Spirituele psychologie
Deel 2: Methoden van spirituele ontwikkeling in de praktijk

Civis Mundi Digitaal #96

door Piet Ransijn

Het open bewustzijn

 

Boekbespreking van: Han de Wit, The Great Within: The Transformative Power and Psychology of the Spiritual Path. Boulder, Shambala, 2019

 

Het tweede deel van het boek The Great Within heeft de titel ‘Spiritual practise and development’. Het gaat onder meer in op meditatieve methoden zoals mindfulness, meditatie en contemplatie, maar ook op ethische en praktische richtlijnen voor denken, spreken en handelen die de spirituele ontwikkeling bevorderen. Dit alles in het vergelijkende kader van de contemplatieve psychologie.

 

De transformatie naar het open bewustzijn: momenten van diepe vreugde

Meestal gaat de transformatie geleidelijk en zijn er eerst momenten van openheid. Dan wordt het metanoia genoemd, bewustzijnsverandering of verandering van (levens)houding. Bij een meer plotselinge transformatie spreekt men van bekering, zoals in heiligenlevens wordt beschreven, zowel in het Oosten als in het Westen. De momenten van openheid gaan gepaard met “een gevoel van vrede… ervaringen van verzoening en vereniging… In de christelijke traditie worden ze ‘momenten van genade’ genoemd. Het hindoeïsme en boeddhisme gebruiken de term… ‘zegening’” (p 156). Het zijn ‘momenten van allesdoordringende vreugde’. De beoefening van contemplatieve disciplines heeft betrekking op het herkennen van de superioriteit van deze momenten” (p 158). De Wit vergelijkt ze met spleten of barsten in de het bolwerk van het ego, waar het licht doorheen komt, naar een songtekst van Leonard Cohen.

De eerste fase van transformatie begint met het bewustzijn dat we ons kunnen toevertrouwen of overgeven aan zulke momenten van openheid en ons ervoor kunnen openen. Maar we hoeven er niet prat op te gaan dat we bijzondere spirituele ervaringen hebben als we de schoonheid, zachtheid en grondeloosheid van dergelijke momenten ervaren. Ego-gerichte motivatie wordt door De Wit en anderen ‘spiritueel materialisme’ genoemd, dat is gericht op de versterking van het ego.

We hoeven niet bang te zijn voor egoloze momenten omdat het kan lijken dat onze identiteit in de openheid, die ook als egoloosheid, grondeloosheid of leegte ervaren kan worden. Andere reacties zijn een fundamentalistische en een nihilistische reactie. Daarbij wordt een visie verabsoluteerd of absoluut en onveranderlijk gemaakt als eeuwige waarheid, of “we vinden het niet langer waardvol als we het niet op een of andere manier kunnen bezitten” of vasthouden (p 163). Dergelijke momenten zijn wel fundamenteel maar niet star.

Door meditatie en andere methoden kan ons bewustzijn zich vaker openen voor dergelijke momenten, die zo meer toegankelijk worden. Om een methode of weg op waarde te kunnen schatten en de authenticiteit te kunnen onderzoeken is onderscheidingsvermogen nodig, een onderscheidend bewustzijn. De Wit heeft bezwaren tegen ‘blinde overgave’ en ‘spiritueel escapisme’ of wegvluchten en pleit voor de ontwikkeling van onderscheidend bewustzijn. Hij wijst op het belang van zelfdiscipline en persoonlijke begeleiding, die geen blinde overgave inhoudt.

Discipline betekent bij hem “systematische en doorlopende beoefening… met een zekere zachtheid, mildheid en flexibiliteit, veeleer dan op een hardhandige manier” (p 173).

 

Het belang van mentale discipline, beelden en symbolen

Belangrijk op de contemplatieve weg is het ontwikkelen van onderscheidend bewustzijn en inzicht. Het is van belang inzicht te hebben in wat we aan het doen zijn op onze spirituele weg, anders weten we niet waar we mee bezig zijn en waar het toe leidt. Daarbij kan enige kennis van spirituele geschriften en commentaren behulpzaam zijn. “Dat kan ons motiveren en instrueren” (p 179). Behalve intellectueel inzicht kunnen ook verbeeldingskracht en symbolische voorstellingen inspirerend en verheffend zijn. Bijv. voorstellingen van God, profeten, heiligen en religieuze symbolen. Ze kunnen behulpzaam zijn bij het cultiveren van verheffende gevoelens van vriendelijkheid, mededogen, onpartijdigheid, gelijkmoedigheid, vreugde en vrede.

Het zijn “beelden waardoor onze menselijkheid kan ontwaken en zichtbaar kan worden… Hoewel ze… zelfgeschapen verschijnselen  zijn,… openen zij onze ogen voor de kwaliteiten van onze fundamentele menselijkheid, die voorbij deze beelden ligt en er niet van afhankelijk is… Het is veeleer andersom:… alle beelden en verbeelding komen voort en ontlenen hun effectiviteit aan onze fundamentele menselijkheid. Ze zijn er de expressie van… en zijn gericht op de transformatie van onze egocentrische beelden van onszelf, de mensheid en de wereld door deze te vervangen door meer contemplatieve beelden ervoor… niet egocentrische beelden” (p 182-83).

 

 

Mariaverering te Lourdes en Mariahout, Laarbeek

 

Devotionele praktijken

Naast kennis, inzicht, verbeeldingskracht en symbolische voorstellingen komen devotionele wegen en praktijken veelvuldig voor, omdat mensen emotionele wezens zijn. Door devotionele overgave kunnen mensen zich openen voor egoloze ervaringen en hun ego meer achter zich laten. Het overmatig zwelgen in gevoel en ‘moodmaking’, het oproepen van emoties en stemmingen, kan dit echter in de weg staan. Het is van belang te beseffen dat beelden voorstellingen zijn van de werkelijkheid. Dat geldt ook voor godsbeelden. In sommige tradities mag God niet worden afgebeeld, omdat dit zou kunnen leiden tot het vereren van beelden en afbeeldingen, waardoor onze eigen beelden en voorstellingen als het ware beslag op ons leggen.

“Het Griekse woord voor bidden, proseukomai, betekent te bewegen naar een toestand waarin geen gedachten, beelden en wensen zijn.” Het gaat erom voorbij de beelden en verbeelding te gaan en ook het denken te transcenderen. In het boeddhisme heet dat “‘vormloze meditatie’: beeldloze ervaring van de transcendente realiteit… die alle conceptuele en articuleerbare kennis transcendeert” (p 193-94). De Wit wijst weer op het belang van begeleiding, ook om ons te behoeden voor inbeelding, waanideeën en spirituele verdwazing, die bij religieuze praktijken ook veelvuldig voorkomen. “Een leerboek kan de leraar niet vervangen” (p 199).

 

https://touteslavie.com/meditatie/

 

Bewustzijnsdiscipline, mindfulness en meditatie

Reeds genoemd zijn de twee aspecten van het bewustzijn, bestendigheid of stabiliteit en onderscheidingsvermogen. Er zijn ook andere termen in diverse tradities. Het bewustzijn kan worden gecultiveerd door bewustzijnsdiscipline, zoals ook het denken en de verbeeldingskracht gecultiveerd kunnen worden. Meditatie, aandacht en mindfulness zijn vormen van bewustzijnsdiscipline. De geest wordt wel vergeleken met een aapje dat zwaait van tak naar tak en moeilijk is te pakken, of een wild paard dat moeilijk is te temmen. Door cultiveren en richten van de aandacht is dat mogelijk.

“De basisinstructie is: zo gauw als je merkt dat je in gedachten opgaat, richt je je aandacht opnieuw naar het focuspunt dat wordt voorgeschreven bij de beoefening” (p 204). Bij meditatie is er een aandachtspunt of focuspunt. Dat kan de ademhaling zijn, een beeld of een klank of mantra. “Het object is niet iets om over te denken maar iets waarop we onze aandacht richten tijdens de beoefening en waar we voortdurend naar terug keren” (p 207).

Het gaat erom er “vredig bij te verblijven”, de aandacht er zonder moeite bij te houden, bijv. bij de ademhaling. “De aandacht wordt herhaaldelijk gericht op de beweging van de ademhaling” (p 208, zo staat het in boeddhistisch teksten). Telkens opnieuw als de aandacht wordt afgeleid, zoals eerder vermeld. Door zo weinig mogelijk te doen en toch bewust aanwezig te blijven, komt de geest tot rust in de stille ruimte van het open bewustzijn. Het is gebruikelijk dat precieze aanwijzingen in mondeling persoonlijk onderricht worden overgebracht. Schriftelijke overdracht is niet gebruikelijk en werkt niet adequaat of optimaal.

De Wit wijst op drie kwaliteiten die bij de beoefening van belang zijn:

1. Bestendigheid, stabiliteit door steeds terug te keren naar het aandachtpunt. Het houdt ook regelmatige beoefening in en het kalm laten worden van de geest.

2. Eenvoud vinden we ook in bijna alle tradities. Niet moeilijk doen. De complicaties van de geest tot rust laten komen en laten ontwarren. “Gecompliceerde mentale bewegingen niet voeden” (p 213). “Hoe eenvoudiger de techniek, hoe minder risico om op een zijspoor te belanden” (p 214).

3. Zuiverheid. Gedachten laten gaan en de aandacht er niet op richten. Niet in emoties gevangen raken. Het bewustzijn open stellen voor de toestand van zuiver bewustzijn zonder gedachten en gevoelens . Dat werd apateia genoemd, ‘geen gevoelens’, hetgeen iets anders is dan gevoelloosheid. Het is veeleer openheid van geest. En je niet laten afleiden door triviale of overheersende gedachten en gevoelens door terug te keren naar het aandachtspunt.

 

https://dichtbijmediteren.nl/mediteren-beginners/wat-is-meditatie/

 

De ontwikkeling van inzicht en onderscheidingsvermogen

De laatste hoofdstukken gaan vooral over het stabiliseren van het open bewustzijn terwijl men denkt, spreekt en handelt. Eerst wordt het open bewustzijn toegankelijk door beoefening van meditatie, met name ‘vormloze’ meditatie, die niet gericht is op een object of vorm. In de christelijke traditie heet dat ‘apopathische’ spritualiteit, zonder woorden en begrippen, gericht op het bewustzijn in een zuivere en lege vorm, “zodat het goddelijke zich kan manifesteren” in de lege ruimte van het open bewustzijn (p 223). Bij diverse vormen van meditatie, zoals bij transcendente meditatie en vipassana, begint men met een vorm, hetzij een mantra of klank, of de ademhaling, waarbij deze geleidelijk wordt losgelaten als het open bewustzijn in zijn zuivere, lege vorm en ‘volle glorie’ naar voren komt. “De beoefening gaat voorbij de techniek” (p 225).

Het open bewustzijn is vrij van fixatie op een object of bewustzijnsinhoud. Behalve met behulp van meditatie kunnen zoals eerder beschreven ‘gezegende’, natuurlijke momenten van open bewustzijn spontaan worden ervaren. Bijv. als het ego op de achtergrond raakt en de geest spontaan zijn gang gaat, verstild raakt of gefascineerd raakt en opgaat in de openheid die dan spontaan naar voren komt. De Wit noemt het onder meer ‘panoramisch bewustzijn’ en overgave. Bij de taoïstische levenskunst van Zhuangzi, zie het boek van Woei-Lien Chong, was dit ‘het

vogelperspectief’.

 

Het vogelperspectief

 

Open bewustzijn tijdens het denken en handelen

Momenten van open of zuiver bewustzijn, ook wel transcendent bewustzijn genoemd, kunnen ook voorkomen terwijl men denkt en handelt. De stroom van gedachten wordt als het ware gade geslagen vanuit het gevestigd zijn in open bewustzijn, dat als een soort van stille getuige ervaren kan worden. Ook tijdens het handelen kan dit het geval zijn, alsof het vanzelf gaat: “de zeis maait uit zichzelf,” schreef Tolstoi. Daarbij is het van belang “de kalme openheid van geest niet vast te houden… Vasthouden en openheid van geest zijn tegenstrijdig… Het cultiveren van onderscheidingsvermogen [tussen het open bewustzijn en dit willen bewaren en vasthouden] betekent het continu laten gaan van de vrucht die eruit voortkomt… Dit is een heel subtiel proces… De beoefening van openheid van geest komt neer op het continu opheffen van de mentale beweging die voert naar het ego. Dit betekent het opheffen van de dualistische splitsing, die eerder is besproken” (p 228-30). 

Deze splitsing betreft de verdeling tussen wat van mij is, mijn kind, mijn partner, mijn lichaam en wat niet van mij is. Door het egoloze bewustzijn kan zich onze fundamentele menselijkheid onthullen en manifesteren. “Door overgave [aan het ‘naakte, open bewustzijn’] zijn levensvreugde,  tederheid en inzicht niet langer gebonden aan wat het ego hoopt te krijgen of vreest te verliezen of niet te krijgen” (p 230).

Het open bewustzijn wordt met de volgende termen aangegeven: ‘naaktheid’, ‘de geest zelf’, [bewustzijn van] het Zelf, Atman, maar ook Anatman, ‘het ontbreken van een zelf [ego], Alaya of de basis van alles: Tao, Brahman, de Heilige Geest of de ‘naakte geest’, het bewustzijn als zodanig.  Waar deze termen naar verwijzen is niet in woorden en begrippen te vatten . “Het Tao dat gezegd kan worden is niet het eeuwige Tao,” luidt de eerste regel van het boek van Tao, Tao Tse Tsjing van Lau Tse.

“Het aanwezig zijn van gedachten betekent niet dat we erin gevangen zitten” (p 233). Het open bewustzijn kan aanwezig blijven als er gedachten zijn. “Het begint met momenten van wakende alertheid zonder gedachten als ons onderscheidingsvermogen actief is en in staat is te onderscheiden tussen in gedachten zijn en niet in gedachten zijn.” De momenten van alertheid en helderheid zonder gedachten zijn vervolgens niet afhankelijk van de afwezigheid van gedachten. Er kunnen ook gedachten verschijnen in het open bewustzijn, zonder dat we door die gedachten in beslag genomen worden. We slaan ze als het ware gade zonder erin op te gaan. We blijven dan gevestigd in het open bewustzijn. De gedachten laten we gewoon hun gang gaan zonder erdoor te worden meegenomen. Dit noemt De Wit de beoefening van onderscheidingsvermogen. Het open bewustzijn is de innerlijke ruimte waarin gedachten, gevoelens, beelden en gewaarwordingen in verschijnen. Dit onderscheidingsvermogen is “de intelligente helderheid die alles - de wereld van het ego en egoloosheid - in de [bewustzijns]ruimte zelf plaatst, in het licht” (p 234).

 

De grondeloze grond van onze fundamentele menselijkheid in het open bewustzijn

De ruimte van het open bewustzijn wordt ervaren als grondeloos. “Als ons perspectief zich verbreedt, kunnen we ervaren dat dit de ruimte is waarin onze fundamentele menselijkheid is geworteld en van waaruit het voortdurend ontkiemt en bloeit in ons leven en dat van anderen, in onze tijd en cultuur en in alle tijden en culturen… Daarom is het ontdekken van deze ruimte en deze zich te laten uitbreiden en in onze ervaring te laten doordringen het cultiveren van bloei van binnenuit” (p 235). In de christelijke traditie wordt daarom gezegd dat we niet ver zijn van het koninkrijk van God (Markus 12:34) of zelfs dat het in ons is (Lukas 17:21). Oosterse tradities kennen vergelijkbare inzichten.

Meditatieve oefenwegen en richtlijnen voor denken, spreken en handelen zijn erop gericht te leven en te handelen vanuit het gevestigd zijn in het open bewustzijn terwijl men denkt, spreekt en handelt. Dit noemt De Wit het opbloeien van de fundamentele menselijkheid vanuit de openheid, de grondeloze grond waar onze menselijkheid wortelt.

 

Ethische richtlijnen bevorderen de groei van onze fundamentele menselijkheid

Ethische richtlijnen dienen om ons handelen vanuit onze fundamentele menselijkheid in het open bewustzijn te bevorderen, om minder egoïstisch en meer egoloos en onzelfzuchtig te handelen. Juist handelen helpt om de fundamentele menselijkheid te laten ontwaken en te laten groeien. Egoïstisch handelen belemmert deze groei en versterkt het ego. Juist handelen is niet de manier om het open bewustzijn en onze menselijkheid te laten ontwaken, maar biedt wel ondersteuning. Bij dit ontwaken is het openen van ons bewustzijn door meditatieve oefenwegen een directe weg. Ethiek ondersteunt dit proces, maar kan het niet vervangen. “Goede intenties zijn zelden sterk genoeg – is de weg naar de hel er niet mee geplaveid? Het is noodzakelijk dat wij ons [direct] verbinden met onze fundamentele menselijkheid, onze Boeddha-natuur, de innerlijke Christus, of welke naam de traditie eraan geeft… Het oplossen van het ego is de meest effectieve wijze om onze menselijkheid, liefdevolle vriendelijkheid en inzicht te cultiveren” (p 250).

Dit begint met “egoloze momenten die worden gekenmerkt door levensvreugde, mededogen, effectief handelen, moed en inzicht… Alle handelingen die we gewoonlijk zien als religieus, ethisch of spiritueel, worden nu ervaren als uitdrukkingen van vrijheid. Deze vrijheid is de ‘spontaniteit van egoloosheid’... De ‘toestand van vervulling’ is een geestestoestand die vrij is van de egocentrische ervaring van de werkelijkheid”, een toestand van open bewustzijn (p 253, 252).

Veel ethische richtlijnen zijn erop gericht “daden achterwege te laten die een sterke indruk maken van een egocentrische ervaring van de realiteit”. Ze zeggen wat we beter niet kunnen doen of niet mogen doen en wat we beter wel kunnen doen, wat goed is voor onze ontwikkeling en die van anderen. Bijv. niet doden, niet stelen, niet liegen, geen kwaad spreken en ‘afzien van seksueel wangedrag’ (p 259). Ethische richtlijnen van diverse culturen tonen grote overeenstemming, wat betreft universele maatstaven. Er zijn echter ook veel specifieke, cultuurgebonden regels voor specifieke groepen en omgevingen. Ook hier is onderscheidingsvermogen van belang.

De Wit vergelijkt bijv. de Regel van Benedictus voor religieuzen met het boeddhistische equivalent de Vinaya. De overeenstemmig is treffend. Hij legt wel veel nadruk op de contemlpatieve weg van religieuzen, terwijl blijkt dat het heel goed mogelijk is als ‘householder’ een spiritueel leven te leiden, gehuwd en met een gezin met kinderen. Het is niet nodig om kluizenaar te worden of in een klooster te gaan. Waar het om gaat is het overstijgen van egocentisch gedrag en het handelen in de toestand van open bewustzijn te bestendigen tijdens denken, spreken en handelen. Dit betekent ook in liefde gevestigd te blijven, wat we ook doen. Zoals het motto luidt van Augustinus: “Ama et quod vis fac: heb lief en doe dan wat je wil” (p 276).

 

Begeleiding van een leraar of mentor

Zoals eerder gezegd kan enige begeleiding hierbij behulpzaam zijn. Daar gaat De Wit verder op in het laatste hoofdstuk. Het gaat bij spiritueel en meditatief onderricht vaak om persoonlijke instructie en een persoonlijke band met de leraar of mentor, een band van vertrouwen. Een leraar dient ons vertrouwen waard te zijn. Hierbij is onderscheidingsvermogen van belang. “Uiteindelijk dient iemands eigen geest de meester te zijn..., het naakte bewustzijn zelf” (p 283-84) Uiteindelijk wordt de begeleider verinnerlijkt met de “innerlijke mentor” (p 306) of de innerlijke guru, onze fundamentele menselijkheid.

De Wit staat afwijzend ten opzichte van blind vertrouwen. “Want dat sluit ons op in onze eigen interpretaties en hindert onze groei, die omgekeerd openheid en werkelijk vertrouwen vraagt... Een authentieke mentor of begeleider laat geen ruimte voor blind vertrouwen, omdat blind geloof niet behoort tot de contemplatieve weg... [en] in spiritueel en vaak ook in sociaal opzicht destructief is” (p 289-90). In hun boek The Guru Papers: Masks of Authoritarian Power (1993) waarschuwen Diana Alstad en Joel Kramer tegen autoritaire leiding en begeleiding.

De relatie met de begeleider verandert in de loop van de spirituele ontwikkeling, die vaak begint met een zekere rusteloosheid en een verlangen naar groei en bevrijding. Een dergelijk verlangen wordt gewekt door ‘momenten van transformatie’, van vreugde, warmte en compassie, helderheid en openheid. Zulke momenten willen we wel vaker en we gaan dan vaak op zoek naar spirituele wegen om dergelijke ervaringen te vinden en te bestendigen.

 

Commentaar: een eigen psychologie

Het begrip contemplatieve psychologie roept associaties op met zogeheten contemplatieve tradities, zoals contemplatieve kloosterorden. Daar verwijst De Wit inderdaad naar, maar het boek is veel breder. Het gaat ook over spirituele ervaringen in het gewone, alledaagse leven, die in het christendom ‘momenten van genade’ worden genoemd. Daarom hebben we hier gekozen voor de bredere term spirituele psychologie. Tot een dergelijke psychologie is al lang eerder een aanzet gegeven door William James in The Varieties of the Religious Experience dat beschouwd wordt als de basis van de godsdienstpsychologie. Hij wordt door De Wit twee keer genoemd. Op dit gebied heeft Carl Jung eveneens baanbrekend werk verricht. Hij wordt ook twee keer genoemd. Het werk van Maslow over zelfverwerkelijking en verdere menselijke ontplooiingmogelijkheden in Toward a Psychology of Being en Farther Reaches of Human Nature bood ook een kader voor de studie van spirituele ervaringen. Hij wordt een keer genoemd. Erich Fromm, die veel populaire spirituele psychologische boeken heeft geschreven, wordt helemaal niet genoemd. Freud wordt twee keer genoemd en Wilhelm Wundt drie keer.

Verwijzingen naar andere psychologen zijn spaarzaam. De transpersoonlijke psychologie van Charles Tart e.a., die voortbouwen op het werk van Maslow, wordt niet genoemd. Naar de boeddhistische leermeester Han de Wit daarentegen wordt vele malen verwezen met acht referenties. Dit geeft een indicatie dat er veel meer naar spirituele tradities wordt verwezen dan naar psychologen die zich daar eerder mee bezig hielden. Toch wordt wel degelijk een vergelijkend psychologisch kader geboden voor de spiritualiteit in diverse tradities. Begrippen van dit kader worden zowel aan de psychologie als aan het boeddhisme en andere tradities ontleend.

 

https://dichtbijmediteren.nl/mediteren-beginners/wat-is-meditatie/

 

Vooral  verwijzingen naar boeddhisme en christendom

De Wit lijkt als boeddhistisch leraar met een westerse, christelijke achtergrond veel meer ‘ingewijd’ in oosterse en westerse spiritualiteit dan eerdergenoemde psychologen. Voorzover bekend hebben zij niet een groot deel van hun leven gewijd aan meditatie, contemplatie en andere spirituele disciplines, waarmee De Wit vele jaren ervaring heeft opgedaan. Dat is te merken in zijn boek en herkenbaar voor mensen die zich daar ook intensief en langdurig mee hebben bezig gehouden. Daarom voegt dit boek van Han de Wit veel toe aan het vakgebied van de spirituele psychologie. Hij heeft er een nieuwe naam en een nieuwe wending aan gegeven, die de indruk wekt dat hij een vakgebied heeft uitgevonden, dat al eerder was vorm gegeven. Zijn verdiensten zijn er niet minder om.

Gezien de achtergrond en scholingsweg van De Wit wordt het meest verwezen naar het boeddhisme, nl. 49 keer plus 18 keer naar het Mahayana (boeddhisme), samen 67 keer. Naar de christelijke traditie wordt 60 keer verwezen. Daarnaast zijn er veel verwijzingen naar christelijke begrippen zoals de Heilige Geest en naar Jezus Christus, negen keer; naar Boeddha acht keer. Naar het hindoeïsme, dat de bakermat is van het boeddhisme, wordt 22 keer verwezen. De islam krijgt 13 verwijzingen, inclusief het spirituele soefisme, en de Joodse traditie ook 13 verwijzingen, inclusief de spirituele chassidische traditie. Naar het taoïsme wordt slechts twee keer verwezen en naar het confucianisme slechts een keer.

Het ontbreken van de Chinese spirituele traditie wordt echter goed gemaakt door het boek van Woei-Lien Chong, Filosofie met de vlinderslag: De Daoïstische levenskunst van Zhuangzi (en ook van Laozi). Zij maakt expliciet gebruik van het conceptuele kader van de contemplatieve psychologie van De Wit en bouwt erop voort. De nadruk op praktische spiritualiteit en beoefening van meditatie en andere oefenwegen deelt zij met De Wit. Het is dan ook een grote verdienste van De Wit dat hij de spirituele ervaring en bewustwording en de methoden daartoe centraal stelt en zich niet beperkt tot theorievorming. Zijn begrippenkader dient bij hem om aan spirituele ervaringen en oefenwegen een vergelijkend kader te geven, waarin universele kenmerken overtuigend en herkenbaar voor beoefenaars verhelderend naar voren komen.