Civis Mundi Digitaal #98
Nu wij weer wat meer vrijheid hebben, heb ik in de afgelopen dagen een afspraak gemaakt en gehad met een goede vriend, oud-professor geschiedenis van het recht aan de Universiteit van Montpellier en voorzitter van de archeologische commissie van de stad Narbonne, de belangrijkste Romeinse stad na Rome in het West-Romeinse Rijk. Samen hebben wij – hij wist er overigens al heel wat van – in de archieven van de stad geneusd om te weten te komen welke epidemieën Narbonne in de loop der eeuwen hebben geteisterd en hoe de bevolking daarop reageerde. En ik verzeker u dat deze naspeuringen de ervaringen met Covid-19 flink relativeren. Misschien ook een idee voor mijn Nederlandse lezers om dit zo mogelijk ook eens voor hun stad na te gaan.
De 100-jarige oorlog (1357 – 1453) tussen de koninkrijken Frankrijk en Engeland die een deel van Europa verwoestte, kent men wat Narbonne betreft uit een kroniek geschreven door de monniken van het collegiaal kapittel van Saint Paul. In die kroniek wordt ook een epidemie beschreven, de Zwarte Pest, die eerder in 1348 tussen Pasen en Pinksteren de stad teisterde. Er wordt gesproken van 30.000 doden, maar dat zou betekenen dat de hele toenmalige bevolking van Narbonne door deze builenpest gedood zou zijn. Dat is natuurlijk niet het geval geweest; cijfers hadden in de Middeleeuwen vaak een allegorische betekenis. Wat wel zeker is, is dat de Zwarte Dood meer dan verschrikkelijk was en diepe indruk op de bevolking maakte. Deze builenpest kwam tot het einde van de dertiende eeuw regelmatig in de stad terug. Laten we niet vergeten dat hij in die jaren de helft van de totale Europese bevolking doodde.
In de archieven van Narbonne zijn veel gedetailleerde verslagen aanwezig van pestepidemieën in de jaren 1564, 1592, 1628-1631 en 1652. Niet niks dus! Men gaf zich er rekenschap van dat dit collectieve waarschuwingen waren. Er werden gezondheidsbureaus gecreëerd onder verantwoordelijkheid van de Consuls (consuls verzekerden vanaf rond 1130 in de middeleeuwen de leiding en het algemeen bestuur van de steden). Aangifte van zieken werd verplicht. Veel inwoners van Narbonne vluchtten naar de landelijke omgeving, en verlieten hun huizen en winkels. In de stad werd geplunderd. In 1652 teisterde de pest zodanig dat men het dodenregister niet kon bijhouden. Zij die toen in de stad wilden blijven, werden in hun huizen opgesloten, in onze termen een complete lockdown. De zogeheten geïnfecteerde huizen werden gecontroleerd en bewaakt. Er waren quarantaineplaatsen: de zogeheten hutten. Gezinnen verborgen hun besmette familieleden. In 1628 werd een vader die zijn dochter in zijn kelder had begraven, verklikt. Het graf werd geopend om het lijk te overdekken met ongebluste kalk. In 1652 organiseerde de aartsbisschop Claude de Rebé, een vriend van de staatsman/kardinaal Richelieu, een hele serie van gebedsbijeenkomsten om de epidemie te bezweren. En op 17 augustus van dat jaar vroeg hij om van 8 uur tot 16.00 uur de grootste klok in alle kerken van Narbonne honderd keer te laten luiden, om de psalm Miserere te reciteren. Deze traditie bestaat overigens nog altijd: vandaag de dag wordt nog steeds om 16.00 uur de grootste klok van de kathedraal Saint-Just en Saint Pasteur geluid. Er is ook nog een ander spoor uit deze periode: op de tweede verdieping van de kathedraal, in de zaal met de relieken die tijdens de inquisitie als gevangenis diende, was een door de pest besmette priester opgesloten, Noël Trinquier. Hij stierf in totale eenzaamheid en een in het Latijn geschreven inscriptie in de muur herinnert ons aan hem.
In 1720 ontsnapte Narbonne ternauwernood aan de « pest van Marseille ». In de archieven van het « Hôtel-Dieu », het ziekenhuis, vindt men nog een geschrift van een monnik op doorreis die aan de zusters vroeg, toen een paar besmette mensen daar werden verzorgd, hun mond te houden om de bevolking geen doodsschrik aan te jagen.
Vage verhalen in de archieven van Narbonne over epidemieën van pokken, mazelen… kinderziekten waartegen je nu ingeënt wordt, laat ik maar achterwege. Sterven aan « normale » ziekten was toen heel gewoon. Niemand keek daarvan op.
In 1835 brak aan de kust van de Middellandse Zee een cholera-epidemie uit. In het nabijgelegen Gruissan maakte de epidemie heel veel slachtoffers, meer dan in Narbonne. De aan rituelen gehechte inwoners van Gruissan gingen te voet naar Narbonne om in de basiliek Saint-Paul-Serge te bidden en te smeken om een einde aan hun lijden te laten komen. In de rituelen van de kathedraal zijn in geval van een epidemie processies, gebeden, votiefmissen voorgeschreven. Zo werd er in 680 (!) met de relieken van de in Narbonne geboren Saint Sébastien, martelaar en tweede schutsheilige van Rome, een processie georganiseerd tijdens een pestepidemie in het oude Romeinse deel van Narbonne. En met zo’n succes, dat Saint Sébastien vanaf dat moment aangeroepen werd om te strijden tegen de pest en andere epidemieën. Toen iedereen aan het einde van de middeleeuwen doodsbang voor de pest was, liet de aartsbisschop van Narbonne, Jean d’Harcourt, een kerk bouwen ter ere van Saint Sébastien op de plek waar zijn geboortehuis zou hebben gestaan. Saint Sébastien wordt voorgesteld doorboord met pijlen. Die stellen de plagen van God voor, gezonden naar de mensheid om zich naar Gods woord te hernemen. In het Oude Testament wordt ziekte verklaard als een straf en een waarschuwing voor mensen. In onze tijd zoeken wij naar menselijke verantwoordelijkheden om wat ons overkomt te begrijpen. Pandemieën zijn altijd onthullende, veelbetekenende gebeurtenissen die onze kwetsbaarheden tonen en zekerheden ter discussie stellen.
Geschreven op 20 mei 2020