Goudsblom: Maatschappelijke dwang tot zelfdwang

Civis Mundi Digitaal #96

door Toon van Eijk

Inleiding

De onlangs overleden socioloog Johan Goudsblom (1932-2020) was een begenadigd wetenschapper [1]. Abram de Swaan schreef in zijn necrologie over het grootste werk van Goudsblom (Vuur en beschaving 1992) het volgende: “In dat boek laat hij aan de hand van de vuurbeheersing zien hoe in de loop van de tijd mensen steeds beter in staat waren de omringende natuur te bedwingen, maar dat die beheersing van hun omgeving hun ook een steeds grotere dwang oplegde om zich te voegen naar de eisen die dat ‘vuurregiem’ afdwong, later en nog meer in de landbouw, en nog weer later en meer in de industriële productie en de stedelijke samenleving. Grotere beheersing van de omgeving vergt ook steeds grotere sociale dwang tot zelfdwang: dat is de ‘beschaving’” [2].

Het aan Norbert Elias ontleende concept ‘sociale of maatschappelijke dwang tot zelfdwang’ is een belangrijk en intrigerend begrip, waarvan ik dankbaar gebruik heb gemaakt in eerdere publicaties. Bijvoorbeeld in mijn boek over het ontwikkelingsproces in Afrika waarin het ontstaan van een modern arbeidsethos (‘leven om te werken’) vanuit een traditionalistisch arbeidsethos (‘werken om te leven’) een belangrijke plaats inneemt [3]. De Swaan schrijft ook dat Goudsblom in een ander boek (Het regime van de tijd 2006) het tijdsbegrip herleidt “tot dwingende verhoudingen tussen mensen die met elkaar leven onder een tijdsregiem van plichten en afspraken en die deze dwang als zelfdwang hebben verinnerlijkt”. Deze verinnerlijking van een maatschappelijk afgedwongen tijdsdiscipline tot een zelfdwang is uiteraard nauw gerelateerd aan het ontstaan van een modern arbeidsethos.

Wanneer Goudsblom de ‘maatschappelijke dwang tot zelfdwang’ karakteriseert als ‘beschaving’ zou men trouwens kunnen opmerken dat in deze postmoderne tijd met zijn ongebreidelde gebruik/misbruik van sociale media de geciviliseerde zelfdwang of ‘beschaving’ tanende is, althans in het virtuele domein. In dit artikel wil ik nader ingaan op het concept ‘maatschappelijke dwang tot zelfdwang’.

 

1. Mijn conceptuele kader in diagramvorm

In eerdere artikelen in Civis Mundi heb ik een conceptueel kader in diagramvorm geschetst dat individuele actoren en maatschappelijke structuren, en bewustzijn en gedrag met elkaar verbindt [4]. In de bovenste route van Diagram 1 bepalen maatschappelijke structuren, via de processen van gehoorzaamheid (compliance) aan externe normen en identificatie met externe normen, een afgedwongen, re-actief gedrag. Mensen reageren op externe normen. Voorbeelden van zulke maatschappelijke structuren zijn het gezin, de school, de sportclub, peer groups, de politie, commerciële bedrijven, etc. In de onderste route van het Diagram bepaalt het proces van bewustzijns- of spirituele ontwikkeling via ‘spontane gehoorzaamheid’ aan interne waarden een vrij, pro-actief gedrag. In de dagelijkse praktijk zullen beide routes een rol spelen in het tot stand komen van gedrag, maar de onderste route ontvangt tot op heden weinig aandacht.

Ik maak een onderscheid tussen externe normen en interne waarden. Wanneer bijvoorbeeld de onderliggende, kwalitatieve, interne waarde ‘hard werken’ is, dan kan de kwantitatieve, externe norm 8 uur per dag zijn. De bovenste route in Diagram 1 heeft dus betrekking op externe of uitwendige maatschappelijke structuren, die via externe normen een re-actief gedrag afdwingen, terwijl de onderste route is gericht op innerlijke groei via de ontwikkeling van interne levensbevorderlijke waarden die in pro-actief gedrag resulteren. De onderste route is in mijn visie fundamenteler van aard, omdat individuele actoren uiteindelijk de ‘bouwstenen’ zijn van alle maatschappelijke structuren en die dus vormgeven en bepalen. Diagram 1 geeft ook aan dat menselijk gedrag in wisselwerking staat met natuurlijke ecosystemen. De vervuiling en uitputting van het ecosysteem ‘aarde’ wordt door menselijk gedrag veroorzaakt. In Diagram 1 vindt de wisselwerking tussen maatschappelijke structuren en individuele actoren plaats via het collectief bewustzijn, een begrip dat in eerdere artikelen in Civis Mundi veelvuldig ter sprake is gebracht door Piet Ransijn en mijzelf. Het concept ‘internalisatie’ in Diagram 1 komt later nog ter sprake.

 

Diagram 1: Conceptueel kader dat individuele actoren en maatschappelijke structuren, en bewustzijn en gedrag met elkaar verbindt

 

 

In Diagram 1 bepalen de bovenste en onderste trajecten tezamen het gedrag. Ik maak een onderscheid tussen de twee trajecten voor puur analytische doeleinden, maar in de praktijk van het dagelijks leven kunnen ze niet gescheiden worden. Mensen zijn zich niet (continu) bewust van leerprocessen en gedragsveranderingen, zij weten niet in hoeverre een bepaald gedrag de uitkomst is van het bovenste en/of onderste traject. Vaak doen we gewoon dingen. Toch is het nuttig om een ideaal-typisch model zoals Diagram 1 te ontwikkelen voor louter analytische doeleinden. Hoewel in de dagelijkse praktijk beide routes tegelijkertijd van toepassing zijn, blijft de onderste route vaak onderbelicht. Het proces van bewustzijnsontwikkeling krijgt weinig aandacht [5].

Hoewel we in de praktijk interne, intuïtieve én extern opgelegde gedragsregels volgen, onderschrijf ik de nadruk die bijvoorbeeld Spinoza legt op meer aandacht voor het volgen van je interne, intuïtieve gedragsrichtlijnen. Spinoza zegt dat iemand vrij is in de mate waarin hij autonoom (sui juris) is [6]. Deze autonomie of zelfbeschikking wordt vooral verkregen in de onderste route van Diagram 1, waarin vrij, pro-actief gedrag het resultaat is van bewustzijnsontwikkeling. De volgende vraag is dan hoe het ontwikkelen van intuïtieve gedragsrichtlijnen, uitmondend in maatschappelijk en ecologisch verantwoord gedrag, bewerkstelligd kan worden.

 

2. Wat zeggen anderen over Goudsblom?

Arnon Grunberg schrijft in de Volkskrant het volgende: “Een aforisme uit zijn bundel Reserves (1998) heb ik dikwijls geciteerd, maar zeker in tijden van agressieve en vernietigende zedenmeesters kan het niet vaak genoeg worden herhaald: … ‘Moraal is macht uitoefenen zonder van macht te reppen’” [7]. Dit verwijst naar de bovenste route in Diagram 1 waarin via de processen gehoorzaamheid en identificatie externe normen worden afgedwongen, maar op zo’n manier dat de afgedwongen moraal niet ervaren wordt als externe machtsuitoefening. Via het mechanisme van ‘maatschappelijke dwang tot zelfdwang’ vindt een verinnerlijking van een maatschappelijk afgedwongen moraal tot een (niet als zodanig ervaren) zelfdwang plaats.

 

Carel Peeters schrijft in Vrij Nederland dat Goudsblom altijd schatplichtig is gebleven aan Nietzsche, maar dat hij door de manier waarop hij sociologie is gaan beoefenen ook ver van hem is weggedreven. “Neem alleen maar Nietzsche’s wil dat elk individu zijn eigen waardenschepper zou moeten zijn. Dat zal Goudsblom tot op zekere hoogte blijven erkennen, maar Norbert Elias overtuigt hem ervan dat hij van de mens daarmee te veel een ‘homo clausus’ maakt, een te autonome geest. Hij leert van dezelfde Elias dat mensen op alle mogelijke manieren met elkaar verbonden zijn, aan elkaar vastzitten zelfs: afhankelijk zijn, ‘interdependent’” [8].

Wanneer Nietzsche benadrukt dat elk individu zijn eigen waardenschepper zou moeten zijn, autonoom zou dienen te zijn, dan verwijst dat naar de onderste route in Diagram 1. Tegelijkertijd hebben we al gezien dat individuen of actoren afhankelijk zijn van allerlei maatschappelijke structuren in de bovenste route van Diagram 1 en die structuren tezamen vormen door hun onderlinge verbindingen. Zowel Nietzsche als Elias komen dus aan bod in Diagram 1. De eerder vermelde nadruk van Spinoza op autonomie komt tot uitdrukking in de onderste route.

Carel Peeters schrijft ook dat volgens Goudsblom de maakbaarheid van de samenleving wel heel beperkt is: “de samenlevingen die mensen met elkaar vormen ‘zijn het resultaat van een grotendeels blind en ongepland verlopen ontwikkelingsproces.’ Het is aan de ontwikkelingssociologie om dat proces te beschrijven en te analyseren, maar niet met een al te sceptische instelling. Goudsblom kiest voor [een paradoxale] ‘geëngageerde distantie’”.  

Ik ben het eens met Goudsblom dat de maakbaarheid van de samenleving beperkt is, omdat we te maken hebben met een grotendeels blind en ongepland verlopend ontwikkelingsproces. Maar ik voeg hier aan toe dat dit te maken kan hebben met de tot nu toe grote nadruk op de bovenste route in Diagram 1, waarin via de processen gehoorzaamheid en identificatie externe normen worden afgedwongen. Blijkbaar verloopt het proces van het afdwingen van extern opgelegde normen niet erg effectief en efficiënt. De ‘maakbaarheid’ van het mechanisme van ‘maatschappelijke dwang tot zelfdwang’ lijkt beperkt te zijn. Wellicht kan meer nadruk op de onderste route het ‘grotendeels blind en ongepland verlopende’ ontwikkelingsproces in een meer ecologisch en maatschappelijk verantwoorde richting sturen.

 

Geëngageerde distantie

Met betrekking tot Goudsblom’s wetenschappelijke attitude van een paradoxale ‘geëngageerde distantie’ verwijs ik naar de Inleiding van mijn proefschrift [9]. Hierin maak ik gebruik van een ideaal-typisch model, dat gekarakteriseerd wordt door polariteit en ritme, zoals ontwikkeld door Bos, die weer geïnspireerd werd door Goethe.

Bos schrijft: “The most striking polarity is that between cognition and choice. Cognition deals with insight; man wants to understand the world. Choice deals with decisions; man wants to change the world. Cognition begins with a feeling of amazement, choice with a feeling of oppression or frustration. Insight comes as a result of clarifying facts through thinking about them. Decisions are connected with the goals that one wants to reach by certain routes. Between facts and thoughts on the one side, and goals and routes on the other, there seems to be the same polar reaction as between cognition and choice. Assessment can be described as a process of rhythm which is enacted between these poles” [10].

Bos schrijft ook: Rhythm - a movement between two poles - is a very delicate, never exactly predictable, continuously adapting play between poles. Development requires both poles. Rhythm brings the poles in a state of dynamic balance. The one pole does not deny or destroy the other one, but both poles are in dialogue (p.57). The characteristic of rhythm is not the permanently ‘being in balance’, but the play between poles (p.113). Ik denk dat dit de paradoxale ‘geëngageerde distantie’ van Goudsblom aardig omschrijft.

 

3. Het internalisatie proces

Het internalisatie proces in Diagram 1 houdt in dat externe normen en het bijbehorende re-actieve gedrag door zeer frequente herhaling geïnternaliseerd kunnen worden tot interne waarden, bijvoorbeeld gedurende de opvoeding van kleine kinderen thuis. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het internalisatie proces een black box proces is: we weten niet wat er precies gebeurt. We weten niet hoe extern opgelegde normen geleidelijk aan interne waarden worden. Maar door frequente herhaling en bijsturing van gedrag doen kinderen op een gegeven moment min of meer automatisch of spontaan wat ouders zien als gewenst/normaal gedrag. Dat gedrag kan ecologisch en maatschappelijk verantwoord of onverantwoord, positief of negatief, zijn. De processen gehoorzaamheid en identificatie kunnen in positief of negatief re-actief gedrag resulteren. Zowel goed als slecht voorbeeld doet volgen. Identificatie met peers kan bijvoorbeeld in ongebreideld consumentisme resulteren [11].

Het internalisatie proces is een soort feedbackproces waarin het navolgen van het gedrag van anderen uiteindelijk in interne waarden kan resulteren. Gezien het (grote) gebrek aan ecologisch en maatschappelijk verantwoord gedrag op wereldschaal kan men beargumenteren dat dit feedbackproces geen erg efficiënt en effectief mechanisme is. Om positieve gedragsverandering op grote schaal te bewerkstelligen is wellicht ook het onderste traject nodig [12]. Er is vermoedelijk sprake van een evenwichtsoefening tussen dwang (het gehoorzamen aan en zich identificeren met extern opgelegde normen, resulterend in re-actief gedrag) en zelfregulering (het spontaan luisteren naar interne waarden, resulterend in pro-actief gedrag) [13].

 

4. Arbeidsethos en maatschappelijke dwang tot zelfdwang

Volgens Hans Achterhuis (1984) is arbeid ‘een eigenaardig medicijn’. Hij schrijft: “Nadat het een paar eeuwen geleden met geweld massaal als geneesmiddel werd voorgeschreven, heeft het op zijn zachtst gezegd tot vreemde verslavingsverschijnselen geleid” [14]. Er heerst een paradoxale spanning tussen arbeid en werkloosheid. “Arbeid is ziekmakend, maar tegelijk wordt er als naar een medicijn naar gesnakt” (p.33). Het protestelement uit het arbeidsethos zou gericht moeten worden op de gezamenlijke strijd voor een maatschappij die “het arbeidsethos niet voortdurend als ‘geestelijk aroma’ afscheidt” (p.290) [15].

Zoals reeds aangegeven in de Inleiding speelt de maatschappelijke dwang tot zelfdwang een rol bij het ontstaan van een modern arbeidsethos. De mensen internaliseren een modern arbeidsethos wat uiteindelijk tot zelfdwang leidt, maar deze internalisatie wordt afgedwongen door een maatschappelijk bestel en resulteert dus in onvrij gedrag. Het concept ‘maatschappelijke dwang tot zelfdwang’ van Norbert Elias (1939) is volgens de antropoloog Ton Lemaire het gevolg van “een proces dat de mensen niet zozeer gekozen hebben als wel dat hun is overkomen … de mens [raakt] ondergeschikt aan zijn eigen collectieve handelen, [raakt] onderworpen aan de niet-voorziene en niet-beheerste gevolgen van zijn eigen initiatieven” [16]. Door deze normalisering door zelfdwang is het moderne arbeidsethos tot zijn natuur geworden, het is een institutionele norm geworden [17].

 

5. Ecologische zelfdwang

De eco-filosoof Zweers (1995) benadrukt dat de interactie tussen maatschappelijke structuren en actoren fundamenteel is. De vraag of het primaat bij structuren of actoren ligt is volgens hem en Elias een kip-en-ei probleem. Desalniettemin benadrukt hij dat veranderingen op het niveau van grondhoudingen, op het niveau van fundamentele waarden en normen, nodig zijn. Maar waarden en normen functioneren niet in een sociaal vacuüm: maatschappelijke instituten zijn nodig om ze op grote schaal effectief te doen zijn [18]. Zweers zegt dat institutionele veranderingen onmogelijk zijn zonder veranderingen in individuele actoren: institutionele veranderingen moeten geïnspireerd en ondersteund worden door veranderingen in grondhoudingen. Publieke ondersteuning of een sociale basis is vereist. Positieve en negatieve sancties zijn niet voldoende om mensen te veranderen, zegt Zweers: een overtuiging is nodig, een diepe overtuiging die in een grondhouding is vastgelegd.

Overtuigingen kunnen a posteriori of a priori zijn (p.20). A posteriori verwijst naar een overtuiging die door de ontwikkelingen wordt afgedwongen, het is een bereidheid om te handelen wanneer men ziet dat de zaken fout gaan, wanneer men vindt dat de negatieve sancties te groot worden. Een voorbeeld is wanneer menselijk handelen in zulke ernstige milieuvervuiling resulteert dat het menselijk voortbestaan gevaar loopt. Een a priori-bereidheid daarentegen wordt niet afgedwongen door externe ontwikkelingen maar is gebaseerd op diepe overtuigingen, op grondhoudingen of fundamentele waarden. Een a posteriori-bereidheid om te handelen verwijst naar het bovenste traject in Diagram 1 (het is afgedwongen, onvrij gedrag) terwijl een a priori-bereidheid verwijst naar het onderste traject. Het is het onderscheid tussen re-actief en pro-actief gedrag.

Spaargaren (1997) zegt dat in het ontwikkelingsproces van de moderne industriële maatschappij de ketens van onderlinge afhankelijkheid tussen mensen steeds langer en meer en meer vertakt worden. Mensen moeten hun gedrag in toenemende mate afstemmen op dat van anderen [19]. Hij zegt ook dat de regels van goed milieugedrag - die overeengekomen en gedefinieerd worden in een sociaal proces - tot een ‘tweede natuur’ moeten worden. Hij spreekt van een ‘automatische piloot’ die op het niveau van het praktisch bewustzijn - via een soort ‘ecologische zelfdwang’ - tot ecologisch verantwoord gedrag moet leiden (p.138).

De begrippen ‘tweede natuur’, ‘automatische piloot’ en ‘ecologische zelfdwang’ van Spaargaren verwijzen naar een soort zelfregulering. Deze zelfregulering kan het spontaan luisteren naar interne waarden inhouden, resulterend in pro-actief gedrag. Wanneer dat niet of onvoldoende werkt, zal dwang onvermijdelijk zijn (in de vorm van het gehoorzamen aan - en zich identificeren met - extern opgelegde normen).

 

6. De zelfverwerkelijking van Maslow

Maslow betoogt dat mensen die zelfverwerkelijking hebben bereikt spontaan doen wat goed voor hen (en anderen) is [20]. Omdat de mechanismen gehoorzaamheid en identificatie in de bovenste route ook negatief gedrag tot uitkomst kunnen hebben, is aanvulling met bewustzijnsontwikkeling via het onderste traject nodig. Ik heb een onderscheid gemaakt tussen extern opgelegde normen (bijvoorbeeld moraliteit gegrondvest in de autoriteit van een kerk) en intern ‘opgelegde’ waarden (gegrondvest in ervaringsspiritualiteit oftewel spirituele of bewustzijnsontwikkeling).

De huidige staat van de wereld laat zien dat het afdwingen van synergetische samenwerking door externe krachten een moeizaam proces is. Synergetische samenwerking impliceert dat grote aantallen mensen op zo’n manier samenwerken dat het geheel meer wordt dan de som der delen. Voorbeelden van externe krachten die trachten synergie af te dwingen zijn: overheidsbeleid, marktkrachten, subsidies, milieudegradatie, tegenmacht van bepaalde groeperingen, interventies door voorlichtingsinstanties, druk van peer groups, etc. Volgens Leeuwis is het label ‘extern’ een beetje ongelukkig gekozen aangezien de pogingen van zulke krachten eerst geïnternaliseerd moeten worden voordat ze effect kunnen hebben [21]. Al deze externe krachten werken via het bovenste traject in Diagram 1. Wellicht kan synergetische samenwerking gefaciliteerd worden door meer aandacht voor bewustzijnsontwikkeling in het onderste traject [22].

Wanneer in de postmoderne maatschappij een steeds grotere ‘maatschappelijke dwang tot zelfdwang’ oftewel steeds meer ‘beschaving’ vereist is, zoals aangegeven in de Inleiding, dan lijkt mij aanvulling door bewustzijnsontwikkeling in de onderste route noodzakelijk. Samenvattend kan men zeggen dat in een maatschappij zonder enige aandacht voor bewustzijnsontwikkeling de handhaving van (liefst democratisch overeengekomen) externe normen de beste optie is. In een meer ideale maatschappij waarin bewustzijnsontwikkeling centraal staat zullen levensbevorderlijke interne waarden spontaan ontstaan en van binnenuit worden opgedaan. In een maatschappij met gematigde aandacht voor bewustzijnsontwikkeling lijkt een combinatie van handhaving van externe normen en spontane ontwikkeling van interne waarden voorlopig de verstandigste weg [23].

 

Eindnoten


[1] Zie ook: Piet Ransijn. In memoriam prof. Johan Goudsblom. Civis Mundi Digitaal #95, maart 2020.

[2] Abram de Swaan. Johan Goudsblom: trefzeker denker, bewapend met twijfel. Necrologie Johan Goudsblom (1932-2020), socioloog en schrijver. NRC, 28/29 maart 2020.

[3] Van Eijk T. (2007). Ontwikkeling en arbeidsethos in Sub-Sahara Afrika. Het belang van gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling. Royal Tropical Institute (KIT), KIT Publishers, Amsterdam. ISBN: 978 90 6832 610 9. (p.67).

[4] Van Eijk, T. (2015), Eenvoudig leven in een complexe wereld oftewel de paradox van eenheid-in-verscheidenheid. Civis Mundi digitaal # 33, oktober 2015.

Van Eijk T. (2019). Saamhorigheid en de spirituele dimensie. Aanvulling op: Patricia van Bosse: Een nieuw verhaal over saamhorigheid. Civis Mundi Digitaal #89, september 2019.

[5] Van Eijk T. (2017). Spinoza in het licht van bewustzijnsontwikkeling. Lulu. p. 91.

[6] Zie Eindnoot 5.

[7] Arnon Grunberg. Een onderkoelde maar gepassioneerde academicus. De Volkskrant, 25 maart 2020.

[8] Carel Peeters. In memoriam: Johan Goudsblom. VN, 26 maart 2020.

[9] Van Eijk, T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands. p.4/5.

[10] Bos A.H. (1974). Oordeelsvorming in groepen. Willens en Wetens/wikken en wegen. Polariteit en ritme als sleutel tot ontwikkeling van sociale organismen. Communications Agricultural University Wageningen 74-6 (1974). Veenman H. & Zonen B.V., Wageningen. p.213.

[11] Deze alinea stamt uit: Van Eijk T. (2019). Zie Eindnoot 4.

[12] Van Eijk (2007): p.308. Zie Eindnoot 3.

[13] Zie Sectie 8: Tussen dwang en zelfregulering in: Van Eijk (2020). Hoe komen we tot daadwerkelijke gedragsverandering? Civis Mundi Digitaal #96, april 2020.

[14] Achterhuis H. (1984). Arbeid, een eigenaardig medicijn. Uitgeverij Ambo bv, Baarn, Nederland (4e

druk). p.290.

[15] Deze (en de resterende) secties stammen uit: Van Eijk (2007): p.67.

[16] Lemaire T. (1976). Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Tussen europacentrisme en relativisme. Uitgeverij Ambo, Baarn. p.60.

Elias N. (1939). Über den Prozess der Zivilisation, soziogenetische und psychogenetische Untersuchungen. 2 dln. Francke V., Bern/München. p.312.

[17] Van Eijk (2007): p.204.

[18] Zweers W. (1995). Participeren aan de natuur. Ontwerp voor een ecologisering van het wereldbeeld.

Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht. p.18. Deze sectie stamt uit: Van Eijk (2007): p.304/5.

[19] Spaargaren G. (1997). The ecological modernization of production and consumption. Essays in environmental sociology. Ph.D. thesis, Wageningen. Agricultural University, The Netherlands. p.137.

[20] Maslow A.H. (1974). Psychologie van het menselijk zijn. Lemniscaat, Rotterdam. p.213. [Nederlandse vertaling van ‘Toward a psychology of being’, first published 1968].

[21] Leeuwis C. (1993). Of computers, myths and modelling, the social construction of diversity, knowledge, information and communication technologies in Dutch horticulture and agricultural extension. Wageningen Studies in Sociology no. 36, Wageningen. p.398.

[22] Van Eijk (2007): p. 313.

[23] Van Eijk (2007): p.318.