Civis Mundi Digitaal #95
Benedictus Spinoza (1632-1677)
De komst van het christendom en de daarmee gepaard gaande miskenning van de cultuur van de oude Grieken luidden het begin in van een eeuwenlange stilstand van natuurkundig onderzoek. Pas nadat de waarde van het Griekse erfgoed tijdens de Renaissance opnieuw werd onderkend, kwam de weg vrij voor de wetenschappelijke revolutie van de 17-de eeuw. Op haar beurt vormde die de inspiratie voor het mechanistische wereldbeeld van Descartes, dat samen met het monisme van Spinoza aan de basis stond van de Verlichting. In die periode werd hoofdzakelijk afgerekend met de filosofische en politieke dominantie van het traditionele christendom. In dit afsluitende artikel belichten we de politieke impact van Spinoza’s monisme, en hoe zijn radicale filosofie doorwerkt tot in de huidige moderniteit.
1. Voorgeschiedenis
Na een eeuwenlange onderwaardering en deels ook vernietiging door de eerste christenen van klassieke teksten uit de Oudheid die niet strookten met hun wereldbeeld[1] [2], brachten de Abbasiden (750-1258) gedurende het ‘islamitische gouden tijdperk’ de Atheense natuurfilosofie en de Alexandrijnse natuur- en wiskundekennis weer tot leven. Deze Griekse kennis kwam grotendeels bovendrijven door vertalingen uit het Syrisch of Perzisch in het Arabisch. Tijdens de islamitische heerschappij kwamen deze Arabische teksten ook in Andalusië terecht. Van daaruit vond in de 12-de eeuw een vertaalslag naar het Latijn plaats. Omdat vertaling vanuit het Arabisch naar het Latijn van de geschriften van de in Andalusië populaire Griekse filosoof Aristoteles (384-322) destijds samenviel met de oprichting van de eerste universiteiten, ontstond er in het christelijke Europa een Aristotelisch filosofisch monopolie. Dat monopolie werd versterkt doordat de Duitse theoloog Albertus Magnus (1200-1280) en de Italiaanse theoloog-filosoof Thomas van Aquino (1225-1274) de leer van Aristoteles in overeenstemming wisten te brengen met hun christelijke opvattingen. Daarmee belandde deze herleving van de klassieken uiteindelijk op een dood, scholastisch spoor.
Van beslissende betekenis daarentegen was de directe vertaalslag die de laat-Byzantijns geleerde en kerkvorst Basilios Bessarion (1403-1472) mogelijk maakte. Na de val van Constantinopel in 1453 bracht hij de schat aan Griekse handschriften uit de Byzantijnse paleizen en kloosters - die daar al zo’n duizend jaar lagen te verpieteren - over naar Italië. Hierdoor vond binnen anderhalve eeuw rechtstreeks vanuit het Grieks naar het Latijn - dus zonder tussenstappen in het Syrisch, Perzisch en Arabisch - herstel plaats van vrijwel het gehele spectrum aan klassieke Griekse wiskundige natuurkennis [3]. Deze ontwikkeling zou uiteindelijk resulteren in de verwerping van het Aristotelisch-Thomistische wereldbeeld.
2. Wetenschappelijke revolutie
De ontdekking van het heliocentrische wereldbeeld door Nicolaus Copernicus (1473-1543) en het ter beschikking komen van de oude Griekse wiskundige natuurkennis stelden Johannes Kepler (1571-1630) en Galileo Galilei (1564-1642) in staat tot het doen van belangrijke natuurkundige ontdekkingen. Uiteindelijk zouden hun inzichten leiden tot de algemene, wiskundige natuurtheorie van Isaac Newton (1643-1727).
Christiaan Huygens (1629-1695)
Maar in eerste instantie zetten de inzichten van Kepler en Galileo de grote 17-de eeuwse wetenschappelijke revolutie in gang. Deze kenmerkte zich door de wetenschappelijke methode zoals de jurist, staatsman en filosoof Francis Bacon (1561-1626) die expliciet formuleerde en uitwerkte. Het nieuwe hieraan was de verschuiving van de klassieke methode van deductie en intellectuele reflectie naar waarneming, inductie en experiment. Hierdoor zou de mens met behulp van zijn zintuigen greep kunnen krijgen op de wetten van de natuur (‘kennis is macht’) [3]. De fysicus, wiskundige, ingenieur en sterrenkundige Christiaan Huygens (1629-1695) stond als grootste Nederlandse geleerde aan de basis van deze moderne wetenschappelijke ontwikkeling.
3. Verlichting (ca. 1650 - ca. 1800)
De wetenschappelijke revolutie gaf vervolgens de eerste aanzet tot de Verlichting, en wel in de Republiek waar de wiskundige-filosoof René Descartes (1596-1650) zich vanwege het relatief liberale klimaat voor lange tijd vestigde. Onder invloed van Galilei verwierp Descartes (ook wel Cartesius genaamd) het middeleeuwse Aristotelisch-Thomistische wereldbeeld dat gestoeld was op doeloorzaken, om dit te vervangen door een mechanistisch, strikt causaal - door natuurwetten geredigeerd - wereldbeeld. Aan de metafysica van Descartes (het cartesianisme) liggen twee aparte substanties ten grondslag (dualisme), één voor lichaam c.q. materie en de andere voor ziel c.q. geest. De nogal raadselachtige interactie tussen beide substanties vond volgens Descartes op een al even raadselachtige manier plaats via de pijnappelklier of epifyse die onderdeel is van de hersenen.
4. Spinoza’s radicale, monistische filosofie
Het was Spinoza - discussiepartner van Christiaan Huygens [4] - die geïnspireerd door Descartes, onverschrokken de stap naar het monisme zette. Zoals eerder betoogd, zijn volgens Spinoza’s metafysica materie en geest de twee kanten (Spinoza’s attributen) van één en dezelfde substantie, d.w.z. de Natuur. Een Natuur die alles omvat, waarmee elke verwijzing naar het bovennatuurlijke (transcendente) radicaal werd afgewezen [5].
Op dit punt aangeland, is het van belang om in te zien dat Spinoza’s monisme een gezagscrisis veroorzaakte die, na een mengeling van maatschappelijke processen, uiteindelijk zou uitmonden in de Franse Revolutie (1789-1799), die was gericht tegen de christelijke standenmaatschappij van destijds. De reden is eenvoudig te bedenken. Doordat zijn monisme het transcendente ontkent, zouden het in zijn tijd dominante christendom en de daaraan gelieerde politieke instituties automatisch hun legitimiteit verliezen. Dat christendom is immers juist gebaseerd op het ‘boven’-natuurlijke (openbaringen en wonderen). Zo ontstond als vanzelf zicht op een radicaal andere bestuurspraktijk dan in het toen vigerende staatsbestel gebruikelijk was. Net als de politiek filosoof Thomas Hobbes pleitte Spinoza dan ook voor een nieuwe staatsinrichting waarbinnen de Kerk zijn dominante positie zou verliezen, en vervangen zou worden door een seculiere opzet(scheiding van Kerk en Staat). Logisch gevolg was dat de meningsvrijheid daarin prevaleert boven godsdienstvrijheid, en dat de moraal niet langer op de Bijbel gebaseerd kon zijn. Daar waar Descartes met zijn dualisme nog een opening bood voor christelijke dogma’s, stond Spinoza’s monisme daar compromisloos tegenover. Om deze reden plaatst de Britse historicus Jonathan Israel (1946- ) Spinoza aan de basis van de door hem genoemde Radicale Verlichting. Die onderscheidt hij van de daarop volgende Gematigde Verlichting die anders dan de Radicale variant wèl concessies deed aan het godsgeloof (de Kerk) [6].
5. Verbreiding van Spinoza’s filosofie
Het was de naar Rotterdam uitgeweken Franse Hugenoot Pierre Bayle (1647- 1706) die Spinoza’s filosofie brede bekendheid gaf. Bayle, bijgenaamd ‘de filosoof van Rotterdam’, kreeg daar een positie aan de zojuist opgerichte Illustere School. Vanuit die hoedanigheid publiceerde hij onder meer zijn Dictionnaire Historique et Critique (1697) waarin verreweg het meest omvangrijke lemma over Spinoza handelde. Zonder zich tot hem te bekennen schetst hij daarin een integer beeld van Spinoza’s opvattingen dat lange tijd bepalend is geweest voor de receptie van Spinoza’s filosofie, zowel nationaal als in heel Europa [7]. Volgens de eerder genoemde historicus Israel was Bayle - die gedurende zijn gehele leven een volstrekt onafhankelijke, sceptische positie innam - ongetwijfeld de meest controversiële en invloedrijkste denker van de vroege Verlichting, en na de Bijbel waarschijnlijk ook het meest gelezen.
Pierre Bayle (1747-1706)
Bovendien diende Bayle’s Dictionaire als voorbeeld voor de Encyclopédie (28 delen) van de prominente schrijver-filosoof Denis Diderot (1713-1784) en de wiskundige-filosoof Jean le Rond d’Alembert (1717-1783) [8]. Daarin werden in de geest van Bayle Bijbelse dogma’s - teneinde een publicatieverbod te voorkomen - op verdekte wijze onderuit gehaald. Samen met o.a. de materialist Paul-Henri Thiry D’Holbach (1723-1789) en de schrijver-filosoof Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) startten deze encyclopedisten en radicale ‘verlichters’ een culturele traditie waarin de politieke, sociale en fysische werkelijkheid rationeel en vrijelijk onderzocht kon worden [9].
Andere bekende, vroege Radicalen behoorden vrijwel allen tot de kring rondom Spinoza. We noemen de eerder aangehaalde leermeester van Spinoza, Franciscus van den Enden (1602-1674), die een directe democratie voorstond en de broers Pieter (1618-1685) en Johan de la Court (1622-1660), beiden koopman, polemist en filosoof en invloedrijke radicale republikeinen. Vermeldenswaardig is ook de arts, jurist en filosoof Adriaan Koerbagh (1632-1669) die anders dan Spinoza, die in het Latijn publiceerde, ongemaskerd in de volkstaal schreef. Als scherp criticus van godsdienst en moraal werd hij veroordeeld tot het Amsterdamse Rasphuis waar hij overleed, vermoedelijk door uitputting. Maar ook buiten Spinoza’s kring waren er invloedrijke spinozisten zoals de in Rotterdam geboren, naar Londen geëmigreerde arts-filosoof Bernard Mandeville (1670-1733). Van hem is het provocatieve idee afkomstig dat de ondeugd de eigenlijke bron is van het algemeen welzijn, terwijl de deugd die juist kan schaden [10]. Volgens Mandeville kunnen particuliere ondeugden als afgunst, ijdelheid, bedrog, hebzucht en onkuisheid gunstig voor de samenleving uitpakken, mits ze door bekwame politici in goede banen worden geleid.
6. Radicale versus Gematigde Verlichting
Een zeer invloedrijke, maar minder radicale verlichtingsfilosoof dan Spinoza is zijn leeftijdgenoot John Locke (1632-1704). Deze Brit wordt ook wel als de vader van het liberalisme beschouwd [11]. Hoewel zijn denkbeelden zijn beïnvloed door Spinoza (zie hieronder), nam hij geen afstand van de Bijbelse transcendente God en de bijbehorende christelijke moraal, zoals Spinoza dat in zijn Ethica wèl deed. Vandaar dat Locke door de historicus Israel tot de Gematigde Verlichting wordt gerekend. Locke’s gematigdheid kwam ook tot uiting in zijn opvatting van het begrip tolerantie. Tegenover de volledige meningsvrijheid van de Radicale Verlichting bepleitte Locke een beperkte, in wezen christelijke verdraagzaamheid met uitsluitingsbepalingen voor atheïsten en katholieken (wegens hun veronderstelde loyaliteit aan de Paus) [12]. Deze interpretatie zou uiteindelijk de overhand krijgen in westerse democratieën.
John Locke (1632-1704)
Locke behoort samen met de Schotse filosoof David Hume (1711-1776) en de Ierse filosoof George Berkeley (1685-1753) tot de hoofdfiguren van het Britse empirisme, dat meer dan het continentale rationalisme de nadruk legde op het belang van zintuigelijke waarneming. Nog weer een andere bijdrage aan de Gematigde Verlichting werd geleverd door de zogeheten, vooral op de praktijk gerichte Schotse Verlichting waarvan de beide Schotten, de al genoemde David Hume en de econoom-filosoof Adam Smith (1723-1790) wel de bekendste zijn. Verder wordt naast de rechtsfilosoof Charles de Montesquieu (1689-1755) en de bekende satiricus-filosoof Voltaire (1694-1778), pseudoniem voor François Marie Arouet, ook de latere Rousseau tot de Gematigden gerekend.
In dit overzicht is de rol van Rousseau opmerkelijk. Illustratief daarvoor zijn de gebeurtenissen rond 1758. In dat jaar brak Diderot met Rousseau over een meningsverschil naar aanleiding van een door de Academie van Dyon in 1750 uitgeschreven prijsvraag of de wetenschappelijke vooruitgang zou bijdragen aan het corrumperen, dan wel aan het zuiveren van de zeden. In zijn winnende essay stelde Rousseau dat de vooruitgang van de wetenschap inderdaad een ernstige vijand was van de moraal. Deze opvatting ging regelrecht in tegen alles waar de radicale verlichtingsfilosoof Diderot voor stond. In plaats van kennis en inzicht na te streven, bepleitte Rousseau nu een ‘terugkeer naar de natuur’. Hiermee onderschreef hij het ook door christenen aangehangen wereldbeeld van de (schuldige) mens tegenover de (onschuldige) natuur, en veranderde daardoor van een radicaal naar een gematigde verlichter. Zo bezien, personifieerde Rousseau de voortdurende strijd tussen radicalen en aanhangers van het traditionele, mythische christelijke wereldbeeld.
Na de breuk tussen Diderot en Rousseau verloren de radicalen steeds meer terrein. Dit duurde tot omstreeks 1790 toen de filosofie van Kant met zijn credo van de absolute Rede definitief het primaat van de Gematigde Verlichting vestigde. Vandaar dat er nu vaak gesproken wordt over ‘de’ Verlichting terwijl in feite de ‘Gematigde’ Verlichting wordt bedoeld.
7. Tijdperk van de Rede
De Verlichting wordt vaak aangeduid als Het Tijdperk van de Rede. In het algemeen geldt dat in de Gematigde Verlichting de Rede het hoogste goed is en het streven naar redelijkheid gepaard gaat met een strijd tegen (respectievelijk ontkenning van) irrationele lusten en instincten van de mens (overschatting van het verstand en negatieve waardering van genotsbeleving), zoals in het christendom. Ondanks de nadruk op de Rede waren de gematigden in de regel van mening dat er zonder God of Bijbel geen moraal mogelijk is. Binnen de Radicale Verlichting daarentegen leefde het besef dat de mens een dier onder de dieren is die met zijn verstand zijn instincten en gevoelens weliswaar kan bijsturen, maar niet - zoals gedacht in de Stoa - meester konden worden. Bovendien definieerde Spinoza de moraal in termen van adequate belangen, en baseerde die niet op de veronderstelde ‘goedheid’ van de mens (humanisme), noch op de Bijbel [13].
Ofschoon de Verlichting de invloed van het christendom aanzienlijk heeft teruggedrongen bleek het wensdenken een hardnekkige christelijke erfenis. Vooral de gematigde verlichters met hun eenzijdige nadruk op de Rede raakten verblind door de nieuw verworven inzichten, wat tot uitdrukking kwam in een volstrekt onrealistisch, schier onbegrensd vooruitgangsgeloof (‘maakbare samenleving’ en ‘maakbare mens’) [14]. Dit verklaart eveneens de populariteit in de 18-de eeuw van - nogal rammelende -theorieën (‘çonjectural history’, ‘histoire raisonnée’) die stelden dat er in de geschiedenis een opgaande lijn van menselijke vooruitgang valt te bespeuren.
Ook het moderne natuurrecht dat gedurende de Verlichting opgeld deed en het dogma omvat dat mensen a priori - d.w.z. voorafgaande aan samenleving dan wel staatsvorming - ‘natuurlijke’, ‘onvervreemdbare’ (mensen)rechten hebben, is een voorbeeld van genoemd wensdenken. Volledigheidshalve merken we op dat zulke onvervreemdbare rechten, net zoals wonderen, binnen Spinoza’s monisme zijn uitgesloten. Alweer wegens zijn compromisloze afwijzing van de transcendente optie. In dit opzicht zijn wij het oneens met Jonathan Israel die stelt dat ‘universele’, ‘fundamentele’ mensenrechten rechtstreeks voortvloeien uit filosofisch monisme [15].
8. Politiek radicalisme
Vanuit zijn radicale, monistische filosofie bepleitte Spinoza radicale politieke hervormingen, zoals scheiding van Kerk en Staat, directe democratie en een volledige vrijheid van meningsuiting. De onderbouwing van radicale hervormingen hoeft echter niet per se plaats te vinden vanuit een radicale filosofie zoals Spinoza’s monisme. De concurrentie met de radicale filosofie zette sommige gematigde verlichters die het monisme afwezen er toe aan eveneens te pleitten voor vergaande hervormingen, soms zelfs ten koste van christelijke instituties. Zij deden dan bijvoorbeeld een beroep op wensdenken als het natuurrecht. We zien dat terug in de Franse mensenrechtenverklaring van 1789 en bijvoorbeeld in het werk van de Brits-Amerikaanse verdediger van de Franse revolutie Thomas Paine (1737-1809).
Een ander voorbeeld van niet-monistisch politiek radicalisme zijn de politieke opvattingen van de latere Rousseau. In zijn Du contrat social uit 1762 stelt de inmiddels gematigde verlichter zich op het standpunt dat ieder individu zich volledig dient te onderwerpen aan de ‘algemene wil’. Het was deze totalitaire opvatting die Maximilien de Robespierre (1758-1794) inspireerde tot diens terreur waardoor de Franse Revolutie uitliep op een bloedbad.
Julien Offray de La Mettrie (1709-1751)
Hier tegenover staat weer dat monisme niet altijd tot politiek radicalisme hoeft te leiden. Dit wordt goed geïllustreerd door een buitenbeentje als de Franse arts-filosoof Julien Offray de La Mettrie (1709-1751), auteur van het opzienbarende L’homme Machine (1747). Hoewel hij met zijn materialisme en determinisme bij de Radicale Verlichting aansloot huldigde La Mettrie conservatieve politieke opvattingen. Hij geloofde niet dat het volk verlicht kon worden en stuitte daarmee op weerstand bij radicale verlichters zoals Diderot, die juist wel de overtuiging deelden dat het mogelijk was door verlichting van het volk een rechtvaardiger, democratischer samenleving op te bouwen dan de christelijke standenmaatschappij.
9. Spinoza en de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring van 1776
Spinoza’s opvattingen over de inrichting van het staatsbestel strekken verder dan de politieke constellatie van zijn tijd. Ten eerste bepleitte hij al in zijn Theologisch-politiek traktaat uit 1670 (sinds 1674 in de Republiek verboden) voor een onafhankelijke rechterlijke macht, driekwart eeuw eerder dan de Fransman Montesquieu. Verder lijken zijn ideeën, weliswaar vervormd door natuurrechtelijke frasen, door te klinken in de Declaration of Independence van 1776, de onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten van Amerika [16]. Hiervan werd de eerste versie opgesteld door de staatsman-filosoof Thomas Jefferson (1743-1826) die om die reden als geestelijk vader van de VS wordt beschouwd.
Thomas Jefferson (1743-1826)
Deze Jefferson nu, blijkt naar alle waarschijnlijkheid direct en indirect beïnvloed te zijn door Spinoza. Direct, omdat hij alle geschriften van Spinoza in zijn bibliotheek had, en indirect via Locke, aan wie hij veel van zijn ideeën ontleende. Locke bezat net als Jefferson alle werken van Spinoza, en sprak bovendien gedurende zijn vijfjarig verblijf in Amsterdam persoonlijk met bekenden van de onverwacht jong overleden Spinoza. Op grond van historisch onderzoek en nauwgezette tekstanalyse wordt Locke ook wel een ‘verborgen’ spinozist genoemd [17]. Een spinozist, omdat cruciale elementen van zijn denken samenvallen met die van Spinoza. En verborgen, omdat hij denkelijk op straffe van mogelijke vervolging als spinozist nergens naar Spinoza verwees. Omdat Locke onder invloed van Spinoza meer democratisch, egalitair is gaan denken [18], is hij daarmee een goed voorbeeld van de wijze waarop Spinoza’s monisme gematigde verlichters zoals Locke kon aansporen tot het innemen van meer radicale politieke standpunten. Wij merken hierbij op dat de invloed van Spinoza op Locke in de Angelsaksische wereld stelselmatig wordt genegeerd.
10. Verlichting en islam
De inval van de Mongolen onder Dzjengis Khan (1162-1227) luidde de ondergang in van de bloeiperiode van de Arabische islam [19]. Daarmee kwam tevens een einde aan de Arabische invloed op het christelijke Europa, zoals bijvoorbeeld van de in het Arabisch publicerende Marokkaans-Andalusische, universele geleerde Averroes (1126-1198, geboren in Cordoba, overleden in Marrakesh). Als kenner en commentator van Aristoteles oefende hij wezenlijke invloed uit op middeleeuwse christelijke geleerden. Deze Averroes meende, anders dan Spinoza, dat de waarheid door twee elkaar aanvullende wegen bereikt kon worden, zowel via de theologie als de filosofie. Verder poogde hij de filosofie van Aristoteles binnen de islam te passen, zoals Thomas van Aquino dat in navolging van Averroes deed met betrekking tot het christendom. Om die reden hebben de ideeën van Averroes geen directe invloed gehad op het ontstaan van de westerse Verlichting.
Averroes’ filosofie, die mede een pleidooi behelsde voor secularisme, botste met de islamitische orthodoxie die uiteindelijk de overhand zou krijgen. Zijn filosofie kon daarom binnen de islamitische cultuur niet verder tot ontwikkeling komen. Orthodoxe moslims die wilden leven naar het voorbeeld van hun ‘profeet’ Mohammed waren door diens historische rol als het ware voorgeprogrammeerd om religieuze, politieke en militaire macht als een onlosmakelijk geheel te zien. Hierdoor werd het zicht op een scheiding van Kerk en Staat effectief verduisterd. En juist het ontbreken van zo’n scheiding tussen geestelijke en wereldlijke macht zorgde weer voor een verdere achterstand van de islamitische wereld ten opzichte van het westerse modernisme [20].
11. Samenvatting
De paradigmaverschuiving van het oude Aristotelisch-Thomistische wereldbeeld naar de mechanistische versie van Descartes kwam voort uit de wetenschappelijke revolutie van de 17-de eeuw. Hierdoor geïnspireerd, verving Spinoza de dualistische metafysica van Descartes door zijn monisme. Deze filosofische positie stelde dat er niets meer is dan de allesomvattende Natuur, en dat lichaam en geest de twee kanten zijn van dezelfde medaille. Hierbij merken wij op dat er steeds meer biochemische evidentie beschikbaar komt voor de eenheid van lichaam en geest [21].
Omdat het toentertijd dominante, mythische christendom juist wordt gewettigd door ‘boven’- natuurlijke openbaringen, vormde Spinoza’s monisme een regelrechte bedreiging voor zijn dogma’s en christelijk gelegitimeerde politieke instituties. Daar staat tegenover dat er nu een onderbouwd perspectief werd geboden op een nieuw staatsbestel waarin de dominante staatsmacht van de Kerk was gebroken. In zo’n staatsbestel zou volledige meningsvrijheid heersen en gedragen worden door een moraal die gestoeld was op natuurlijke belangen in plaats van op de Bijbel (‘God’s woord’). Dit vooruitzicht vormde de basis voor de Verlichting.
Denis Diderot (1713-1784)
Nadat Bayle brede bekendheid had gegeven aan Spinoza’s radicale filosofie begonnen radicalen onder de inspirerende leiding van Diderot aan hun encyclopedische werk waarmee zij een culturele traditie van God-vrij onderzoek vestigden. Terwijl de radicale verlichters hard botsten met traditioneel godgelovigen, waren de gematigde verlichters zoals Locke uit overtuiging - uitzonderingen daargelaten - bereid tot compromissen met het christendom. In dit spanningsveld wist de gematigde stroming van de Verlichting de overhand te krijgen wat resulteerde in een compromis waarbij de scheiding van Kerk en Staat weliswaar min of meer volledig werd doorgevoerd, maar de christelijke moraal goeddeels overeind bleef. Uiteindelijk zouden de zienswijzen van Locke en Kant, de belangrijkste representanten van de Gematigde Verlichting, de dominantie verwerven in de westerse representatieve democratieën.
Hoewel de idealen van de Radicale Verlichting verwaterden door concessies aan het christendom, contrasteerde de uitkomst hiervan scherp met de islamitische wereld, die niet kan bogen op een equivalent van de westerse scheiding van Kerk en Staat. De geestelijke, politieke en militaire macht is daar naar het voorbeeld van Mohammed bij één instantie blijven liggen.
Slotopmerking
Met dit artikel over Spinoza en de Verlichting is een einde gekomen aan onze 5-delige serie over religie. Hierin zijn diverse uitingsvormen van religie de revue gepasseerd. Steeds beschouwden wij Spinoza’s niet-normatieve Natuur, samen met zijn monisme als de belangrijkste concepten om het begrip ‘religie’ een realistische inhoud te geven.
Referenties
1. Catherine Nixey, ‘Eeuwen van duisternis, De christelijke vernietiging van de klassieke cultuur’, Hollands Diep, 2017
2. Michel Onfray, ‘Antieke wijsgeren’, Tegengeschiedenis van de filosofie’, Mets & Schilt, Amsterdam, 2007
3. Floris Cohen, ‘De herschepping van de wereld. Het ontstaan van de moderne natuurwetenschap verklaard’, Bert Bakker, Amsterdam, 2007’
4. Wim Klever, ‘Spinoza en Huygens. Een geschakeerde relatie tussen twee fysici’, Gewina, nr. 20, 1997. Opgehaald van file:///C:/Users/fred/Downloads/534-2222-1-PB.pdf
5. Fred Neerhoff en David Bakker, ‘Religie als universeel verschijnsel – deel 1: Wat is religie?’, Civis Mundi Digitaal #80, maart 2019. Opgehaald van https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=5206
6. Jonathan I. Israel, ‘Radicale Verlichting, Hoe radicale Nederlandse denkers het gezicht van onze cultuur voorgoed veranderden’, Van Wijnen, 2001
7. Pierre Bayle, ‘Over Spinoza’, Onder Redactie Van Henri Krop en Jacob Van Sluis, Damon Vof, 2006
8. Philipp Blom, ‘Het verdorven genootschap. De vergeten radicalen van de Verlichting ’, De Bezige Bij, 2010
9. ‘Encyclopedie van Denis Diderot, 5 delen’, Utrecht/Antwerpen, Het Spectrum, 1978
10. Bernard Mandeville, ‘De wereld gaat aan deugd ten onder. Verzameld werk’, Lemniscaat, 2006
11. Fred Neerhoff en David Bakker, ‘Religie als universeel verschijnsel. Deel 3: Religie en politieke ideologie’. Civis Mundi Digitaal #9. Opgehaald van https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=5473
12. Kenan Malik, ‘Why western liberals have long picked the wrong historical hero’, The Guardian, International edition, 8 September 2019. Opgehaald van https://www.theguardian.com/commentisfree/2019/sep/08/john-locke-hero-of-western-liberalism-not-as-tolerant-as-we-thought
13. Fred Neerhoff en David Bakker, ‘Religie als universeel verschijnsel. Deel 2: Hoe religie en ongeloof samen kunnen gaan’. Civis Mundi Digitaal #85. Opgehaald van https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=5207
14. Fred Neerhoff en David Bakker, Ibid. 11
15. Jonathan I. Israel, ‘Democratische Verlichting. Filosofie, revolutie en mensenrechten, 1750-1790’, Van Wijnen, 2011
16. Rebecca Newberger Goldstein, ’Reasonable Doubt’, The New York Times, July 29 2006. Opgehaald van https://www.nytimes.com/2006/07/29/opinion/29goldstein.html
17. Wim Klever, ‘Locke’s disguised Spinozism’, British Journal for the History of Philosophy 14, 2006. Opgehaald van https://huenemanniac.files.wordpress.com/2009/01/lockes-disguised-spinozism.pdf
18. Rebecca Newberger Goldstein, Ibid. 16
19. Hans Komen, ‘Culturele bloeiperiode van de vroege Islam’, Civis Mundi Digitaal, # 39. Opgehaald van https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=3065
20. Fred Neerhoff en David Bakker, ‘Religie als universeel verschijnsel – deel 4: Religieus geïnspireerd terrorisme’, Civis Mundi Digitaal #94, februari 2020. Opgehaald van https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=5619
21. Pierre Capel, ‘Het emotionele DNA’, K.PI Education, 2018