Civis Mundi Digitaal #85
Niet vanzelfsprekend, maar permanente opgave
Democratie in liberale zin behoort tot de essentie van de ideologische consensus die rond de liberale beschavingstraditie gegroeid is. Zij behoort tot de vanzelfsprekendheden van onze moderne samenleving. Daaraan is tevens de verwachting verbonden dat we op die manier het machtsprobleem in principe onder controle gebracht hebben. In theorie is dat zo, maar in de praktijk volstrekt niet. Democratie veronderstelt bepaalde objectieve ontwikkelingsvoorwaarden wil zij levensvatbaar en functioneel zijn zoals een voldoende mate van politieke stabiliteit, een ontwikkelde middenklasse, een ontwikkeld democratisch burgerschapsbesef, politieke elites die bereid zijn hun machtsstreven te onderwerpen aan democratische verkiezingen en aan een systeem van checks and balances, dus ook aan een effectieve oppositie als tegenmacht. Als ook de ontwikkeling van een liberaal-democratisch waardenstelsel als ideologisch draagvlak.[1]
In de idealistische traditie van de Amerikaanse buitenlandse politiek die teruggaat tot president Wilson wordt wereldwijde verbreiding van democratische principes tot een specifiek Amerikaanse bestemming gerekend.[2] De democratische dominotheorie van de regering-Bush voor het Midden-Oosten die hij lanceerde ter rechtvaardiging van de Irak oorlog is daarvan een recente expressie. In zijn toespraak over de toekomst van vrijheid en democratie op 6 november 2003 die al gekwalificeerd is als de belangrijkste van zijn presidentschap[3] verwees Bush nadrukkelijk naar de bekende Veertien Punten van president Wilson waarin die in 1917 zijn oorlogsdoeleinden formuleerde, waaronder ‘to make the world safe for democracy’. Maar met de introductie van een democratisch ogende grondwet en verkiezingen als uitvloeisel daarvan is een democratisch verantwoord politiek proces nog lang niet gewaarborgd. Het naoorlogse dekolonisatieproces heeft dat op overtuigende wijze gedemonstreerd evenals eerder de tragische geschiedenis van de Weimar Republiek die na luttele jaren geruisloos overging in het Derde Rijk van Hitler.
Tussen democratische pretenties en de politieke praktijk gaapt altijd een kloof. Die wordt op een gegeven moment zo groot dat democratiseringsbewegingen opstaan en daartegen stelling nemen. Ook voor D66 en daarna de nieuwe politiek van de Fortuyn-revolte was die kloof een cruciaal motief om in actie te komen. Andere democratieën worstelen eveneens met die kloof.
Al geldt democratie sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog als het enige politiek correcte stelsel van openbaar bestuur en als politiek model voor de rest van de wereld, dat stelsel is volstrekt niet zo vanzelfsprekend als de heersende mening veronderstelt. De ontwikkeling en instandhouding ervan vergen continue inspanning en niet aflatende democratische zelfkritiek. Dat met democratie als legitimerend begrip veel demagogie gepleegd wordt behoeft nauwelijks toelichting, gezien de niet te onderschatten invloed van politieke taalmanipulatie in de strijd der meningen. Democratie behoort zoals de historicus H.W. von der Dunk[4] eens opmerkte tot de troebelste in de bagage van politici die toch al zo rijk is aan troebele termen. Vandaar hier nog eens een korte reflectie op de betekenis van democratie als uitgangspunt van westers politiek denken.
Wat is democratie?
Uitgaande van de klassieke definitie van Abraham Lincoln versta ik onder democratie een bewind van, voor en door, d.w.z. met instemming van het volk. In een klassiek-liberale opvatting van democratie wordt die instemming gereduceerd tot het recht van burgers hun volksvertegenwoordigers te kiezen die vervolgens in hun naam die besluiten nemen die zij in het algemeen belang achten. In de politieke wetenschap is die opvatting nader uitgewerkt in de empirische theorie van het pluralistisch elitisme. De elitegedachte van burgerlijke elitetheoretici als Mosca, Pareto, Michels e.a. die tegenover de socialistische gelijkheidsideologie staande hielden dat er altijd een heersende klasse zal zijn die onder het mom van het algemeen belang haar eigen belangen najaagt en dat democratie als volkssoevereiniteit derhalve een mythe of fictie is, probeert men in die nieuwe theorie te verzoenen met democratie als volkssoevereiniteit. Men doet dat door de rol van het soeverein geachte volk te beperken tot een keuze tussen politieke elites die met elkaar strijd voeren om een zo groot mogelijk aandeel in de politieke macht. In die theorie, waarvan de econoom J. Schumpeter[5] als grondlegger geldt, maar die al veel eerder ontvouwd is in de institutionele rechts- en staatstheorie van de Franse staatsrechtgeleerde M. Hauriou[6], is de volkswil dus niet langer de drijfkracht, maar de uitkomst van het politieke proces zoals dat qua inhoud en richting door politieke elites gestuurd en bepaald wordt.
Democratie beperkt men zodoende tot een procedure voor de selectie van politieke elites door het volk dat verder buitenspel staat. Dat is namelijk, zo stelt men, de democratische praktijk. Het democratische gehalte van die praktijk dreigt dan wel helemaal te vervluchtigen als er politiek inhoudelijk niet of nauwelijks nog iets te kiezen valt en kiezers om die reden in groeiende getale de stembus de rug toekeren omdat zij het hele politieke verkiezingscircus als één pot nat ervaren zoals in Nederland in de jaren ’90 het geval was met de Fortuyn-revolte als reactie daarop. In een meer radicale en pragmatisch-liberale opvatting rekent men tot een democratische gang van zaken ook het recht van burgers in het proces van besluitvorming zonodig te interveniëren via directe vormen van democratie zoals referenda en volksinitiatief
Democratie in formele en materiële zin
Democratie in liberale zin krijgt concreet gestalte door de implementatie van de volgende beginselen: erkenning van volkssoevereiniteit, d.w.z. de erkenning van het volk als bron van legitieme politieke macht en als uitvloeisel daarvan de erkenning van politieke grondrechten; overheidsbestuur met een representatief karakter; een systeem van checks and balances, dus van machtsspreiding en ‑controle; en openbare verantwoording van alle politieke machtsuitoefening met het algemene belang als gedemocratiseerd staatsdoel.
In een formele of instrumentele opvatting is van democratie sprake als die beginselen formeel erkend zijn. Men kijkt dan niet verder dan de formeel‑juridische structuren en procedures waarin democratische beginselen verankerd zijn. Gevestigde politieke elites zijn vaak geneigd niet verder te kijken dan die formeel-juridische vormgeving. Het verschijnsel van publiek ongenoegen over de democratische praktijk blijft dan buiten beeld.
In een materiële opvatting kijkt men ook naar die democratische praktijk. Democratie is in die optiek een proces dat in verschillende gradaties gestalte krijgt, t.w. naar de mate waarin democratische beginselen in de politieke werkelijkheid gerespecteerd en geëffectueerd worden. En dat hangt uiteraard in sterke mate af van de politieke en maatschappelijke context waarin een formeel democratisch stelsel functioneert. Democratie is in deze opvatting dus geen rustig bezit, verankerd in een juridische tekst, maar een permanente opgave ter realisering en instandhouding van de maatschappelijke voorwaarden die nodig zijn voor een effectieve werking van democratische principes. Want democratie heeft te maken met de meest problematische opgave in het beschavingsproces, t.w. het reguleren en beteugelen van machtsprocessen in dienst van de samenleving als geheel en dus het voorkomen of tegengaan van repressie en machtsmisbruik. En dat dat zo’n probleem is, hangt samen met bepaalde tendenties die plegen op te treden bij gevestigde machtsverhoudingen. De belangrijkste is uiteraard de corrumperende werking die eigen is aan alle machtsuitoefening. De morele imperfectie van de mens, zijn neiging tot het kwade manifesteert zich vooral zodra machtsposities in het geding zijn. Macht werkt als een hard drug. Men raakt er meer aan verslaafd naarmate men er meer en langer van proeft. Macht, zo constateerde de bekende Peruaanse schrijver en presidentskandidaat in Peru in 1990, Vargas Llosa[7], haalt de slechtste eigenschappen in de mens naar boven. Ook een democratisch bestel blijkt in de praktijk geen afdoende remedie te zijn tegen dit alles.
IJzeren wet oligarchie
Gegeven de werking van macht als een hard drug wordt democratie als normatief beginsel steeds bedreigd door de oligarchische tendens, het samentrekken van macht in handen van weinigen. Door de toenemende professionalisering en specialisering van gekozen elites is die tendens nog verder versterkt. Meer nog dan voorheen zijn ze geneigd een eigen politieke subcultuur te creëren met eigen spelregels, belangen en jargon. Op klassieke wijze is die oligarchische tendens verwoord door de Duitse socioloog Robert Michels. Zij kan het vertrouwen in een democratische ontwikkeling zodanig ondermijnen dat men tenslotte een oligarchisch bewind ook formeel als onvermijdelijk aanvaardt.
Illustratief is in dit verband de politieke ontwikkeling van Michels zelf. In de politiek begonnen op de uiterst linker zijde als actief syndicalist en vurig democratisch idealist raakte hij in zijn idealisme zwaar gedesillusioneerd door de ontdekking van wat hij in zijn bekende werk Zur Soziologie des Parteiwesens (1911) geïntroduceerd heeft als de ijzeren wet van de oligarchie. Hij ontdekte dat namelijk in zijn eigen sociaaldemocratische partij, de SPD, met in beginsel een radicaal-democratische en dus anti-oligarchische oriëntatie als grondslag. Als zelfs een dergelijke partij zich niet onttrekken kan aan een in feite oligarchisch bewind valt, zo meende hij, niet langer te ontkomen aan de conclusie dat authentieke democratie in geen enkele organisatie mogelijk is. Via een proces van politieke ontgoocheling en intellectuele herbezinning schoof hij steeds meer naar rechts op om te eindigen als bewonderaar van Mussolini en diens fascisme. Als oligarchievorming toch onuitroeibaar is en echte democratie een illusie kon men in zijn ogen maar het beste kiezen voor een “ sterke man met charisma”. En daarmee maakte hij zijn eigen voorspelling in zijn juist genoemde wetenschappelijke hoofdwerk waar: “Die Revolutionäre der Gegewart sind die Reaktionäre der Zukunft”.
Atheense democratie een mystificatie
Het klassieke Athene geldt als bakermat van onze westerse democratie. Maar als dat juist zou zijn, dan was Zuid-Afrika onder het apartheidsbewind ook een democratie. Want onder dat bewind werden alle eerder genoemde beginselen van democratie in acht genomen, zij het dat de grote meerderheid van de bevolking van politieke deelneming was uitgesloten. Dat nu was in het klassieke Athene ook het geval. Aan die veel geprezen Atheense democratie mochten alleen de vrije mannen (slechts 10 procent van de bevolking) deelnemen. Er is daarom meer reden in het klassieke Athene de bakermat te zien van de oligarchie als politiek stelsel. Na de proclamatie van de volkssoevereiniteit in de democratische revolutie van de 18e eeuw blijft de politieke ontwikkeling nog lang in de greep van diepgewortelde oligarchische tendenties. Pas met de invoering van algemeen kiesrecht vindt de volkssoevereiniteit formele erkenning. Maar die erkenning staat voortdurend onder druk van de ijzeren wet van de oligarchie die zich zoals Michels ervoer ook binnen politieke partijen doet gelden ondanks de formeel beleden interne partijdemocratie. In een in principe zo radicaal democratische partij als D66 werd dat spoedig na de oprichting opnieuw bevestigd.[8]
[1] Zie nader Tijdsein, Civis Mundi Jaarboek 2011, pp. 216-222
[2] Zie o.a. J. Muravchik, Exporting Democracy – Fulfilling America’s Destiny, 1992
[3] Zie voor een bekorte versie van die rede Elsevier, 15 november 2003, pp. 48-49
[4] H.W. von der Dunk, a.w. (noot 335)
[5] J. Schumpeter, Capitalism, Socialisme and Democracy, 1943
[6] M. Hauriou, Précis de Droit constitionnel, 1929
[7] Zie het interview met hem in NRC Handelsblad, 8 mei 1990
[8] Zie G. Nooteboom, De ‘radicale democratisering’ van D66, Civis Mundi, 11 / 12, 1973