Civis Mundi Digitaal #99
De koning van Zweden applaudiseert na zijn toespraak
Leven en werk van Albert Camus Deel 10 Over zijn schrijverschap: toespraken bij de Nobelprijs
Biografische context
In de jaren ’50 markeren vooral vier thema’s zijn leven: 1. zijn huwelijk, 2. de isolatie van zijn voormalige linkse referentiegroep, 3. de Algerijnse opafhankelijkheidsstrijd en 4. de Nobelprijs, de kroon op zijn werk na een bewogen periode, die hij in 1957 in gezelschap van zijn vrouw Francine in ontvangst neemt.
Francine
In 1953-54 wordt Francine enkele perioden opgenomen met suïcidale depressies mede. Naast haar eigen kwetsbaarheid en onzekerheid, gaf doorlopend overspel van Cmus, met name met begenadigde actrice Maria Casarès, ernstige spanningen, die zij tot dusver onderdrukt had. Camus trok zich dit erg aan en voelde zich schuldig en verslagen. Hij verbrak de relatie met haar, hoewel hij ook van haar hield, en wilde niet scheiden, Francine evenmin. Zijn hart ging naar verschillende mensen uit. Zijn liefdesrelaties bleken onverenigbaar. Hij miste daarna zijn kinderen, die werden ondergebracht bij de bevriende familie Polge. Francine en dochter Catherine ook enige tijd bij de moeder en zussen van Francine in Oran. Haar familie bemoeide zich met de perikelen. Vanwege zijn overspel en de voortdurende spanningen vonden zij dat hij beter apart kon gaan wonen. In 1955 betrok hij een eigen appartement in Parijs en werd zijn huwelijk een soort LAT relatie. Francine is hem echter steeds nabij gebleven als levensgezellin en de moeder van zijn kinderen. Hij noemde haar ook zijn zuster, omdat zij op hem leek, mede door haar vaderloze, Algerijnse achtergrond (Todd, p 412).
In deze periode van echtelijke en politieke spanningen schijft hij De val (1956) en Koninkrijk en ballingschap (1957), dat aan Francine is opgedragen. De titel heeft behalve met de zondeval te maken met de val van Francine, die uit het raam van de inrichting sprong in een suïcidale poging. De val begint en eindigt met een vrouw die een kreet slaakt voor zij zich in de Seine stort. Verrips wijdt in zijn biografie een hoofdstuk aan het drama met Francine en aan De val. Dit boek gaat ook indirect in op zijn conflict met Sartre en zijn achterban. (Zie Albert Camus: Een leven tegen de leugen, p 138-152).
Conflict met Sartre en zijn achterban
De breuk met Sartre 1952 bij de polemiek over De mens in opstand, leidde tot een soort excommunicatie en ‘intellectuele diskwalificatie’ van Camus door zijn voormalige referentiegroep van linkse intellectuelen onder leiding van Sartre in “wat Sartres biografe typeerde als ‘een van de felste en wreedste teksten die hij ooit heeft geschreven’” (Verrips, p 127). De reden was dat Camus categorisch tegen geweld en terreur was en het communisme afwees. “Er was onder de Franse intellectuelen toendertijd nauwelijks iemand te vinden, die het opnam voor Camus, de belangrijkste uitzondering was Raymond Aron,” een bekende socioloog. Maar ook de bekende schrijvers Andrë Gide en André Malraux hadden zich al eerder gedistantieerd van het communisme om dezelfde redenen. “Uitgeput, opnieuw ziek, maar ook aangeslagen door deze bejegening en zijn merkbaar groeiend isolement in Parijs, reisde Camus naar Algerije” (idem). Als tbc-patiënt had hij last van zijn kwetsbare longen. Geleidelijk kwam hij weer tot rust bij zichzelf.
Wat betreft zijn relatie met Sartre, schrijft Verrips: “Hun vermeende vriendschap berust op legenden. Sartre vroeg Sartre aan Camus in 1943 bij de eerste kennismaking zijn toneelstuk Huis clos te regisseren en Camus vroeg Sartre het jaar daarop een reportage voor [zijn krant] Combat te maken,m maar van enige duurzame samenwerking of zelfs maar van correspondentie is nooit sprake geweest. Camus heeft zich nooit kunnen verenigen met Sartres opvattingen over het politieke en literair engagement” (p 125). Dat stond bij Sartre ten dienste van het communisme. Het existentialisme van Sartre wees hij ook af. Het ziet er echter naar uit dat ze wel degelijk een vriendschappelijke en collegiale relatie hebben gehad. Ze hebben vaak samen geluncht en kwamen ze in “in dezelfde gespecialiseerde cafées van beroepshumanisten,” zoals Camus het in De val romantiseert (Verrips, p 148, zie ook Todd, p 172-77).
Sartre was positiever over de romans van Camus dan omgekeerd (zie deel 9). Ook De val vond hij een meesterwerk, ondanks de bedekte kritiek op Sartre en bovengenoemde ‘beroepshumanisten’. Sartre noemt het boek: “het mooiste maar misschien minst begrepene van als diens boeken.” Ondanks al zijn kritiek typeert hij Camus ook als “een bewonderenswaardige combinatie van een persoon, zijn daden en zijn oevre,” waarin hij impliciet uitdrukking geeft aan de intgriteit van Camus (Van Gennep, Albert Camus: Een studie van zijn ethische denken, p 244, 203). Camus zou volgens Todd (p 417) de meest gelezen 20e eeuwse Franse schrijver zijn, gevolgd door anderen met Sartre ver daarachter.
Camus verwierp niet alleen de ‘bourgeois’ visie van ‘art-pour-art’, kunst om de kunst, die hij typeerde als ‘leugenachtige luxe’, maar zette hij zich ook af tegen het engagement van kunst in dienst van het communisme (of een andere ideologie of machthebber, zoals bij de nazi-kunst). Over dit thema gaf hij een lezing aan de universiteit van Uppsala na de ontvangst van de Nobelprijs. In Den Haag hield hij hierover eerder een lezing in 1954, zijn enige bezoek aan Nederland. Hij verongelukte vlak voor zijn voorgenomen tweede bezoek in 1960 in verband met de verfilming van De val, dat zich afspeelt in Amsterdam. Bij de ontvangst van de Nobelprijs geeft hij zijn eigen visie op engagement.
De Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd
In 1954 brak de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog uit die honderdduizenden slachtoffers zou eisen. In het artikel over Camus en Couwenberg is de onmogelijke positie van Camus tussen de strijdende partijen toegelicht. Ook zijn middenpositie leverde kritiek op van de linkse intellectuelen, die voor de onafhankelijkheid waren ook als deze met geweld veroverd diende te worden, zoals bij een revolutie. De familie van Francine nam het hem kwalijk dat hij zich niet achter de Franse Algerijnen schaarde, die tegen de onafhankelijkheid waren.
Camus was voor een min of meer autonoom Algerije, dat zich met Franse steun verder zou moderniseren en ontwikkelen en verbonden bleef met Frankrijk, niet als kolonie, maar ook niet als provincie. Een weinig uitgewerkte visie, waarvoor moeilijk medestanders te vinden waren, toen de gemoederen hoog opliepen. Een lezing van Camus in Algiers in 1956 leidde tot demonstraties en tegen-demonstraties, waarbij ‘dood aan Camus’ werd geroepen. De bijeenkomst werd uit veiligheidsoverwegingen afgelast. In plaats van overleg leidde zijn optreden tot een agressieve confrontatie. Daarna voelde de ontgoochelde Camus zich genoodzaakt tot stilzwijgen en het door hem niet op te lossen conflict met rust te laten om niet nog meer olie op het vuur te gooien. ook dat werd hem kwalijk genomen (Verrips, p 131-32).
Camus (r) met Francine (2e links) en leden van de uitgeversfamilie Gallimard in Zweden
Nobelprijs
In oktober 1957 werd hem de Nobelprijs toegekend, nadat hij in 1956 De val had gepubliceerd en in 1957 Koninkrijk in ballingschap en zijn Reflecties over de doodstraf, als bijdrage in een boek hierover van collega-schrijver Arthur Koestler, een voormalig communist. De toekenning werd door de pers in verband gebracht met zijn stellingname tegen het totalitarisme en communisme en soms een politieke keuze genoemd, hoewel Camus zich tot dusver nauwelijks had uitgesproken over zijn literaire engagement, alleen sporadisch in zijn Dagboek (zie vervolg). Voor Camus kwam deze toekenning als een schok, die hem enigszins in verwarring, volgens zijn eigen zeggen bijna in paniek bracht, toen hij het van een ober hoorde in het restaurant waar hij lunchte. Hij herstelde zich weer en nodigde Francine uit om met hem mee te gaan naar Stockholm, hoewel hij gescheiden van haar woonde. “Francine was er bij het lijden, dus is het normaal dat ze er ook is bij de eerbewijzen,” zei hij (Todd, Albert Camus: A Life, p 373). “Er viel aan de commentaren in de Franse pers vooral verbazing en afgunst maar nauwelijks enthouisiasme af te lezen” (Verrips, p 153). Zijn vriend Grenier schreef een positief stuk. “Nu zal ik meer vijanden krijgen dan ooit,” zei hij tegen Grenier in het besef van de betrekkelijkheid van roem en faam (Todd, p 373). In Stockholm kregen Camus en zijn vrouw veel aandacht, ook van de pers en koning, die Frans sprak. In de pers werd Francine ‘een schoonheid’ genoemd. Ze heeft ervan genoten, in haar geleende avondjurk en stola van witte bont. Ook de geëngageerde toespraken van Camus maakten indruk. De schone schijn van de foto’s bij de ontvangst van Nobelprijs geven de dramatiek van hun relatie niet genuanceerd weer.
Francine Camus naast de Zweedse koning
Veroordeling van terreur en hetze in de pers
Op een persconferentie werden vragen gesteld over zijn inzet voor de gerechtigheid bij de Algerijnse opstand. Camus zei onder meer: “’Terreur heb ik altijd veroordeeld,… ook het terrorisme dat blindelings te wetrk gaat, bijv. in de straten van Algiers, en op een dag mijn m,oeder en mijn familie kan treffen. Ik geloof in de gerechtigheid, maar eerder dan de gerechtigheid zal ik mijn moeder verdedigen’. Zijn uitlating kwam uitvergroot in de Parijse pers en lokte in de kringen… waarin hij werd gebrandmerkt als een verkapte aanhanger van het kolonialisme en verrader van de bevrijdingsstrijd… vijandige aanvallen uit. Simone de Beauvoir hoonde hem als een ‘super-lievelingetje van zijn Frans-Algerijnse moeder’” (Verrips, p 156).
Er werd suggereerd dat Camus aan zijn moeder de voorkeur gaf boven de gerechtigheid, dat wil zeggen de onafhankelijkheid. Gerechtigheid rechtvaardigt in zijn ogen geen terreur. “Een half jaar later verbrak Camus nog eenmaal zijn stilzwijgenover het Algerijnse drama door het publiceren van zijn Chroniques Algériennnes… een verzameling van vrijwel al zijn aan zijn moederland gewijde reportages in Alger Republicain. en Combat” (p 156). In zijn voorwoord en ook daarna erkent hij dat hij fouten heeft gemaakt bij zijn beoordeling van de gebeurtenissen in Algerije.
Zijn uitlating over zijn moeder en familie laat zien dat het hem om concrete mensen gaat, niet om een abstracte gerechtigheid waarvoor mensen opgeofferd worden door terroristisches acties met bommen in winkels. Dat vond hij een verwerpelijke manier om de onafhankelijkheid af te dwingen. Achter de schermen is Camus actief gebleven en zette hij zich met name vaak met succes in voor het redden van ter dood veroordeelde gevangen Algerijnen, zonder daar enige ruchtbaarheid te geven aan zijn geheime afspraken met De Gaulle, Malraux en andere politieke leiders (idem, p 157). Een rol bij de besluitvorming wat betreft Algerije was hem verder niet beschoren. De onafhankelijkheid was onafwendbaar en de verbondenheid van Camus met zijn land bleef. Zijn laatste roman De eerste man zag hij als “wilde hij laten uitgroeien tot een groot epos over Algerije” met echte mensen, vertelde hij aan Francine in een van zijn laatste gesprekken (p 163). Het is er niet meer van gekomen, want hij verongelukte op 4 jan 1960.
Zweedse toespraken
Over zijn schrijverschap spreekt Camus vooral in zijn Zweedse toespraken nadat hij de Nobelprijs ontving “voor zijn omvattende literaire werk dat licht werpt op de principiële vragen waarmee de mensen vandaag de dag worden geconfronteerd” (Swedish Speeches, in Catherine Camus, Albert Camus: Solitude and Solidarity, p 186). Wij worden nog steeds met dezelfde soort problemen geconfronteerd en de antwoorden van Camus in zijn werken hebben weinig van zijn actualiteit ingeboet. Dat geldt ook voor zijn toespraken, die nog even actueel zijn als toen.
Wat hij schrijft, is gebaseerd op de verwerking van zijn eigen levenservaringen. Dit is duidelijk te merken in wat hij schrijft en in zijn romanfiguren, die als het ware aspecten en ervaringen van hemzelf aantoonbaar weergeven. Niet letterlijk, maar in een mengeling van abstractie, verbeelding en werkelijkheid. In de persconferentie bij de uitreiking van de Nobelprijs werd hem gevraagd welk karakter het meest met zijn stem spreekt. Hij antwoordt dat alle karakters iets van hem weergeven. Ze zijn allemaal zijn creaties. “Daarom kan ik niet zeggen welke van mijn karakters te beschouwen zijn als mijn spreekbuis. Ik heb het gevoel dat ik ze allemaal ben, hoewel sommige misschien meer gelijkenis tonen dan andere… Ik zou er niet over hebben kunnen spreken als ik het niet had beleefd; ik heb geen enkele verbeelding” (idem, p 186, Pressconference; Van Gennep, p 280).
Maatschappelijke betrokkenheid in zijn toespraak bij de ontvangst van de Nobelprijs
In zijn ‘banquet speech’ op 10 dec. 1957 bekent hij de schrik die hem beving toen hij het grote nieuws hoorde. Opeens stond zijn persoon in het voetlicht. Hij vond het eigenlijk teveel eer voor hem als betrekkelijk jonge schrijver behept met vele onzekerheden, wiens werk nog volop in ontwikkeling was. Hij zegt dat zijn schrijverschap ten dienste staan van zijn medemensen en de gemeenschap. Hij staat niet boven hen, maar is één van hen en deelt hun vreugde en verdriet. “Daarom minacht hij niets en is hij verplicht te begrijpen, veeleer dan te oordelen.” Een schrijver heeft zijn verplichtingen. Hij dient niet de machthebbers, maar degenen die te lijden hebben van onrecht en onderdrukking en voelt zich met hen betrokken. Hij dient de waarheid en de vrijheid en sluit geen compromis met leugens en volgzaamheid. https://www.nobelprize.org/prizes/literature/1957/camus/speech/
Camus put kracht uit zijn verantwoordelijkheid en betrokkenheid en beschrijft hoe beide oorlogen een stempel op zijn leven hebben gedrukt, dat weinig aanleiding lijkt te geven tot optimisme. Maar hij weigert toe te geven aan wanhoop en nihilisme en verzet zich ertegen. “Iedere generatie voelt zich ongetwijfeld geroepen om de wereld hervormen. De mijne… heeft nog een grotere taak. Deze bestaat uit het voorkomen dat de wereld zich vernietigt. Deze generatie heeft de taak om vanuit zijn eigen negatie de waardigheid van leven en sterven enigszins te herstellen, als erfgenaam van een corrupte geschiedenis, vermengd met mislukte revoluties, waanzinnig geworden [nucleaire] technologie, dode goden, en aftandse ideologieën, waarbij middelmatige machten iedereen kunnen vernietigen en niet meer weten te overtuigen, waarbij de intelligentie zich verlaagd heeft tot het dienen van haat en onderdrukking. In een wereld bedreigd door disintegratie, waarin onze grootinquisiteurs het gevaar lopen om hier voor altijd het rijk van de dood te vestigen, weten wij dat wij in een waanzinnige race tegen de klok onder de naties de vrede dienen te herstellen, die geen slaafsheid en volgzaamheid is… Het is niet zeker dat deze generatie deze immense taak kan volbrengen, maar overal komt zij op voor de dubbele uitdaging van waarachtigheid en vrijheid. Waar we dit tegenkomen dient dit te worden verwelkomd en aangemoedigd. Aan deze generatie geef ik de eer door die mij zojuist is gegeven.”
Camus is openhartig over zijn kwetsbaarheid, zijn verzet en zijn bewogenheid, heen en weer getrokken tussen tussen leed en eergevoel, droefheid en schoonheid als hij zijn werken schept en optrekt tegen de destructieve tendensen van zijn tijd. Volledige oplossingen en een onberispelijke moraal zijn niet mogelijk. De waarheid is een ongrijpbaar mysterie dat ons voorturend ontglipt. Vrijheid is gevaarlijk en bedreigend. We falen voortduren als we op ons doel afgaan en vrijheid en waarachtigheid nastreven. Welke schrijver waagt het een prediker te zijn die de juiste weg meent te weten? Camus zegt dat hij niet zo’n schrijver is. Maar hij heeft nooit het licht, de levenvreugde en de vrijheid die hij in zijn jeugd gekend heeft, verloochend, terwijl hij zijn beperkingen en moeilijkheden bij de taak die hij als schrijver op zich heeft genomen, openhartig deelt met zijn gehoor.
Opvallend is zijn morele verantwoordelijkheidsgevoel en maatschappelijke betrokkenheid, zijn gevoel voor waarden als solidariteit en schoonheid, zijn verzet tegen onrecht, maar ook zijn bescheidenheid en oog voor beperkingen. Kenmerken die zijn werk typeren. En uiteraard ook zijn appelerende, gevoelvolle en heldere taalgebruik, dat harten weet te raken en complexe zaken duidelijk weet te maken. Een waardig winnaar van de Nobelprijs, die hij eigenlijk teveel eer vond voor hemzelf, gezien zijn tekortkomingen en onzekerheden. Waarom hij en niet een andere schrijver? Hij dacht zelf aan Malraux. Misschien heeft de bekentenis van zijn tekorten in De val de doorslag gegeven om hem de prijs toe te kennen. Het was zijn laatste publicatie voor de prijs werd toegekend. De val is eigenlijk een spijtbetuiging van hem als schrijver. In het boek is de hoofpersoon een ‘boetedoenend rechter’. Camus had enige tijd nodig om van de schrik te bekomen, maar moest meteen de pers te woord staan en zich een weg banen door alle beroering en beroemdheid die de prijs met zich meebracht.
Reeds in 1947 uit hij in zijn Dagboek zijn “pijnlijke gevoel van ontoereikendheid voor het oevere waaraan ik ben begonnen in de meest dolzinnige eerzucht. In de verleiding het op te geven. Dit lange debat met de waarheid, sterker dan ikzelf, vroeg om een meer verstild gemoed, een veelzijdiger en sterker begripsvermogen” (p 159). Maar zonder deze levensopdracht zou hij niet kunnen leven, dus ging hij er dapper mee door… en wint 10 jaar later de Nobelprijs.
Hij vat zijn betrokken visie nog een keer samen: “Schrijvers van romans en toneelstukken en filosofen hebben zich altijd gecommitteerd aan wat het beste is in de mensen en het verzet tegen alles wat dit probeert te verdrukken, te bezoedelen en belachelijk te maken. Zodoende hebben zij hun ideeën en hun expressies instinctief verdedigd tegen de vulgariserende en banaliserende effecten van vooruitgang , politiek en polemiek, en niet te vergeten de propaganda… Het geheim van elk groot kunstwerk is dat dit het menselijk bestaan verrijkt en veredelt… Zo hebben zij eer betoond aan een beeld van de mens dat niet uitgeroeid kan worden ” (p 190, Appendices).
In zijn dagboeken heeft hij zich al veel eerder eveneens uitgelaten over zijn schrijverschap, maar niet en plein public. Ze zijn postuum uitgegeven en werpen meer licht op zijn werk en zijn motieven. In deel 10 komen deze dagboeken aan de orde voor zover het zijn schrijverschap en inspiratie betreft. Het vormt aan interessante aanvulling en complement voor zijn toespraken bij de ontvangst van de Nobelprijs.