld deden staan. Dertig jaar neoliberalisme had de relatie tussen politiek en bedrijfsleven in een sadomasochistisch spel veranderd. Met dien verstande dat het internationale bedrijfsleven de bovenliggende partij was en de overheid naar eigen zeggen slechts kon faciliteren. Vrij naar president Reagan: de overheid was het probleem, de markt de oplossing. Of vrij naar Rutte: het exporterend grootbedrijf verdient de euro’s die de overheid vervolgens uitgeeft, en mag dus geen strobreed in de weg worden gelegd. Korter kan het neoliberale paradigma niet worden samengevat. Plotsklaps vonden diezelfde politici, die deze teksten jarenlang gedachteloos hadden gespuid, zichzelf tot hun niet geringe verbazing terug in een situatie waarin zij zonder enig democratisch mandaat honderden miljarden aan belastinggeld moesten spenderen om financiële instellingen te nationaliseren. Hayeks Road to Serfdom was geschreven om precies dit soort socialistische scenario’s te voorkomen (6, p.41).”
“De Europese politici schiepen verwachtingen waarin banken weer dienstbaar zouden zijn aan de reële economie. Een wereld waarin de exorbitante beloningen die bankiers voor de crisis konden innen definitief verleden tijd zouden zijn. Een wereld ook waarin burgers nooit meer aansprakelijk zouden worden gesteld voor het falen van de bancaire elite. Het radicale moment duurde maar even. Met een beroep op de valse noodzakelijkheid van behoud van een slecht ontworpen muntunie werden bezuinigingen en structurele hervormingen afgedwongen die regelrecht uit de koker van de neoliberalen kwamen. Het was een briljante omkering. Niet onverantwoordelijke bankiers hadden de crisis veroorzaakt, maar verkwistende politici en verwende burgers. Het neoliberale dogma bleef in Europa gehandhaafd. Er volgden zes lange jaren van lastenverzwaringen en bezuinigingen om beleggers er van te overtuigen dat de schuldpositie van de staat houdbaar was. Rutte I, II en III offerden burgers op het altaar van het begrotingstekort om de banken te sparen. De restauratie van het neoliberalisme had gewonnen. De aanstichters van de crisis betaalden niets. Aan beiden kanten van de oceaan wordt door de politiek, onder hevige druk van de bancaire lobby, al weer de weg naar lagere eisen ingeslagen. Zogenaamd om de kredietverstrekking te bevorderen; in werkelijkheid om de winsten en bonussen op te jagen (6, p.42).”
3. De Nederlandse economie, 10 jaar na de crisis
Ewald Engelen brengt in zijn hierboven genoemde essay naar voren dat het financiële stelsel alleen cosmetisch veiliger gemaakt is en dat er een hoop weinigzeggende regels en controleurs bij gekomen zijn. “De bancaire verdienmodellen zijn hetzelfde gebleven. De winsten en bonussen zijn op weg terug naar het niveau van voor 2008 en de balansen zijn weer geëxplodeerd. De schuldencrisis van 2008 is namelijk opgelost door de prijs van schuld scherp te verlagen. Sinds het uitbreken van de crisis is de mondiale schuldenberg met 72.000 miljard dollar gegroeid, naar een totaal van 169.000 miljard. Nederland is daarop, met de neoliberale regeringen, geen uitzondering: van 2000 miljard dollar in 2008 naar 2400 miljard dollar in 2017. Met drie keer het bruto binnenlands product aan schuld is Nederland is een van de mondiale koplopers en torst het een grotere schuldenlast met zich mee dan notoire brekebenen als Griekenland en Italië. Waarom zijn we er ondanks de complete ineenstorting van het neoliberale wereldbeeld van de bankiers er niet in geslaagd de financiële sector dienstbaar te maken aan de reële economie (6, p.45)?”
Genoemde ontwikkelingen hangen samen met een economie die gestuurd wordt door neoliberale overtuigingen. Nogmaals dient opgemerkt te worden dat het liberalisme niet gelijk is aan het neoliberalisme. Dat is een zeer hardnekkige vergissing in de Nederlandse media, boeken en tijdschriften. De politieke, economische en financiële wereld hebben hun paradigma weten te handhaven.
De troonrede van dit parlementaire seizoen (2018-2019) was niet vrij van retoriek, zoals herstel van de economische groei, teruglopend begrotingstekort, daling werkloosheid enz. Volgens hoogleraar economie en overheidsfinanciën Bas Jacobs van de Erasmus Universiteit Rotterdam, klopte er echter weinig van dit verhaal. “De economische voorspoed van nu heeft nauwelijks iets te maken met het beleid van Rutte. Hij heeft alleen beleid gevoerd dat het economisch herstel sinds 2012 heeft beschadigd. Het permanente productieverlies van de Grote Recessie gedurende 2008-2016 is groot. We zien dat in onderstaande figuur weergegeven (7, p.2).”
In bovenstaand figuur wordt de gemiddelde groei tussen 2000 en 2017 weergegeven. Het uitgangspunt is 2008, dat op 100 is gesteld. De trendmatige groei was in de periode 1970-2007 bijna 2,6% per jaar (CBS 2014). Deze groei in de jaren vóór de crisis zijn geflatteerd door schuldgedreven groei in huizen- en vastgoedmarkten. Nederland ging vanaf de jaren tachtig op initiatief van de neoliberalen over van een land met in meerderheid huurwoningen naar een land met in meerderheid koopwoningen.
Jacobs stelt: “Zonder de Grote Recessie zou het Nederlandse bbp in de periode 2008-2016 met ongeveer 18% zijn gegroeid op basis van een relatief bescheiden trendmatige bbp-groei van 2% per jaar. Aangezien het bbp nu 2% groter is dan in 2008 bedraagt het groeiverlies ten opzichte van de trendgroei ongeveer 16% van het bbp. Na correcties voor de output bedraagt het structurele bbp-verlies van de Grote Recessie ca 9% van het bbp. De inhaalgroei van ca 0,2% per jaar de komende jaren is verwaarloosbaar (CPB 201) Het overgrote deel van de 9% gemiste groei gaat daarmee verloren en wordt permanente schade (7, p.1).”
Na 7 jaar crisis bereikte Nederland begin 2015 het inkomensniveau van 2008. Het is een beetje vreemd om nu juichverhalen over 1,7% groei te houden. Nederland houdt ook internationaal al jaren stug vast aan de dogmatische uitgangspunten van Hayek. Zie onderstaand figuur waarin Jacobs laat zien dat tussen 2008 en 2017 de groei van het bbp van Nederlands belangrijkste handelspartners veel sneller is gegaan.
“De cijfers van de VS en het VK laten bovendien zien dat – ook in landen met grote bankencrises en geklapte huizenbubbels – het goed mogelijk is om een groot deel van de gemiste groei in te lopen. (Deze twee landen lieten de theorie van Friedman vallen en gingen over tot de stimulans van Keynes, terwijl Nederland zich vast bleef houden aan Hayek. HK) Deze landen voerden gewoon een beter beleid dan wij: sanering en herkapitalisering van het bankwezen, een agressief monetaire beleid en de grote begrotingstekorten in de orde van 8-10% van het bbp (7, p.2).”
Private schulden als percentage van het nationaal inkomen (Bron: Bis total credit statistics)
“Ondanks alle verwoede pogingen om de Nederlandse hypotheekschulden af te lossen, zijn de private schulden zelfs gestegen van 216% bbp in 2008 tot 229% begin 2016. En ondanks de enorme bezuiningen en lastenverzwaringen is de overheidsschuld alleen maar gestegen van 55% in 2008 tot 68% bbp in 2014. Dankzij de privatiering van ABN AMRO is het gedaald naar 62% in 2017 (7, p.4).”
“Het gevoerde begrotingsbeleid heeft de groei sterk vertraagd. De regeringen onder leiding van de VVDer Rutte hebben jarenlang bezuinigd en de belastingen verhoogd. Cijfers van het CPB tonen aan dat het begrotingsbeleid van de regeringen Rutte een derde van de Grote Recessie hebben veroorzaakt (Jacobs 2015). Het groeiverlies is volgens CPB cijfers gepaard gegaan met zo’n 5% minder werkgelegenheid (Jacobs 2016). Dat komt neer op ca 365.000 banen (7, p.5).”
“Wanneer geen van de bezuiningen of lastenverzwaringen was doorgegaan, was de staatschuld met een kleine 5% van het bbp gestegen (Jacobs 2015). Daar over zou de overheid zo’n 600 mln meer rente per jaar hebben betaald. Echter, we hadden dan ook een 5,5-6% grotere economie gehad. Dat is zo’n 40 miljard euro meer inkomen. De overheid had dan ieder jaar een slordige 15 miljard euro meer belastinginkomsten gehad. Als de regeringen van Rutte niets had gedaan, had ze daarom na 3 jaar net zoveel extra geld gehad als de opbrengst van alle bezuiningen en lastenverzwaringen in 2011-2017. Ongeveer de helft van de winst van alle maategelen om de houdbaarheid van de overheidsfinancien op lange termijn te verbeteren (verhoging AOW-leeftijd, decentralisatie van de zorg, beperking hypotheekaftrek, etc.) is in rook opgegaan door het begrotingsbeleid (7, p.6).”
Jacobs stelt dat de maatschappelijke kosten-batenanalyse van de schuldpolitiek onder Rutte aantoont dat het gevoerde begrotingsbeleid economisch gezien onlogisch is geweest. “Het straffe begrotingsbeleid had ook helemaal niet gehoeven. De Nederlandse overheid betaalt nu ongeveer nul rente op tiensjaars staatsleningen. De obligatierente is in 500 jaar nooit zo laag geweest. De rentelasten op de staatsschuld in procenten van het bbp is in 200 jaar niet zo laag geweest. Om houdbare overheidsfiancien te krijgen was het onnodig, om naast alle structurele hervormingen, ook nog eens hard het mes te zetten in de overheidsuitgaven of de belastingen te verhogen (7, p.6).”
“Als de VVD-regering in Europa had getamboereerd op hogere kapitaaleisen in plaats van hardere begrotingsregels (Veroorzaakt door het idee van Hayek dat de staatsbegroting zo klein mogelijk dient te zijn en dat je niet mag ingrijpen in de kapitaaleisen van de markt omdat de onzichtbare hand de markt wel regelt. HK), dan had ze de economie en Europa een veel grotere dienst bewezen. De regering heeft stelselmatig de verkeerde diagnose gesteld: namelijk dat problemen in Nederland kwamen door de overheidsfiancien en de economische structuur. De oplossing had moeten zijn: laat de private sector zijn balansen herstellen en saneer de banken. De regering heeft al haar politieke kapitaal geinvesteerd in structurele (neoliberale)hervormingen en budgettaire orthodoxie, ook in Europa (7, p.7).”
De 5 punten van kritiek van Jacobs op het overheidsbeleid zijn:
1. De hervormingen van de arbeidsmarkt zijn deels mislukt.
2. De hervormingen van de aanvullende pensioenen zijn deels mislukt.
3. De financiele sector is onvoldoende hervormd.
4. Het bankwezen is nog steeds te groot.
5. De totale schuld is gestegen in plaats van gedaald.
Teulings, oud-CPB-directeur onder de kabinetten van Balkenende en Rutte schrijft in zijn boek, Over de dijken, over de bezuinigingen van deze neoliberale kabinetten. In zijn boek bevestigt hij het bovenstaande dat weergegeven is in de grafieken. Teulings schrijft: “Toen de kredietcrisis in de Verenigde Staten al zo’n beetje over was, moesten de grootste problemen in Europa nog beginnen.
De eerste beperkende maatregel was volgens Teulings het Verdrag van Maastricht uit 1992, waarin ook de afspraken voor de invoering van de euro werden vastgelegd. Een lapwerk van compromissen, volgens Teulings. De strikte eisen aan staatsschulden en financieringstekorten van Eurolanden zouden in de crisis te nauw blijken, evenals de beperkte bevoegdheden die de Europese Centrale Bank kreeg toebedeeld.
De tweede belemmering was het Nederlandse overheidsbeleid. De ingrijpende bezuinigingen waarmee de kabinetten Balkenende en Rutte de crisis te lijf gingen, hebben geleid tot een onnodige trainering van de Nederlandse economie. Zelfs toen het IMF de Nederlanders dat aan het verstand probeerde te bregen, bezuinigden zij door. Andere EU-landen hebben de Nederlandse ramkoers moeten bezuren. Teulings laat zien hoe in 2011 een opiniestuk in de Financieel Times van premier Rutte en minister van financiën de Jager, waarin zij betogen dat Griekenland uit de muntunie moet kunnen worden gezet, de rente op de staatsschuld van dat land verder deed oplopen. De onzekerheid over het voortbestaan van de euro, die ze daarmee aanwakkerden, sleurde ook andere Zuid-Europese landen dieper in de put. Nederland heeft zichzelf en z’n Uniegenoten meer kwaad dan goed gedaan met z’n betweterige gedrag (8).”
Ewald Engelen voegt in zijn artikel, Bancaire zomer, aan het overzicht van Jacobs nog het volgende toe: “In mei 2018 bereikten de Europese ministers van Financiën overeenstemming over de hoogte van de ‘harde’ buffers die Europese banken moeten aanhouden. Het eigen vermogen moet in het vervolg ten minste drie procent van de balans bedragen. Een ongekende politieke overwinning voor de Europese bankensector. De beslissing is namelijk zeer plezierig voor bankiers en aandeelhouders. Na de crisis zijn de buffers groter geworden. Zij het dat Europese banken nog altijd hun eigen risicomodellen mogen gebruiken en er zo nog altijd in slagen om hun buffers op te poetsen door hun balans kunstmatig te verkleinen. Het betekent dat toezichthouders nog altijd blind vertrouwen op de capaciteit van bankiers om hun eigen risico’s adequaat in te schatten. Verbijsterend naïef na de ongekende waardenimplosie van 2008. Om die reden nam Dijsselbloem in het voorjaar van 2014 het initiatief om in Nederland een ‘hard’ eigen vermogen in te voeren van vier procent. Met het vooruitzicht deze periodiek te verhogen tot zes procent. Zijn argument was dat hogere kapitaaleisen niet ten koste gingen van de kredietverlening. Eigen vermogen is simpelweg een andere vorm van financiering. Sterker nog, Amerikaans onderzoek wijst uit dat beter gekapitaliseerde banken meer uitlenen, niet minder. De VVD, die al langer voor lagere kapitaaleisen ijverde, heeft zijn zin gekregen. Nederland gaat de Europese norm volgen. Goede hoop dus voor bankiers en aandeelhouders. Die mogen verwachten dat hierdoor de dividenden omhooggaan en hun daaraan gekoppelde bonussen (9, p.9).”
Ewald Engelen voegt in zijn artikel, Hoezo wij, aan het bovenstaande nog een en ander toe. “Voeg er veertig jaar stagnerende inkomens; stijgende zorgkosten; uit de pan rijzende woonlasten; een koopkrachtpeil dat onder dat van Frankrijk en Italië ligt; een dalende arbeidsinkomentsqoute; looneisen die ver achterblijven bij de stijging van de arbeidsproductiviteit; matig en snel verslechterend onderwijs; onderbetaalde verpleegkundigen, leraren, brandweerlieden en politieagenten; en overbetaalde bestuurders en managers aan toe (10, p.9).”
4. Conclusie
Ewald Engelen schrijft in zijn artikel, Koks erfenis: “Toen Bolkestein, als aanhanger van Hayek, in 1994 de kans kreeg een Paars kabinet te vormen begon de ‘makeover’ van de publieke sector. Restricties op het vrije verkeer van kapitaal waren onder druk van de Europese Unie al eerder afgeschaft, maar met Paars 1 kregen banken en andere financiële instellingen een vrijbrief om Nederland te veranderen van een land van huurders in een land van, voor en door beleggers. Vanaf 1995 zouden de huurprijzen verviervoudigen, zouden de hypotheekschulden verdrievoudigen, zouden de bankbalansen verdubbelen, zouden woningcorporaties worden geprivatiseerd en zou de sociale huursector worden gedecimeerd. Hetzelfde gebeurde in de gezondheidszorg, het onderwijs, de pensioenen en de kinderopvang – overal zijn financiële criteria leidend geworden, financiële experts de dienst gaan uitmaken, private belangen dominant geworden, publieke waarden vervangen door winstmaximalisatie, burgers, studenten en patiënten consumenten geworden, is de kwaliteit van de dienstverlening achteruit gegaan en zijn de kosten gestegen. De neoliberale elite die de eigen sociaaleconomische welvaart voor de maat der dingen houdt en geen empathie heeft met de andere 80% van Nederland (Het egoïsme van Ayn Rand. H.K.). Dat deel van Nederland dat de crisiskosten heeft mogen dragen zegt niets gemerkt te hebben van het door Rutte zo bejubelde economisch herstel (11, p.9).”
Na de crisis in 2008 en de excuses van Greenspan (zie deel 1, par. 2.4, CM 76) lieten de politici in de VS de theorie van Friedman vallen. Ze pompten miljarden overheidssteun in de economie. Het was een steunpakket dat direct op alle terreinen van de economie werd ingezet.
In de VS zijn de president, de senatoren en de afgevaardigden direct afhankelijk van hun herverkiezing. Ze worden snel persoonlijk afgerekend in hun kiesdistricten op wat ze doen, omdat hun zittingsperiode beperkt is. Daarom konden ze de theorie van Friedman niet blijven steunen. De miljarden die in de bancaire sector werden gepompt, werden niet via bezuinigen op de burgers teruggeëist. Dat wil niet zeggen dat de VS het neoliberalisme geheel heeft laten vallen. De politieke en economische elite is nog te sterk voor deze ideologie om dat mogelijk te maken. De multinationals en de financiële wereld hebben er nog teveel voordeel van en zullen veranderingen proberen tegen te houden of te vertragen. Hun invloed is nog steeds heel groot gezien de enorme belastingverlaging van 4500 miljard dollar vorig jaar, die voor 80% ten goede komt aan de elite.
In de Europese Unie ligt dit heel anders. De politici konden het zich permitteren om de theorie van Hayek te handhaven. Vrijwel alle politici worden niet direct gekozen via kiesdistricten. De politieke elite koos daarom uitsluitend voor het steunen van de banken. Alle miljarden werden besteed om de banken te nationaliseren of hun schulden op te kopen. De directe economie werd niet gesteund. De regeringen van de nationale staten werden gedwongen om de staatssteun via bezuinigingen op de midden en lagere inkomens terug te vorderen. Alle landen van de Unie werden gedwongen tot zeer grote bezuinigingen. Op die manier werd alsnog uitvoering gegeven aan de theorie van Hayek, die als uitgangspunt heeft dat overheidssteun geminimaliseerd moet worden, in plaats van het idee van Keynes dat bij een crisis de economie gestimuleerd dient te worden. De beleidsbepalers van de Unie, het Parlement, Commissie en de Ministerraad zijn niet direct afhankelijk van hun herverkiezing zoals in de VS. Bovendien konden de regeringen van de lidstaten zich verschuilen achter het beleid van de Unie, met de woorden: ‘Brussel wil het zo.’ Op deze manier werd op dezelfde manier gereageerd op een crisis zoals men dat deed in 1929 door zeer sterk via de burger te bezuinigen.
Noten
1. https://nl.wikipedia.org/wiki/Colloque_Walter_Lippmann
2. Hees, van H., P. van Schie, M. van de Velde, Neoliberalisme, een politieke fictie,
Uitg. Boom, Amsterdam, 2014
3. https://nl.wikipedia.org/wiki/Mont_P%C3%A8lerin_Society
4. Mill, J.S., Over vrijheid, Boom, Amsterdam, 2009
5. Oudenampsen, M., De maakbare markt, NRC 14 sept. 2018
6. Engelen, E., Essay 10 jaar na de crisis, herschikken van de dekstoelen,
Groene Amsterdammer, 13 sept. 2018, nr. 37, p.40-45
7. Jacobs, B., De rekening van Rutte, politieke economie, p.1-8
https://basjacobs.wordpress.com/2016/09/19/dde-rekenig-van-rutte/
Bas Jacobs (1973) studeerde economie aan de Universiteit van Amsterdam,
promoveerde aan de UvA op het proefschrift Public Finance and Human Capital.
Hij was universitair docent aan de UvA en de Universiteit van Tilburg en was
onderzoeker bij het CPB, Momenteel is hij hoogleraar economie en
overheidsfinanciën aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
8. Teulings, C., De onnodige martelgang van Nederland, NRC 14 sept. 2018
9. Engelen, E., Economie, Bancaire zomer, Groene Amsterdammer, 31 mei 2018,
nr. 22, p.9
10. Engelen, E., Economie, Hoezo ’wij’ ? Groene Masterdammer, 13 dec. 2018,
nr. 50, p.9
11. Engelen, E., Economie, Koks erfenis, Groene Amsterdammer, 25 okt. 2018,
nr. 43, p.9