Civis Mundi Digitaal #86
Op 15 mei jongstleden werd op een veiling bij Christie’s in New York het werk ‘Rabbit’ van Jeff Koons verkocht voor 91,1 miljoen dollar. Het is het duurste werk van een levende kunstenaar, net boven de 90,3 miljoen dollar die in november 2018 werd betaald voor ‘portrait of un Artist (Pool with two Figures)’ van David Hockney. Daarvoor had Koons al het record in handen met ‘Balloon Dog (Orange)’, in 2013 verkocht voor 58,4 miljoen dollar. Dit record werd met haast religieuze toewijding gevierd door de professionals van de kunstmarkt, voor wie een creatie niet meer is dan een cijfer gevolgd door -tig nullen. Het wekte de woede op van de aanklagers van deze handel en zijn speculatieve praktijken, die er vandaag de dag één van de meest profijtelijke markten van maken. Het zijn voorspelbare en oppervlakkige reacties. De kunstmarkt geeft net als alle andere markten aan personen of ondernemingen de mogelijkheid winsten te maken bij de transacties van de koopwaar: dat noemen we kapitalisme. In het geval van kunst betreft het geen goederen van eerste noodzakelijkheid, maar van in eerste instantie overbodige producten. De ‘Rabbit’ van Koons is een stalen vorm van een opblaasbaar konijn van 105 cm hoog en gerealiseerd in 1986. Zijn ‘Balloon Dog (Orange)’ is de monumentale transpositie van als een gepolijste spiegel in staal van een hond gemaakt van opblaasbare en aan elkaar geknoopte ballonnen. Maar waarom wakkeren juist deze werken te midden van miljoenen andere werken de hebzucht aan en waarom dan ook nog eens herhaaldelijk juist die van Jef Koons? Het antwoord op die vraag moet bij de politiek gezocht worden, in het bijzonder bij het nationalisme.
Koons verpersoonlijkt op een bewuste manier het hedendaagse Amerika. Hij verpersoonlijkt de Verenigde Staten door zijn persoon: hij is begonnen als verkoper van abonnementen op MOMA, vervolgens een beleggingsfonds, werd rijk, hetgeen hem de mogelijkheid bood de levensstijl van zijn potentiële kopers, industriëlen en financiers na te volgen en liet, in ieder geval in de Verenigde Staten, zien hoezeer hij daarin geslaagd was. Zijn werken zijn overigens altijd door hemzelf gerealiseerd met een beroep op vooraanstaande specialisten en technologieën: een weerspiegeling van de cultus van de oneindige vooruitgang. Koons laat graag weten dat hij miljoenen dollars uitgeeft om de perfectie te bereiken, zoals in principe een vliegtuigbouwer dat ook moet doen. Zijn sculpturen zijn even glad en gepolijst als raketten. De man en zijn werk zijn volledig in overeenstemming met dit Amerikaanse ideaal waaraan schrijvers als Jim Harrison en Philip Roth tot mijn vreugde een hartgrondige hekel hebben. Het Trump-tijdperk van ‘Make America great again’ is op Koons toegesneden en omgekeerd. De ‘Rabbit’ behoorde toe aan de in 2017 overleden Samuel Irving Newhouse, de vroegere baas van de Amerikaanse persgroep ’Condé Nast’ met onder meer uitgaven als ‘Vanity Fair’, ‘Vogue’, ’Glamour’…: een Amerikaanse groep die in de hele wereld beelden van luxe, voorspoed en rijkdom voorschotelt, zoals Koons. De bieder die de ‘Rabbit’ voor één van zijn klanten kocht is Robert Mnuchin, die voordat hij In 1992 galeriehouder werd, bankier bij Goldman Sachs was.
De verkoop had natuurlijk plaats in New York. Na het werk van Koons werd de hoogste prijs betaald voor een werk van Robert Rauschenberg, ‘Buffalo II’. Dat werd geschat op een bedrag tussen de 40 en 50 miljoen dollar, maar werd verkocht voor 88,5 miljoen dollar. ‘Buffalo II’ dateert uit 1964, het jaar waarin Rauschenberg een prijs op de Biennale van Venetië toegekend kreeg en zo gezien werd als het symbool van de triomf van de Amerikaanse kunst op de internationale scène van New York tot aan Parijs. Natuurlijk is het ingewikkelder dan ik het hier zo zeg, maar tijdens deze veiling werden ook hoge prijzen betaald voor werken van Calder, van Warhol, Stella en Prince: allemaal Amerikaanse artiesten. Het is dus moeilijk vol te houden dat op die avond in New York niet een zeker narcistisch nationalisme een rol speelde: het nationalisme van het overmachtige Amerikaanse kapitalisme dat de speculatie niet veroordeelt, maar haar juist beschouwt als het beste bewijs van haar macht.
Ja, je kunt je daarover verontwaardigen, maar weet dat het verband tussen de financiële waarde toegekend aan een kunstwerk en haar nationaal belang niets nieuws is. Zo werd in 1890 om patriottische redenen het schilderij ‘1814, la campagne de France’ van Meissonnier, ter glorie van Napoléon I, voor Frankrijk behouden voor 850.000 gouden franken: de in die jaren hoogste prijs voor een levende artiest. Hetzelfde speelt in Nederland: het Rijksmuseum in Amsterdam weet daar alles van.