Is racisme deel van onze menselijke natuur?

Civis Mundi Digitaal #99

door Frans Couwenbergh

Dit artikel gaat over de vraag of racisme onderdeel isvan onze menselijke natuur. Zoals onze zwakte voor tribalisme, voor macht en groot geld daar deel van is. Maar ook onze neiging tot harmonie is daar deel van.

– Is racisme, hier beschouwd als vorm van tribalisme, deel van onze menselijke natuur, dus onuitroeibaar?

– Maar mensen kunnen de dingen begrijpen. Zijn ze ze zo’n succesvolle soort geworden doordat ze de natuur zijn gaan begrijpen en steeds beter gaan beheersen?

– Kunnen ze ook hun eigen natuur zo gaan begrijpen en beheersen? Maakt dit racisme ook beter te begrijpen en te beheersen?
In drieën dus, dit essay, volgens Agricola’s stappen-leer!

 

Stap 1. De menselijke natuur

Mensen zijn van nature goed. Ook dat ‘goed’ is een ‘drietrapsraket’, maar van een andere orde. Namelijk gevormd in de evolutie van het leven op Aarde, dit unieke planeetje in het heelal (ja, we beginnen heel ruim!).De nu volgende trits hoort gewoon onder 1.

 

Trap I: de ikke-ikke-neiging

Onze aller-primitiefst neigingen (instincten) hebben we gemeen met al wat leeft. Zelfs met de  bacteria. Bij die levensvormen draait het om zoveel mogelijk energie (alle energie is in eerste instantie afkomstig van Zon ) te onttrekken aan de omgeving, ter instandhouding van het eigen organisme en de voortplanting ervan, in blinde concurrentie met andere levensvormen en zelfs met die van de eigen soort.

Dat is de ikke-ikke- neiging die ook in ieder van ons huist en die bij ons opspeelt in (al dan niet vermeende!) panieksituaties. Bij brand in de bioscoop, zelfs als het achteraf loos alarm blijkt, vallen er slachtoffers bij het ‘redden wie zich redden kan’.

Het plantaardige leven is bij de meeste soorten ervan niet veel verder gekomen dan deze eerste trap. Maar toch zijn zelfs bij het plantaardige leven (denk aan bomen) al vormen van trap II (samenwerking) waar te nemen, zoals biologen kunnen vertellen. En bij  dieren (denk aan bijen)  kunnen de biologen nog meer vertellen.
Maar ik houd het hier bij ‘de mens’.

Wat nogal opvalt is dat geld, nee, niet het ‘sappel’-geld maar het ‘grote geld’, een ikke-ikke- effect heeft op mensen. Op alle mensen, ook op mij (oké, dat zóu het hebben). Het is een vorm van bezit, van eigendom, van  macht, en zoals wij weten: macht corrumpeert. Het werpt ons terug in deze allerprimitiefste neiging. Ik denk dat dat komt omdat het altijd een intrinsiek bedreigd bezit is: in strijd met onze culturele evolutie van Trap III. Wij pikken dit onmenselijke wangedrag niet van de ander en verdragen het hooguit knarsetandend.

 

Trap II : de groepsdieren-neiging  

We zijn geen planten, en zelfs geen primitieve dieren. We behoren tot de hogere dieren. We zijn een soort mensapen, groepsdieren dus. Groepsdieren moeten nog steeds zoveel mogelijk energie aan hun omgeving onttrekken ter instandhouding van het eigen organisme en de voortplanting ervan, maar slagen daarin beter door dit in groepsverband te doen dan ieder op z’n eentje.
Echter, dan moet die groep wel sterk genoeg zijn in concurrentie met andere dieren en ook met andere groepen van eigen soort. Concurrentiestrijd binnen de eigen groep verzwakt de kracht van de eigen groep. Harmonie is dus geboden. Met name in een situatie van overpopulatie van groepen; van overpopulatie-stress
Dan dienen de leden van de groep de eigen ikke-ikke-neiging in te tomen. Ze dienen samen te werken. Ze dienen zichzelf in de situatie van de ander te kunnen verplaatsen, en mee te lijden als de ander lijdt. Ze dienen zich met elkaar te kunnen verzoenen als er toch ruzie is geweest. Allemaal sociale eigenschappen die Frans de Waal in zijn boek Van nature goed (1996) zo goed beschreven heeft bij de chimpansees en waarover onze soort dus al beschikte toen ze nog in het mensapenstadium verkeerde.

 

Sociaal gedrag, maar … alleen ten opzichte van de leden van de eigen groep.

De andere groepen zijn in principe voedselconcurrenten, dus vijanden. Dan telt het gebod tot harmonie niet langer. Zelfs de vreedzame bonobo’s, bij wie de groepen niet onder overpopulatiedruk staan, kennen bij een ontmoeting aanvankelijk spanning; maar dan beginnen vrouwen, die in de andere groep familieleden herkennen (jonge meiden vertrekken uit de eigen groep – anders inteelt immers – en sluiten zich aan bij een andere groep), elkaar blij te omhelzen en dan is de vrede snel hersteld. Dan trekken ze een paar dagen samen op. Om daarna weer ieder huns weegs te gaan, in een iets gewijzigde samenstelling.
Chimpanseegroepen daarentegen staan wél onder overpopulatiedruk en staan dan ook uiterst vijandig tegenover elkaar. Dat heeft de chimpansees grimmig gemaakt, vergeleken bij de hippie-achtige bonobo’s.

Waar en zodra er geen concurrentiestrijd met andere groepen te duchten valt, vallen individuen van de groep overigens gemakkelijk ten prooi aan hun primitiefste neiging van Trap I. Zoals mannen onderling in gevecht om een in de oestrus verkerende vrouw, of vrouwen onderling om een stuk voedsel voor hun kind. Of mensen om macht en/of ‘groot geld’.

 

Overpopulatie

Waar en hoe kan overpopulatie-stress ontstaan? Overal waar het natuurlijke evenwicht verstoord raakt; waar een levensvorm in een paradijs belandt. Het natuurlijke evenwicht tussen de levensvormen – de natuur is wreed en kent geen mededogen –  bestaat er uit dat elke soort in toom gehouden wordt door een natuurlijke vijand (vaak zelfs door meerdere natuurlijke vijanden) van die soort. Zodra en waar die soort in een paradijs belandt, gaat die soort woekeren; maar wordt daardoor een paradijs voor haar natuurlijke vijand (en). Waardoor het natuurlijke evenwicht hersteld gaat worden.
Recent voorbeeld: de wolf. Wolven zijn predators, natuurlijke vijanden van andere soorten en met name graseters. Mensen zijn voedseldieren gaan telen, en zijn sindsdien de wolven als schadelijke dieren gaan bestrijden. Die bestrijding is de laatste decennia in Duitsland gaan afnemen en de wolven zijn zich gaan vermeerderen. Zo belanden ze ook in ons vee-rijke land.
Daar stuiten ze op een volgens hun instinct volstrekt ontoelaatbare wildgroei aan schapen en ander vee... Zelf in hun gedomesticeerde neven (honden) kan dit instinct nog wel eens de kop opsteken!

Ook onze soort is, maar dan ‘recentelijk’,  aan overpopulatie-stress onderhevig geworden.
De uit de overpopulatie-druk voortspruitende vreemdelingenangst/haat van zowel de chimpansees als die van ons ressorteert onder Modus II. [Hieronder ressorteert eveneens het onderwerp van mijn vertoog: racisme. Dat u het alvast maar weet.]

Het is het instinct van ‘de rijen sluiten’ wanneer al dan niet reëel gevaar dreigt. De in overpopulatie geraakte ‘wilde stammen’ kregen daar in onze prehistorie, na miljoenen jaren van in een eindeloos grote wereld van het onbekommerde voedselscharrelen, het eerst mee te maken.
Het heeft in principe overlevingswaarde: er kan maar één groep leven van een voedselgebied.
Bij ons-nu is die irrationele neiging (dat instinct) tot tribalisme, tot vreemdelingen-angst/haat,  vooral onterecht en schadelijk. Maar dictators en populisten (Trump) spelen er altijd met succes op in.

Vandaag, met de immigratiegolf vanuit regio’s in oorlog en armoe naar de ‘vleespotten’ van de vrije westerse landen, ervaren de armere autochtonen in die landen dit begrijpelijk als een gevaar voor hun toch al hachelijke positie.  Het is geen zaak van simpele oplossingen zoals populistische en nationalistische ‘eigen volk eerst’-roepers voorspiegelen. Ook onze huidige identiteits-discussies spreken steeds vaker ons Modus II-instinct aan, maar nogmaals, voor de echte oplossingen moeten we nadenken en geen dummies blijven.

 

Trap III Hypersociaal gedrag

Als VOAP’s (mijn afkorting voor onze aapmensvoorouders) en als Vroege Mensen (van H. erectus t/m H. neanderthalensis), dus in de loop van vijf miljoen jaar, heeft onze soort een derde trap van hypersociaal gedrag bovenop de twee eerste gebouwd.
Onze vroege voorouders hadden een uiterst primitieve scharrel-economie, waarbij een te kleine leefgroep het niet redde maar een te grote ook niet. Net als de overige savannedieren  verkeerden ze meestal op de rand van overleven. Mager maar taai en gezond. De groepjes met de beste harmonie, zowel binnen de groep als met verwante groepen, deden het beter dan groepen in onenigheid. Oorlog tussen hun groepen was ondenkbaar: de wereld was voor hen nog eindeloos groot en hun leefgroepen vielen nauwelijks op in het geheel van de dierenwereld. Ze waren voor hun overleving van elkaar afhankelijk. Hun groepjes stonden in voortdurend contact met elkaar en wisselden bovendien voortdurend van samenstelling.

Natuurlijke selectie heeft dus op harmonie geselecteerd.
Zeker, die harmonie is al heel lang ver te zoeken. Maar bedenk: onze menselijke natuur is gevormd in vijf miljoen (!) jaar van in kleine groepjes voedselscharrelen. We zijn de langste tijd van ons bestaan als soort scharrelmensen geweest. In die hachelijke vorm van overleven zijn de neigingen van Trap I en Trap II steeds meer als hinderlijk onderdrukt. Niet doordat onze vroege voorouders ‘edele wilden’ waren maar door het mechanisme van ‘natuurlijke selectie’: groepen met voortdurende onderlinge hommeles deden het gewoon slechter dan groepen met onderlinge harmonie.

Pas hooguit 50.000 jg (jaar geleden) werd dat anders. De soort ‘mens’ werd te succesvol. Hier en daar belandde de soort in een paradijs. Waardoor kan ik u in detail vertellen maar ik moet het hier erbij houden dat hun groepen in die paradijzen te groot werden, zich te rap splitsten en tenslotte  hier en daar in overpopulatie-stress geraakten. In de natuur gaan dan parasiterende soorten (roofdieren, roofvogels, roofvissen) opbloeien, maar mensen hadden macht over de natuur gekregen, zoals u in Stap 2 gaat meekrijgen.
We kwamen in ‘wilde stammen’ te leven en in despotieën. Daardoor is onze neiging tot harmonie steeds meer gefrustreerd geraakt en namen Trap II en zelfs Trap I vaak de overhand.

 

Stap 2. Mensen kunnen de dingen begrijpen

Andere dieren, en vooral andere groepsdieren, zijn bepaald niet dom (ja, ook onder hen zijn domme en slimme individuen) en kunnen denken en dingen ‘door hebben’, maar zoals dadelijk duidelijk wordt, is ‘begrijpen’ typisch menselijk.

Op enig moment, ik schat rond 4,4 miljoen jaar geleden, is in één van de aapmensgroepjes ergens in de Hoorn van het toenmalige Afrika het cultuurtje ontstaan van namen voor de dingen. In dat ene groepje zijn ze hun normale groepsdierlijke communicatie, welke bij die mensapen al voor een belangrijk deel uit lichaamstaal en vooral ook uit gebaren bestond, gaan verrijken met namen (woorden, symbolen) voor de dingen.

Nee, niks gen-mutaties zoals Harari andere taalkundigen napraat of nog idiotere speculaties zoals die van de Zweedse ‘multigeleerde’ Johansson (vorige week besproken in Trouw). Ik hou het op het met die gebaren niet alleen reageren op in de omgeving gewaar te worden dingen (stimulis-respons-reacties) maar reageren op wat je alleen in gedachte hebt; op wat ‘bij je op komt’. Zoals met het spelletje Hints. Ja, ik denk dat het gewoon als een meidenspelletje begonnen is.

Het begon met niks en het heeft er ook heel wat generaties over gedaan om van niks tot een beetje te worden. Maar het spelletje bleef er in omdat het ook handig was: kon je het met elkaar hebben over iets wat zich niet in de directe omgeving bevond maar op een verre plek of zelfs in een ander seizoen.

Het verbeterde hun samenwerking in dat hachelijke overleven, ze hielden iets meer kinderen in leven en overtalligden op den duur – ik herhaal: op den duur –  de aapmenspopulaties die niet over dat handige cultuurtje beschikten. 

De meeste evoluties zijn een gevolg van verandering in de natuurlijke omgeving van een soort, maar deze was ‘nergens voor nodig’: de aapmenspopulaties deden het prima en zonder dit toevallige spelletje zouden wij vandaag nog steeds gewone dieren zijn, ergens in Afrika. Maar waar iets kán, gebeurt het ook, vroeg of laat. Deze populatie zou onze voorouders worden en daarom noem ik die hier voor ’t gemak VOAP’s (Voorouder-Aapmensen).

Cultuurvorming en benoemen van dingen

Een culturele evolutie dus. Maar dit spelletje deed op den duur iets met onze VOAP’s. Het deed vijf dingen.

1. een naam (symbool, woord) voor een ding IS niet het ding. Daar ging het veelbetekenende  schilderijtje Ceci n’est pas une pipe van  René Magritte bijna een eeuw geleden al over. Wat? de hele filosofie vanaf Plato heeft er mee geworsteld.
Want er gaapt een onoverbrugbare mentale kloof tussen het ding en de naam er voor.Door het gaan beschikken over steeds meer namen voor steeds meer dingen belandden onze VOAP’s in een ‘woordenwereld’, een wereld van benoemde dingen. Ze kwamen gevoelsmatig ‘los’ te staan van de hen omringende natuur.

2. De naam voor een ding is soort van ‘handvatje’ aan het denkbeeld van het ding waarmee je het ‘grijpt’ en overreikt aan de ander die het dan ook meteen in d’r hoofd heeft. Elders ga ik hier over door maar nu gaat het om de groet lijn. Onze VOAP’s zijn het pad opgegaan van het begrijpen  van de dingen, en er is geen terug op dat pad.

3. Het geeft ook een gevoel van macht over het begrepen ding. Door deze macht zijn onze VOAP’s ook het vuur gaan gebruiken in plaats van er voor op de loop te blijven gaan. Het gaan gebruiken van het vuurheeft de grote ‘sprong voorwaarts’ inons talig worden betekend.

4. Onze VOAPs konden hiermee kennis, verworven in de ene generatie, overdragen op de volgende; kennis kon zich gaan opstapelen.

5. Onze VOAP’s konden het voortaan met elkaar over de dingen hebben. Twee weten meer dan één, en met een hele groep kun je grote problemen aan. De Wisdom of the crowd kan bij ons werken, dat is de macht van de democratie-in-ideale-vorm. Onze VOAP’s konden hiermee plannen beramen. Samen met het gaan gebruiken van het vuur zijn ze van een bang ondersoortje mensapen tot de machtigste soort van het leven op Aarde geworden.

 

Macht en macho-gedrag

Steeds meer macht over de natuur, met name over het uitschakelen van roofdieren, dus ‘fokken als konijnen’, wildgroei van hun aantallen. Overpopulatie. Machisme: net als bij de chimpansees treedt dan Trap II in werking  en nemen de mannen de macht de leiding in ons samenleven over, waar deze tot dan toe meer een zaak was van het meer duurzame beraad en beheer van de oudere vrouwen en een door hen gekozen hoofdman (die dan wel moest uitvoeren wat door de vrouwen bekokstoofd was). Het tijdperk van het tribalisme begint, van de eindeloze stammenstrijd.  Onze soort geraakt in een overpopulatie-situatie. Waar deze situatie op z’n ergst is, is ook het machisme op z’n ergst. Waar deze zwak is, is ook de man/vrouw-verhouding egalitair. Waar deze afwezig is hebben de vrouwen meer status. Vrouwen zijn geneigd tot duurzaamheid en houden rekening met de toekomst van hun kinderen. Mannen (de goede niet te na gesproken) gaan eerder voor de onmiddellijke winst. Vandaar dat sinds de mannen de macht grepen, verandering en vooruitgang de norm werd. Het gaan telen van voedsel door de vrouwen bracht even redding. Zelfs toen ook de mannen boeren werden, in het Neolithicum, bleven de sedentair geworden boerendorpen vredig en hernamen de vrouwen hun voorouderlijke status.

Maar toen nomadische (en inherent machistische) veehoudersstammen het paard domesticeerden, begon het gedonder weer, van roofovervallen. Trouwens, het boerenbedrijf was nog uiterst primitief dus moesten telkens nieuwe bossen omgehakt en platgebrand voor nieuwe landbouwgrond, en vroeg of laat wordt het weer vechten voor Lebensraum. Krijgsheren werden koningen, veroverden met hun trawanten hele rijken. Vijfduizend jaar geleden werd dit op z’n ergst.

Maar vanaf toen begon ook het begrijpen te groeien. Le salaire de la peur. Of zoals onze grote denker Cruyff placht te zeggen: “Elk nadeel hepse foordeel”.
Toen eindigde onze prehistorie en begon onze geschiedenis. Begon de beschaving van de ‘wilde stammen’, beschaving van het tribalisme in onze menselijke natuur (Trap II).

 

Stap 3. Mensen kunnen ook hun menselijke natuur, waaronder hun racisme, gaan begrijpen

De meeste mensen deugen. Vandaar dat wij het niet pikken als medemensen in de situatie van overpopulatie waarin wij ons al duizenden jaren bevinden, terugvallen in Trap II en zelfs in Trap I. We ondergaan het knarsetandend en keuren het af.

Het begon weer met niks, nou ja, met een dieptepunt eerder, van slavernij en de meest wrede mensenrechtenschendingen in de ‘grote rijken’. Maar in de Late IJzertijd begon  het theïsme een vorm van beschaving te worden.
Huh? Religie en monotheïsme? Beschaving? Ja, maar nog steeds knullig natuurlijk, want het was een verplaatsen van de eindeloze stammenvetes (meer soort van sport, waar ons voetbal nog van over is) naar de godsdienst-oorlogen (zoals de Dertigjarige Oorlog, waar Hobbes zo pessimistisch van werd). Het verplaatst de loyaliteit van de individuen der ‘wilde stammen’ aan hun clan of stam naar die aan een ‘Hogere Macht’. Maar van de andere kant was en is  het inderdaad ook een rem op de voortgang van het begrijpen. Wat de menselijke natuur betreft: het waren altijd de Kerken die mochten uitmaken hoe ‘de mens’ van nature is, en ze hebben deze machtspositie dan ook altijd frenetiek afgeschermd van vrijdenkerij.

 

Verlichting en Duits idealisme: denken over het denken

Gedurende de Verlichting begon daar aan getornd te worden. Immanuel Kant (1724-1804) was een van de eersten die als academisch filosoof trachtte een van de Kerken onafhankelijk denken over ‘de mens’ op te zetten. Hij durfde zich op dat kerkelijk territorium te wagen dankzij de luwte die de ‘verlichte despoot’ Frederik II van Pruisen (1712-1786) had geschapen met zijn standpunt dat ‘ieder maar op zijn eigen manier zalig moet zien te worden’. Dat standpunt werd door veel intellectuelen van die tijd (Verlichting), gehuldigd, zij het in besloten kring of anoniem in geschrifte, en desondanks permanent bedreigd of op de vlucht. Ook Kant hulde, om zijn nek niet te ver uit te steken,  zijn beroemde Kritike in voor leken onbegrijpelijk ‘professoren-jargon’.    

Op het einde zijner dagen vatte hij desgevraagd zijn hele filosofie samen in drie vragen: ‘wat kan ik weten’, ‘wat mag ik hopen’ en ‘wat kan ik doen’. Om nog later dat drietal in één ‘hamvraag’ te concentreren: ‘wat is de mens?’ en die aan de filosofiebeoefening mee te geven. Maar om die te beantwoorden zijn disciplinewetenschappen zoals antropologie, archeologie, paleoantropologie en ethologie nodig, de die zouden nog anderhalve eeuw op zich laten wachten. Waarmee ook het begrijpen van ons racisme en overige vormen van tribalisme nog lang buiten het bereik van de Verlichting bleef.

Want Kants adepten, de zg ‘Duitse Idealisten’, Fichte, Schelling en Hegel, hebben zich heel begrijpelijk (de kerken hadden zich na het overlijden van Frederik II herpakt) beperkt tot de metafysica en logica van Kant’s duister gehouden gefilosofeer waarbij ze het ‘revolutionaire’ van diens “sapere aude! combineerden met het in zwang rakende ‘subjectief-burgerlijke’ denken van de Romantiek. En waarbij ze ook Kants duistere jargon overnamen, nog steeds om geen slapende gelovige honden wakker te maken. Dat ‘Idealisten’ duidt niet op ‘wereldverbeteraars’ maar op het feit dat hun focus lag op ‘idee = denkbeeld’; alleen in onze gedáchten (denken) en denkvermogen en bewustzijn kunnen we directe kennis hebben van objecten en gevoelens. Dit soort filosofisch gepieker over onze woordenwereld (het laatste wat een vis zal ontdekken, is water!) heeft vervolgens de hele westerse academische filosofiebeoefening –geen kwaad woord over onze publieks-filosofen ! – grotendeels beheerst en dat doet het tot op de dag van vandaag.

Want toen dan eindelijk eind jaren 60 van de vorige eeuw de wind of change van de vrije markt economie opstak in ons ‘vrije Westen’ en de welvaart bracht waardoor de peperdure veldonderzoeken van genoemde disciplinewetenschappen betaalbaar werden, begon in de academische filosofiebeoefening de verdorrende woestijnwind  van het postmodernisme op te steken: twijfel aan elke waarheidspretentie, zelfs aan die der wetenschap. Bovendien is het postmodernisme, als reactie op de Grote Verhalen van fascisme en communisme, behept met een fobie voor elke vorm van Groot Verhaal.

Gelukkig is niet iedereen met de rug naar de relevante disciplinewetenschappen blijven zitten en kunt u in elk geval dit essay lezen. Waarbij u, indien u nog niet bent afgehaakt bij deze hele cultuurgeschiedenis, hoe ‘kort door de bocht’ deze ook moge zijn doorlópen, zich misschien afvraagt wat dit nou met de titel ervan te maken heeft. Het zou toch over racisme gaan?

 

Racisme
Tja, over wat racisme IS kan ik u niets wijzer maken dan u inmiddels bent: gewoon een vorm van tribalisme. Zelf betrap ik mij soms ook op racistische neigingen, vind ik. Zodra iemand afwijkt van het normale, qua geloof, cultuur, huidskleur, seksuele geaardheid, noem maar op, krijg ik kriebels, en weet dat alleen door mijn verworven rationele inzicht te verbergen te verdringen of  te verwerken. Terwijl de moeder van mijn kinderen bijvoorbeeld van dat soort kriebels totaal gespeend blijft en een open mind  heeft tegenover iedere medemens. Ik denk dat dit laatste ook voor u geldt: de meeste mensen deugen tenslotte.

Maar wat mijn bijdrage wil zijn, betreft het begrijpen ervan.
Dat dit een ander soort ‘begrijpen’ is dan het ‘snappen’, ‘door hebben’ van een situatie en zelfs de bedoelingen van een ander wat de meeste van onze hogere mededieren kenmerkt, weet u ook wel. Maar onze mededieren blijven als soort op hetzelfde niveau ervan.

Het niveau van het menselijke ‘begrijpen’ echter stijgt, stijgt zelfs eenparig versnellend.

Zoals het Aarde-klimaat vandaag, ja, hopelijk houdt de mensheid deze nare ontwikkeling met haar ‘begrijpen’ en de inherente macht over de natuur bij.

In elk geval kunnen we nu ons ‘begrijpen’ begrijpen.

Kunnen we onszelf en onze natuurlijke neigingen begrijpen en beheersen .

Het racisme in ons begrijpen en beheersen.