China versus het westen: de visie van Rob de Wijk

Civis Mundi Digitaal #98

door Hans Kuijper

Bespreking van: Rob de Wijk, De Nieuwe Wereldorde: Hoe China sluipenderwijs de macht overneemt.

Het jongste boek van Professor De Wijk leest als een trein, maar deze trein rijdt niet op het juiste spoor. De titel komt tendentieus over en zowel op de inhoud als op de betoogtrant van het boek valt  een en ander aan te merken. Bovendien geeft het boek blijk van haastwerk (een index bijv. ontbreekt). Zoals bekend is haastige spoed zelden goed. Er staan soms rake opmerkingen in, maar ik raad de lezer aan dit werk “mit großer Vorsicht zu genießen”. Hoewel “China” vele vragen oproept (verwijst de naam bijv. naar een land of naar een beschaving?) en ik op elke slak zout zou kunnen leggen, beperkt mijn kritiek zich tot drie punten: (a) het begrip wereldorde, (b) het begrip macht en (c) het verschil tussen de Chinese en Westerse denkwijze.

 

“Wereldorde”

Wereldorde is de orde in, of ordening van, de wereld. Wereldorde of wereldbestel is het totaal van de regelingen en organisaties m.b.t. de aarde en al haar bewoners. “Orde” is een term die tot verwarring kan leiden. Enerzijds verwijst het naar een natuurlijke ordening, waaraan geen mens te pas komt. Denk aan de kosmos, de atomen en de subatomaire deeltjes waaruit deze bestaan of de miljarden organismen (planten, dieren, bacteriën etc.). Natuurlijke ordeningen zijn spontaan en zelf-regulerend. “Orde” verwijst anderzijds naar een onnatuurlijke, artificiële ordening. Denk aan kostuums, paraplu’s, rolstoelen, horloges, fietsen, auto’s, treinen, vliegtuigen, computers, politieke partijen, staatsorganen, bedrijven, ziekenhuizen, laboratoria, universiteiten,  bibliotheken, warenhuizen, sportverenigingen, voetbalwedstrijden, de Olympische Spelen, kunstbeurzen, modeshows, theatervoorstellingen, evenementen of kerkgenootschappen. In plaats van onnatuurlijke of kunstmatige ordeningen spreekt men ook wel van artefacten of organisaties. Deze worden met een bepaald oogmerk gemaakt of gecreëerd en komen tot stand als gevolg van activiteiten van de mens. Hierdoor kan er iets (vreselijk) misgaan, want de mens die de natuur naar zijn hand wil zetten is geneigd tot onnatuurlijk handelen.

Gebeurtenissen, waarmee natuurwetenschappers zich bezighouden, zijn geen handelingen of acties, het domein van de cultuur- of geesteswetenschappen.  Het omhooggaan van een hand is niet hetzelfde als het opsteken ervan.[i] Handelingen zoals produceren, organiseren, regeren, schrijven, tennissen, roken, kopen, stelen en vermoorden mogen niet gelijk worden gesteld aan gebeurtenissen zoals niezen, snurken, struikelen, vallen, bevallen, ontploffen, regenen, geboren worden en sterven. Bij handelingen is vrijheid (keuzemogelijkheid) in het spel, bij gebeurtenissen niet. Omdat natuurwetenschappers eigenlijk geen raad weten met de menselijke geest (die in wezen onmeetbaar en niet kwantificeerbaar is), herleiden of reduceren zij geest steevast tot materie. Deze neuroficatie dreigt te ontaarden in  neurofixatie. Dick Swaab en Erik Scherder kunnen hiervan worden beschuldigd, omdat zij niet doorhebben dat de geest, die nodig is om iets te begrijpen, ongrijpbaar is. Hun oog is enkel gericht op het aanwijsbare.

Een ander woord voor (spontane of kunstmatige) orde, ordening of organisatie is systeem. Een systeem is  een verzameling elementen die onderling zijn verbonden. Deze relaties kunnen rechtlijnig zijn. In complexe systemen zijn de delen niet lineair met elkaar verbonden. De wetenschappen m.b.t. complexe systemen en netwerken staan tegenwoordig sterk in de belangstelling. Computers spelen hierbij een belangrijke rol. Complex is niet hetzelfde als ingewikkeld. Een horloge en een ruimtevaartuig  zitten ingewikkeld in elkaar, maar levende bomen en opgroeiende mensen zijn complex. 

Een land is een hypercomplexe combinatie van natuurlijke en niet-natuurlijke ordeningen die bovendien aan verandering onderhevig zijn; m.a.w.,  het is een systeem dat zowel complex als dynamisch is. Een land is niet alleen  op vele wijzen gerelateerd met andere landen (buitenland), het heeft ook vele aspecten of dimensies: geologische, geografische, biologische, demografische, ecologische, politieke, juridische, militaire, economische, financiële, sociale, psychologische, taalkundige, literaire en culturele.  Een land is dus een ingebed systeem dat uit complexe, dynamische en onderling verbonden subsystemen bestaat die weer kunnen worden onderverdeeld , zodat niveaus van complexiteit ontstaan. Mentaal onderscheiden (distinction) leidt gemakkelijk tot reëel scheiden (separation).

China (het “Middenrijk”) is zo’n land en aangezien dit land ontzettend groot en uitzonderlijk gelegen is en een buitengewoon lange geschiedenis heeft, kan één persoon het onmogelijk echt begrijpen. Het is zelfs de vraag of een land, ongeacht de grootte, ligging of lengte van de geschiedenis ervan, door één persoon kan worden begrepen. Een mier kan immers niet het patroon van het gehele tapijt zien. Toch suggereert De Wijk dat hij een China-deskundige is en de toekomst kan voorspellen. Hij meent niet alleen te weten dat  “China de macht overneemt” maar ook hoe zij dit doet: sluipenderwijs.[ii] Ik vrees echter dat de schrijver van het boek drie dingen door elkaar haalt: a) de orde van/in een land, b) de orde tussen landen en c) de wereldorde of global society.[iii] Een nieuwe wereldorde impliceert een oude wereldorde, maar hoe deze tot stand is gebracht en of dit door alle betrokkenen werd gelegitimeerd, daar schrijft transatlanticus De Wijk niet over, terwijl dat toch essentieel is voor zijn betoog.

In deel II, over “de opkomst van China”, wordt  de indruk gewekt alsof China eeuwenlang een achterlijk, achtergebleven land is geweest en sinds kort het Westen naar de kroon steekt. Wie weet dat China in de 19e eeuw weliswaar een langdurige crisis doormaakte, maar op een glorieus verleden terugkeek, zou liever willen spreken van de wedergeboorte van China, van een land dat uit de as is herrezen. Toen de Batavieren de Rijn afzakten en zich in onze moerassige contreien kwamen vestigen, keken de Chinezen al terug op een bloeiperiode in hun beschavingsgeschiedenis, en toen de gelovige Pilgrims Fathers voet op Amerikaanse bodem zetten en de gewelddadige “Indian Removal” op gang brachten, konden de Chinezen reeds met trots wijzen op de glorie van de Tang dynastie (618-907) en de grandeur van de Song dynastie (960-1279). Laozi en Confucius, wier namen iedere Chinees kent, leefden eerder dan Socrates en Gautama Buddha en waren al lang gestorven toen Jezus van Nazareth werd geboren.

Rob de Wijk, die hoogleraar Internationale Betrekkingen is, houdt zich bezig met relaties tussen landen en is dus beroepshalve minder geïnteresseerd in de relata, d.w.z. de orde en ontwikkeling van/in een land. Er kan derhalve moeilijk van hem worden verwacht dat hij zich grondig in China heeft verdiept en de 18 kloeke delen van de Cambridge History of China (tot nu toe de meest omvangrijke Engelstalige geschiedenis van het land)zorgvuldigheeft gelezen.

 Het valt mij echter op dat De Wijk slechts terloops melding maakt van de buitenlandse inmenging in het land in de 19e eeuw, en onvermeld laat dat China in die periode en in eerste helft van de 20e eeuw door het Westen en Japan (het land van de sword-waving samurai warriers dat na Amerikaans machtsvertoon wel de weg naar “modernisering” was ingeslagen) is venederd en vertrapt. Of – zoals Jacques Gernet (1921-2018) het in zijn meesterwerk Le Monde chinois (Parijs: Colin, 1972) noemt – gekruisigd. Om een voorbeeld te geven, de Chinezen zijn niet vergeten dat bij de ingang van het stadspark van Shanghai een bordje was opgehangen met de woorden: “Verboden voor honden en Chinezen”. “Das Jahrhundert der chinesischen Revolution” (Wolfgang Franke) is hun niet in de koude kleren gaan zitten.[iv] Mao Zedong (1893-1976) mag dan veel op zijn geweten hebben, zoals breed is uitgemeten in o.a. de omstreden bestseller van Jung Chang en John Halliday, Mao: The Unknown Story (Jonathan Cape, 2005), hij heeft die gehate buitenlanders toch mooi het land weten uit te zeten. Daar zijn economische beleid op grote schaal honger tot gevolg had, gooide pragmaticus Deng Xiaoping (1904-1997) het roer om en lokte winstbeluste buitenlanders het land in, in de veronderstelling hen te kunnen beteugelen. Deng gaf aan eten de voorrang boven moraal en pleegde daarmee verraad aan de zaak waarvoor Mao had gestaan, m.a.w. hij kwam van de Scylla in de Charybdis terecht. “Bù guăn hēi māo bái māo néng zhuō lăo shŭ dū shì hăo māo”(het doet er niet toe of het een zwarte of witte kat is; als hij muizen kan vangen, is het een goeie kat”) was zijn motto. De nieuwe koers, găigé kāifàng (hervorming en opening), is echter geen onverdeeld succes gebleken. De Chinese economie is weliswaar enorm gegroeid, maar China heeft vele buitenlanders tegen zich in het harnas gejaagd en de Chinezen hebben niet geringe schade aan hun ziel geleden. Er heerst in hun land een materialisme in het kwadraat. Mao is vervangen door Mammon. De Chinezen zijn van een koude kermis thuisgekomen en het lijkt mij onwaarschijnlijk dat dit zo zal blijven. Lekker is maar een vinger lang.

 Xi Jinping, de “Gele Keizer in Westers Kostuum”, glimlacht minzaam, maar er is geen Westerling die hoogte van hem krijgt. Het door Xi geïnitieerde “Belt and Road” project (waarover De Wijk, ondanks de uitgebreide en nog steeds toenemende literatuur over het onderwerp, ontstellend weinig schrijft!) valt niet te begrijpen zonder kennis van China’s eeuwenoude en turbulente geschiedenis en betrekkingen met het buitenland. Om met Arnold Toynbee te spreken, het is China’s antwoord op de Westerse uitdaging. Een Chinees koekje van Westers deeg, zullen we maar zeggen. Deze response is overigens van een  andere orde dan ‘s lands reactie op “The Buddhist Conquest of China” (Erik Zürcher) in de Song dynastie (960-1279), waarover Professor De Wijk wijselijk zwijgt.

China’s grand strategy wordt sowieso door weinig Westerlingen begrepen en De Wijk’s boek is hiervan een sprekend voorbeeld. Het zij hem vergeven dat hij de omvangrijke Westerse literatuur over militaire strategie links laat liggen, maar het is illustratief voor het hele boek dat De Wijk op blz. 245-249 het netelige onderwerp Taiwan (dat voor de leiders in Beijing en Taipei buitengewoon gevoelig ligt) rommelig bespreekt, zonder duidelijke samenhang met grotere verbanden. Engelstalige studies over het eiland worden niet genoemd, laat staan geanalyseerd, zoals de studies van Tonio Andrade, Nancy  Bernkopf Tucker, Jean-Marc Blanchard, Melissa Brown, Richard Bush, Kevin Cai, Ted Carpenter, King-yuh Chang, Hongdah Chiu, Jerome Cohen, John Copper, Ralph Croizier, Ian Easton, Charles Freeman, Jean-Marie Henckaerts, Dennis Hickey, Wei-xing Hu, Cien-chao Hung, David Lee, Hsiao-ting Lin, Syaru Shirley Lin, George Psalmanazar, Shelley Rigger, Denny Roy, Murray Rubinstein, Owen Ruttter, Allan Shackleton, Yu-ming Shaw, Robert Sutter, Alan Wachman en Hsin-hsing Wu. Onduidelijk blijft waarnaar “China”, de “Republiek China” en de “Volksrepubliek China” (m.i. een pleonasme) verwijzen. Ik zou de schrijver willen aanbevelen het boek van Harro von Senger te lezen, Moulüe: Supraplanung: Unerkannte Denkhorizonte aus dem Reich der Mitte (München: Hanser, 2018). Volgens Von Senger, die niet alleen Chinees spreekt (èn leest) maar ook jurist is, heeft geen enkele Westerse “China-deskundige” enig benul van China’s masterplan.

Delen I en III, over respectievelijk “de sloop van de westerse wereldorde” en “de Chinese wereldorde”, roepen de vraag op welke wereldorde de schrijver precies voor ogen staat: de Westfaalse orde, die de verdeling van grondgebied betrof, of de Pax Sinica, welke meer dan duizend jaar eerder door de Chinezen werd geschetst en territoriale unificatie op basis van zelf-cultivatie en individele deugdzaamheid betrof. Het verschil is niet onbelangrijk, omdat de Chinezen een fundamenteel andere visie op de wereldorde hebben dan Westerlingen, iets dat bijv. Henry Kissinger nooit heeft begrepen en ook Richard Haass, auteur van het agressief in de markt gezette boek The World: A Brief Introduction (Penguin, 2020) niet begrijpt.[v]

Orde is het tegenovergestelde van wanorde, chaos. “Orde” is een begrip dat reeds in de Veda’s voorkomt (Ṛta) en etymologisch samenhangt met “right”, in de Upanishads wordt toegelicht en in de vele commentaren erop wordt uitgewerkt. De Chinezen en de Indiërs hebben geprobeerd het begrip duidelijk te definiëren, maar hun pogingen een wereldorde tot stand te brengen zijn tot op heden mislukt: mensen zijn, zo lijkt het, niet te verbeteren. Het Westen heeft getracht haar ideeën omtrent orde in de wereld te realiseren, maar heeft tot dusver evenzeer gefaald, zij het om geheel andere reden: mensen laten zich niet overal koeioneren. Na het Brise Rijk, waar “de zon nooit onder ging”, kwam de Pax Americana, maar ook deze vertoont tekenen van ernstig verval en dit zit professor De Wijk, die in de Westerse bubbel zit opgesloten, bepaald niet lekker.

Augustinus (354-430) geloofde in het bestaan van een Goddelijke Wereldorde, en het in 1947 opgerichte World Federalist Movement-Institute for Global Policy streeft naar een mondiale orde waarin solidariteit en democratie centraal staan. In het online artikel “Wereldfederalisme: een wenkend perspectief” (Eén Wereld, 43:2 [2018], blz. 22-25) betoog ik dat wereldfederalisten een illusie najagen. Zowel nationaal als internationaal is solidariteit ver te zoeken[vi] en de waarde van democratie wordt in grote delen van de wereld betwijfeld.[vii] De doorgaans genegeerde hamvraag is of alle mensen werkelijk gelijk of gelijkwaardig zijn en naar het evenbeeld van God zijn geschapen, d.w.z.naar het evenbeeld van een persoonlijke God (“Onze Lieve Heer in de Hemel”) waarvan niemand ooit het bestaan heeft kunnen vaststellen. Waarom is “God” altijd een blanke Hij?

 

“Macht”

Zonder wet is er geen orde. Dit geldt zowel voor de natuurlijke orde, waarin natuurwetten heersen,[viii] als voor ordeningen waarbij de mens een rol speelt. Zonder regels en verordeningen is er wanorde in het land. Een schip zonder stuurman dobbert doelloos rond en een vliegtuig zonder piloot zal neerstorten. De vraag is echter wie in een land op legitieme wijze[ix] uitmaakt wat de bewoners ervan mogen of niet mogen doen, want wetten of besluiten die wel worden uitgevaardigd maar niet worden uitgevoerd zijn de facto een dode letter en een wetgever of wetgevend orgaan waarnaar niet wordt geluisterd is in feite machteloos. Politieke orde heeft dus veel met macht en soevereiniteit te maken.

Over de “wezenlijk betwiste begrippen” macht en soevereiniteit zijn bibliotheken vol geschreven en ik zal mij dan ook niet wagen aan een definitie.[x] Macht verschijnt in velerlei gedaantes, is alomtegenwoordig, gaat gepaard met bezitsdrang en gewelddadigheid (oorlog) en roept vrijheidsdrang op. Nietzsche (1844-1900) en Foucault (1926-1984) hebben zich diepgaand met het verschijnsel macht beziggehouden. Er is politieke macht, sociale macht, economische macht, maar er zijn ook krijgsmachten, en wie kent niet de magie van de macht, de macht van de media, de macht van sex appeal of de macht van de massa! Zonder slavernij geen emancipatie, zonder feodalisme geen liberalisme, zonder kolonisatie geen dekolonisatie, zonder mondialisering of globalisering geen nationalisme, zonder onderdukking geen verzet, zonder gebondenheid geen vrijheid. De geschiedenis van de mensheid komt daar hoofdzakelijk op neer.

In het Nibelungenlied (13e eeuw) speelt macht een hoofdrol. In de koningsdrama’s van Shakespeare gaan politiek en macht hand in hand. Waarmee heeft politiek trouwens anders te maken dan met het veroveren of behouden van macht! In Phänomenologie des Geistes (1807) wijst Hegel op de innige relatie tussen Herrschaft en Knechtschaft (A. IV. A, blz. 132-136). In de drama’s van Schiller is machtsmisbuik het telkens terugkerende thema en in diens beroemde gedicht Ode an die Freude (door Ludwig von Beethoven gebruikt in de koorfinale van zijn Negende Symfonie en uitgekozen als officieel volkslied van de Europese Unie) wordt het ideaal van een gemeenschap van gelijkberechtigde mensen beschreven: “Alle Menschen werden Brüder”. Er wordt echter niet bij vermeld dat mensen in leeftijd verschillen en dat dit noodzakelijkerwijs ondergeschiktheid en gehoorzaamheid, dus verplichtingen van de jongeren tegenover de ouderen met zich meebrengt (hetgeen de ouderen niet vrijstelt van zorg voor de jongeren).

Gezag is aanvaarde of erkende (aanspraak op) macht. Volgens Max Weber (1864-1920) kan zij legaal, traditioneel of charismatisch zijn. Functioneel gezag is een moderne vorm van gezag die wordt aanvaard op grond van deskundigheid. Overheersing ervan heeft geleid tot expertocratie (de κράτος [macht] van de experts). Deze komt soms verdacht dicht in de buurt van plutocratie (de macht van de rijken) en wie mocht denken dat democratie (de macht van ‘het volk’) zich laat verenigen met de belangen van “the high and the mighty” vergist zich deerlijk.

Professor De Wijk, die den volke kond wil doen “hoe China sluipenderwijs de macht oveneemt”, heeft aan dit alles geen enkele boodschap en dendert gewoon door. Op het wereldtoneel is de strijd om de macht (alleenheerschappij) in volle gang en zij is nog geenszins beslist. Over de uitkomst van de titanenstrijd valt niets met zekeheid te zeggen, omdat veel factoren (en de toekomstige acties van actoren) onbekend zijn. Sinds de revolutie rond niet-lineaire systemen,  die in de jaren ’70 van de vorige eeuw aan sommige universiteiten opschudding veroorzaakte,[xi] weten wij zelfs dat de toekomst fundamenteel onzeker is, zodat voorspellen slechts koffiedik kijken is, zoals het uitbreken van de COVID-19 pandemie pijnlijk en overduidelijk heeft aangetoond.

Stephen Krasner behoort met Hans Morgenthau, Kenneth Waltz, Samuel Huntington, Robert Gilpin en John Mearsheimer tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de Realistische School in de Amerikaanse studie van internationale betrekkingen, de School waartoe De Wijk zichzelf rekent (zonder aan te geven tot welke richting in dit heterogene gezelschap hij behoort). Hoewel hij, gelet op het tijdstip van publicatie, het boek van Maria Carrai, Sovereignty in China:A Genealogy of a Concept since 1840 (CUP, augustus 2019) niet kon kennen, is het te betreuren dat De Wijk de studies van Quaritsch, Hinsley, De Jouvenel, Osiander, Bartelson, Voigt, Reus-Smit, Krasner, Teschke, Agamben, Rossi en Philpott over soevereiniteit faliekant over het hoofd ziet.

Soevereiniteit is een onderwerp waarin Aristoteles reeds was geïnteresseerd (Politika, Boek III). De discussie erover brandde pas goed los met de “Papal Revolution” (11e eeuw) waarover Harold Berman een prachtig boek heeft geschreven onder de titel Law and Revolution: The Formation of the Western Legal Tradition (Harvard University Press, 1983). Met de opkomst van de soevereine staat, in de 16e eeuw, kwam het onderwerp opnieuw in de belangstelling te staan. In 1576 verschenen Les six livres de la République van de hand van Jean Bodin, die hiermee de grondslag legde voor de moderne soevereiniteitsidee. Nog geen vijftig jaar later werd De iure belli ac pacis (over het recht van oorlog en vrede) gepubliceerd, het meesterwerk van Hogo de Groot. Soevereiniteit is volgens hem de schakel tussen nationaal en internationaal denken. In of binnen een staat is het de hoogste autoriteit (summum imperium). Internationaal heeft een staat met andere staten te maken, maar geen van hen heeft een hoger recht (JBP, I.III.viii). Volgens Grotius, die het bestaan van God niet ter discussie durfde te stellen en het recht van Hollandse kooplieden om in Spaanse kolonies werkzaam te zijn trachtte te rechtvaardigen, zijn alle staten juridisch volkomen aan elkaar gelijk, een idee dat stoelde op de christelijke gedachte dat alle mensen, zo niet gelijk dan toch zeker gelijkwaardig zijn.[xii]

Het kernprobleem waaraan De Wijk volledig voorbij gaat is nog steeds: is soevereiniteit deelbaar? Kunnen er twee kapiteins op één schip zijn? Kan er een wiel met twee middelpunten bestaan? Is een wereldorde(ning) met meer dan één wetgever mogelijjk? Als dit onmogelijk is en één persoon de baas moet zijn (de hoogste autoriteit), wie zou dat dan moeten zijn, waarom, en hoeveel gezag zou die persoon hebben? Wat is de legitimiteit van die autoriteit? Waaraan ontleent die persoon zijn of haar soevereiniteit? Met andere woorden, kunnen de verschillende rechtssystemen die in de wereld vigeren met elkaar worden geharmoniseerd? Is er universeel recht, een recht dat alle volkeren verplicht? De Franse rechtsgeleerde René David (1906-1990) heeft zich met dit grondprobleem beziggehouden. Hij kwam er niet uit, en degenen die in zijn voetsporen traden evenmin.   

 

Verschillende denkwijzen

 “In China”, zo wordt ons op blz. 200 verteld, “worden verleden en toekomst aan elkaar geknoopt op een wijze die in het Westen ondenkbaar is”. De schrijver zou wat dieper op de betekenis van deze woorden hebben kunnen ingaan, maar aan het fundamentele verschil tussen de Westerse en Chinese wijze van denken gaat De Wijk, niet gehinderd door enige kennis van zaken, voorbij. Toch maakt dit cruciale verschil duidelijk waarom China in het moderniseringsproces, waarover academici niet raken uitgepraat, een aparte weg bewandelt.

De Westerse manier van denken is analytisch: iets uit elkaar halen, de delen afzonderlijk onderzoeken en ten slotte proberen deze weer in elkaar te zetten. De onderneming is tot mislukken gedoemd, want “all the king’s horses and all the king’s men cannot put Humpty together again”. Rembrandt’s “heelmeesters” (anatomici) begrepen niet wat leven is, omdat zij niet beseften dat delen en geheel onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Een deel is per definitie deel van een geheel en een geheel zonder delen is geen geheel. Bovendien is het leven meer dan de som van afzonderlijke delen. Hoeveel meer en waaruit dit “meer”” bestaat is nog steeds een raadsel. 

In Westers onderzoek geldt de zgn. ceteris paribus clausule: de invloed van externe factoren wordt niet in beschouwing genomen. Hun werking wordt tijdens het onderzoek verondersteld te zijn stilgezet. Een onderwerp economisch onderzoeken betekent geografische, demografische, ecologische, medische, politieke, juridische, sociale, psychologische of andersoortige invloeden buiten beschouwing laten. Gehoor gevend aan de roep om verdeling van wetenschappelijke arbeid beperkt de econoom zich tot economische factoren en is q.q. niet geïnteresseerd in wat collega’s in andere vakgebieden of faculteiten bezighoudt. Het laat hem koud en deze onverschilligheid breekt het Westen op.

In  werkelijkheid, immers, veranderen de dingen voortdurend. “Alles verandert en niets blijft”, zei Heraclitus (vergetend dat er iets is dat blijft: de verandering). Bovendien veranderen  dingen niet autonoom. De econoom heeft het zich wel erg gemakkelijk gemaakt door zich, net als zijn collega’s, los te zingen van de werkelijkheid, welke hij nimmer zal begrijpen, hoever hij/zij ook afdaalt in de details. Wetenschappelijke fragmentatie is hiervan het resultaat en niemand weet meer waar het schip naar toe gaat. Universiteiten zijn multiversities geworden. Echt interdisciplinair samenwerken is er niet bij. De econoom zal hooguit bereid zijn tot multidisciplinair onderzoek, maar zich niet realiseren dat compositie meer is dan juxtapositie, een kathedraal meer is dan een aantal opgestapelde stenen en economische groei een complex en dynamisch proces is dat zich  niet door accumulatie (incremental changes) of aggregatie laat verklaren. In het Westen zijn wetenschappers doorgaans uit op eigen eer en glorie. Ze zijn zich niet bewust van de nadelen van een te ver doorgevoerd individualisme.[xiii] Zij zijn niet alleen van de werkelijkheid maar ook van elkaar vervreemd geraakt en daardoor van zichzelf. Kortom, de Westerse manier van denken is exclusief en reductionistisch.

De Chinese denkwijze is hieraan diametraal tegenovergesteld; zij is inclusief en holistisch. De Chinezen, die het compromis lijken te hebben uitgevonden en veel beter dan Westerlingen in staat zijn om samen te werken, denken niet antagonistisch (¬[A∧¬A]), maar complementair. Er is volgens hen een derde mogelijkheid (tertium datur): een deur die aanstaat is zowel open als dicht; grijs is zowel zwart als wit; als het schemert, is het zowel licht als donker; op het midden van een weg lopen wij zowel links als rechts. Zonder heuvel geen vallei; zonder binnen geen buiten; zonder boven geen onder; zonder zwart geen wit.

Alles onder de hemel spruit voort uit iets, en dit iets ontstaat uit niet-iets. Potten en pannen zijn van klei of metaal gemaakt, maar hun bruikbaarheid zit in de afwezigheid van klei of metaal. De orde, die uit wanorde ontstaat (emergentie) en er toe terugkeert (entropie), is complex en dynamisch. De Chinezen duiden dit aan met ‘dàolĭ’ (veranderend patroon) en verwijzen daarmee naar de meest fundamentele van alle universele constanten. Deze kan niet worden verbeeld, afgebeeld of onder woorden worden gebracht, want het meest wezenlijke is naamloos en onzegbaar. Iets verbeelden, afbeelden, formuleren of onder woorden brengen is een keuze maken. De absolute stilte is het meest eloquent; alleen de leegte is volledig.

Het cruciale verschil tussen Westers en Chinees denken laat zich illusteren met twee symbolen: † en ☯. In tegenstelling tot het christelijke kruis, kan het Yin-Yang diagram niet in twee symmetrische helften worden verdeeld. Het diagram vertoont een configuratie die bilateraal en chiraal is; de componenten zijn wel isomorfisch maar spiegelen niet t.o.v. elkaar. Anders dan de gelijke(!) linker en rechter helft van het christelijke of Latijnse kruis, zijn Yin en Yang asymmetrisch ten opzichte van elkaar, net als de linker en de rechter (hand)schoen. Yin en Yang zijn onderling complementair; het ene kan niet bestaan zonder het andere. De twee horen bij elkaar en vormen een eenheid. De zonzijde van een bergrug is niet het tegendeel van de schaduwkant ervan. Man en vrouw vullen elkaar aan. Alleen zo en niet anders is de natuurlijke orde der dingen. Yin en Yang kunnen wel worden onderscheiden maar mogen niet worden gescheiden. Zij verschillen van elkaar, maar zijn toch eender en v.v. “E pluribus unum” (uit het vele het ene) en “in uno plures” (in het ene het vele). Delen zijn uiteraard delen van een geheel en het geheel bestaat vanzelfsprekend uit delen. Deze oergedachte vindt men terug in de Chinese literatuur, de Chinese kunst, de Chinese geneeskunde, de Chinese gastronomie en ook in de buitenlandse politiek van het land. Zoet-zuur bestaat uit zoet en zuur, maar is zoet noch zuur.

Niels Bohr, die fundamenteel van mening verschilde met Albert Einstein (die zich niet kon voorstellen dat God zou hebben gedobbeld of zou dobbelen), plaatste het Yin-Yang diagram in zijn familiewapen, onder de woorden contraria sunt complementa (tegenstellingen zijn complementair). Hij beging echter een kapitale vergissing: de op het familiewapen afgebeelde vormen van Yin en Yang zijn weliswaar contrair (en niet contradictoir), maar rood en zwart zijn geen contraire of complementaire kleuren. De discussie over de relatie tussen relativiteitstheorie en kwantummechanica gaat intussen onverminderd door. Misschien is het Chinese dàolĭ-idee de missing link.

 

Conclusie

De auteur zou zich tegen mijn kritiek kunnen verzetten door op te merken dat hij geen wetenschappelijk verhandeling die alleen voor ingewijden toegankelijk is heeft willen schrijven, maar een lekker leesbaar en goed verkoopbaar(!) verhaal voor een breed publiek. Dit ontslaat hem echter niet van de taak  een wetenschappelijk verantwoord betoog op te zetten en het materiaal ordelijk te presenteren, en juist hierin stelt hij teleur. De  Wijk gebruikt te vaak secundaire bronnen, die bovendien verouderd of dubieus zijn. Zonder de lezer te waarschuwen begeeft hij zich op gebieden waarop hij geen expert is. Hierdoor gaat hij, zoals velen van zijn collega’s, buiten zijn boekje. Zijn te vlot geschreven werk is speculatief en Westers gekleurd, ademt achterdocht, en getuigt niet van diepgaand of recent onderzoek.

Professor De Wijk maakt er geen geheim van niet op de hoogte te zijn van wat aan honderden wereldwijd verspreide universiteiten, onderzoeksinstellingen en denktanks over China wordt gedacht en geschreven. Zo blijkt nergens in zijn boek dat hij gebruik heeft gemaakt van China-related publicaties van het US Army War College, het Center for Strategic and International Studies, het Centre for Strategic Research and Analysis, het International Institute for Strategic Studies, het Stockholm International Peace Research Institute, het Berggruen Institute, het Institut français des relations internationales, het Institut français de géopolitique, de Friedrich Ebert Foundation, het Deutsches Institut für Internationale Politik und Sicherheit, het Barcelona Centre for International Affairs, het Japan Institute of International Affairs, het Japanse Institute of Developing Economies, het Italian Institute for International Political Studies, het Chennai Centre for China Studies, het Manohar Parrikar Institute for Defence Studies and Analyses, de S. Rajaratnam School of International Studies, het Institute of World Politics, het Walter H. Shorenstein Asia-Pacific Research Center, de Brookings Institution, de Hoover Institution, de Rand Corporation, het National Bureau for Asian Research, het Lowy Institute, de Asia Society, het Fraser Institute, het East Asia Forum, het Wilson Center, het Peterson Institute for International Economics, het Project 2049 Institute, de U.S.-CHINA Economic and Security Review Commission, de Asian Development Bank of het Dialogue of Civilizations Research Institute.

Informatieve websites als https://www.chinafile.com, https://www.monde-diplomatique.fr, https://prochetmoyen-orient.ch, https://les-yeux-du-monde.fr, https://www.institutmontaigne.org  en https://supchina.com, waar regelmatig kritische  artikelen over China verschijnen, zijn kennelijk niet aan De Wijk besteed en de theorie van bijv. Alfred Thayer Mahan, Halford Mackinder, Rudolf Kjellén, Karl Haushofer, Nicholas Spykman, Henry Kissinger, Kenneth Waltz, Samuel Huntington, Zbigniew Brzeziński, Fred Dallmayr, Yves Lacoste, Robert Gilpin, Immanuel Wallerstein, Hedley Bull, John Keegan, Michael Walzer, John Nye, Robert Keohane, Peter Katzenstein, Barry Buzan, John Mearsheimer, Michael Doyle, Andrew Linklater, David Held, Daniel Deudney, Stephen Walt, Alexander Wendt, Helen Milner, Martha Finnemore, Michael Barnett of Christian Reus-Smit wordt niet aan een kritische analyse onderworpen.   

De schrijver kon moeilijk boeken als Leadership and the Rise of Great Powers (van Xuetong Yan), Great State: China and the World (van Timothy Brook), How China Sees the World (van Huiyun Feng e.a.), China and the World – the World and China (geredigeerd door Barbara Mittler e.a.), On Social Evolution: Phenomenon and Paradigm (van Shiping Tang)en China and the World (geredigeerd door David Shambaugh) meenemen, want die zijn in respectievelijk april 2019, september 2019, oktober 2019, december 2019, maart 2020 en april  2020 verschenen, dus na publicatie, in februari 2019, van De Nieuwe Wereldorde. Verder zal niemand hem kwalijk nemen dat hij geen aandacht besteedt aan Feng Zhang en Richard Ned Lebow, Taming Sino-American Rivalry, een boek dat nog door Oxford University Press moet worden gepubliceerd. Hij had echter wel een bespreking kunnen wijden aan, of op zijn minst kunnen verwijzen naar de volgende studies en boeken:

-          John King Fairbank (red.), The Chinese World Order (Harvard University Press, 1968),

-          Kung-chüan Hsiao, A Modern China and a New World (University of Washington Press, 1975)

-          Richard Falk, The Declining World Order: America’s Imperial Geopolitics (Routledge, 2004),

-          Christian Reus-Smit, American Power and World Order (Polity Press, 2004),

-          Thomas Metzger, A Cloud Across the Pacific: Essays on the Clash between Chinese and Western Political Theories Today (The Chinese University Press, 2005),

-          Li Xing (red.), The Rise of China and the Capitalist World Order (Routledge, 2010),

-          Yongnian Zheng (red.), China and International Relations (Routledge, 2010),

-          Yunling Zhang, Rising China and World Order (World Scientific, 2010),

-          Michael Swaine, America’s Challenge: Engaging a Rising China in the Twenty-First Century (Carnegie, 2011),

-          Zheng Wang, Never Forget National Humiliation (Columbia University Press, 2012),

-          Allen Carlson en Ren Xiao (red.), New Frontiers in Chinese Foreign Relations (Lexington, 2011),

-          Y.Y. Kueh, Pax Sinica (Hong Kong University Press, 2012),

-          Kenneth Lieberthal  en  Jisi Wang, Addressing U.S.-China Strategic Distrust (Brookings Institution, 2012),

-          Shiping Tang, The Social Evolution of International Politics (OUP, 2013),

-          John Ikenberry e.a. (red.), America China and the Struggle for World Power (Palgrave Macmillan, 2015),

-          Jae-Ho Chung, Assessing China’s Power (Palgrave Macmillan, 2015),

-          Ban Wang (red.), Chinese Visions of World Order (Duke University Press, 2017),

-          Nicolas Balaresque et al., Géopolitique de l’Asie (Nathan, 2017),

-          Sulmaan Khan, Haunted by Chaos: China’s Grand Strategy from Mao Zedong to Xi Jinping (Harvard University Press, 2018),

-          Youngmin Kim, A History of Chinese Political Though (Polity Press, 2018),

-          Zhaoguang Ge, What is China? (Belknap, 2018),

-          John Friend en Bradley Thayer, How China Sees the World (Palgrave Macmillan, 2018),

-          Michael Mazarr e.a., China and the International Order (Rand Corporation, 2018),

-          Yongjin Zhang en Teng-Chi Chang (red.), Constructing a Chinese School of International Relations (Routledge, 2018),

-           Tingyang Zhao, Tianxia: Tout sous un même ciel (Cerf, 2018),

-          Gerald Chan, Understanding China’s New Diplomacy (Edward Elgar, 2018),

-          Christian Reus-Smit, On Cultural Diversity: International Theory in a World of Difference (CUP, 2018),

-          Gert Krell en Peter Schlotter, Weltbilder und Weltordnung (Nomos, 2018),

-          Jeffry Frieden e.a, World Politics: Interests, Interactions, Institutions (W.W, Norton, 2018)

-          of een boek in de voortreffelijke Springer-reeks Global Power Shift (2012 e.v.), die wordt uitgegeven onder redactie van prof. Xuewu Gu en dr. Hendrik Ohnesorge. 

Het behandelde onderwerp verdient een andere benadering dan die van Professor De Wijk. Dit betekent niet dat bespreking en evaluatie van de toestand of ontwikkelingen in China mogen of  moeten worden overgelaten aan de China-correspondent van een krant of aan lieden zoals indertijd J.B.G. Hiltermann, die goed van de tongriem was gesneden.[xiv] Het betekent wel dat het complexe, dynamische en gelaagde land China meer en vooral serieuze aandacht verdient. Mogen degenen die aan het Clingendael Instituut in Den Haag zijn verbonden en zich China-deskundigen laten noemen worden gestimuleerd tot het leveren van een betere prestatie en mogen de gesubsidieerde Sinologen in Leiden en Leuven eindelijk wakker worden!           



[i] Zie Samuel Guttenplan (red.), A Companion to the Philosophy of Mind (Blackwell, 1994, blz. 111-121).

[ii] https://spectator.clingendael.org/nl/publicatie/acht-manieren-waarop-china-de-wereldorde-zal-veranderen.

[iii] Voor de verschillen, zie Christian Reus-Smit en Duncan Snidal (red.), Handbook of International Relations (OUP, 2008, blz. 41-83) en Frank Sauer en Carlo Masala (red.), Handbuch Internationale Beziehungen (Springer, 2017, blz. 21-49).

[iv] Immanuel Hsü, The Rise of Modern China (OUP, 2000, hoofdstuk 7-26) zal voor velen ook een openbaring zijn.

[v] Men leze de Dàxué (grote leer), een oud Chinees geschrift dat verband legt tussen individuele deugdzaamheid en wereldorde (https://ctext.org/liji/da-xue).

[vi] Zie Patrick Doreian en Thomas Fararo (red.), The Problem of Solidarity: Theories and Models (Routledge, 1998), Hauke Brunkhorst , Solidarity: From Civic Friendship to a Global Legal Community (MIT Press, 2005), Jeffrey Alexander, The Civil Sphere (OUP, 2006) en Peter Kivisto en Giuseppe Sciortino (red),  Solidariy, Justice, and Incorporation: Thinking through ‘The Civil Sphere’ (OUP, 2015).

[vii] Plato, Aristotle, Montesquieu, Voltaire, Rousseau, Nietzsche, Robert Michels, Robert Dahl, Joseph Schumpeter, Alexis de Tocqueville, Claude Lefort en vele anderen plaats(t)en kanttekeningen bij het begrip democratie. 

[viii] Ga naar https://www.iep.utm.edu/lawofnat en https://plato.stanford.edu/entries/laws-of-nature.

[ix] Alexander Poesjkin’s  drama Boris Godoenov, waarop Modest Moessorgski zijn gelijknamige opera zou baseren, gaat over de legitimiteit van de macht.

[x] Voor macht, zie Niccolò Machiavelli, Il Principe (1532), Elias Canetti, Masse und Macht (Claassen, 1960), Émile Benveniste, Le vocabulaire des institutions Indo-Européennes, Deel 2 (Minuit, 1969, blz. 7-95), Stuart Schram (red.), The Scope of State Power in China (The Chinese University Press, 1985), idem (red.), Foundations and Limits of State Power in China  (The Chinese University Press, 1987), Kenneth Boulding, Three Faces of Power (Sage, 1990),Valeri Ledyaev , Power: A Conceptual Analysis (Nova Science, 1998), Billy So e.a. (red.), Power and Identity in the Chinese World Order (Hong Kong University Press, 2003, blz. 33-220), Steven Lukes, Power: A Radical View (Palgrave Macmillan, 2005), David Lampton, The Three Faces of Chinese Power (University of California Press, 2008), Massimiliano Vatiero, Understanding Power (VDM, 2009), Keith Dowding (red.), Encyclopedia of Power (Sage, 2011) en Mark Haugaard en Kevin Ryan (red.), Political Power: The Development of the Field (Barbara Budrich, 2012). In 2015 is bij Amsterdam University Press een boek van Rob de Wijk verschenen onder de titel Power Politics: How China and Russia Reshape the World. Het was de vertaling, door Vivien Collingwood, van Machtspolitiek, een boekje dat weinig deining heeft veroorzaakt.Voor soevereiniteit, ga naar https://plato.stanford.edu/entries/sovereignty.     

[xi] Zie Alwyn Scott, The Nonlinear Universe: Chaos, Emergence, Life (Springer, 2007, blz. 86-100). Jakob Bernoulli’s  Ars Conjectandi (de kunst van het vermoeden) is een belangrijk boek dat posthuum, in 1713, is  verschenen,  maar helaas  door weinig wetenschappers wordt gelezen.

[xii] Zie Knud Haakonssen, Natural Law and Moral Philosophy: From Grotius to Scottish Enlightenment (CUP, 1996, blz. 26-31).

[xiii] Zie Georges Gusdorf, La découverte de soi (PUF, 1948), Ayn Rand, The Virtue of Selfishness (New American Library, 1964), Colin Morris, The Discovery of the Individual: 1050-1200 (Harper & Row, 1972), Louis Dumont, Essais sur l’individualisme (Seuil, 1983),  Henry Rosemont Jr., Against Individualisme: A Confucian Rethinking of the Foundations of Morality, Politics, Family, and Religion (Lexington, 2015) en Peter Callero, The Myth of Individualism: How Social Forces Shape Our Lives (R&L, 2018). De uitgebreide literatuur over het zelf en identiteit is groeiende; het onderwerp staat centraal in de Indische filosofie sinds de Upanishads

[xiv] Deze opmerking geldt, mutatis mutandis, tevens voor landen als Rusland en de Verenigde Staten (en a fortiori voor heterogene regio’s als het Midden-Oosten,  de sub-Sahara , Zuid-Amerika  of de Europese Unie ). China-, Rusland- of Amerika-deskundigen bestaan niet. Om een land echt te begrijpen is Interdisciplinair en internationaal onderzoek geholpen door computerwetenschappers en experts op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie een conditio sine qua non.

 

PS: Ik ben dr. Piet Ransijn (CM) zeer erkentelijk voor zijn suggesties ter verbetering van de oorspronkelijke versie van dit artikel.