Civis Mundi Digitaal #101
In 1895 publiceerde Charles Darwin het boek dat een revolutie in de biologie veroorzaakte: « On the origin of species ». Alle levende wezens, zei hij, zijn geëvolueerd in de loop der tijden vanaf een gemeenschappelijke « voorvader » dankzij het proces van natuurlijke selectie. Zijn boek ontketende een schandaal, werd gelijkgesteld met godslastering. Volgens zijn evolutieleer maakt de mens deel uit van hetgeen wat het levende bestuurt op dezelfde wijze als de olifant, de dolfijn of de worm. De mens staat bij Darwin niet meer in het centrum en nog minder aan de top van de schepping. Het was een enorme breuk met de klassieke joods-christelijke gedachte dat onze door God gecreëerde soort niet haar plaats in de natuur had, maar daarboven stond.
Dat idee is er niet altijd geweest. In de lange westerse gedachtevorming van de natuur begint alles, zoals altijd, in het antieke Griekenland. Zelfs voor Aristoteles (384-322 v.Chr.) deden de pre-socratische filosofen er alles aan om de toen bestaande « wetten » aan de kant te schuiven voor het verklaren van de wereld die hen omringde. Het ging er hun om de fysieke oorzaken aan te geven voor elke soort verschijnselen: oorzaken voortkomend uit hun « natuur » en niet door ingrijpen van goden. Mijn goede vriend en wetenschapsfilosoof Dominique Bourg: « Voor de filosoof en wiskundige Thales was het zo dat als er een aardbeving plaatsvond, dat niet gebeurde omdat Poseidon zich opwond en de zee in beweging bracht en dat dan de op het water rustende Aarde begon te beven. Het kwam door een regelmatige serie verschijnselen die niet de tussenkomst van de goden overbodig maakte ». Het concept van natuurlijke wetten was geboren. Het komt Aristoteles toe dit te hebben gesystematiseerd.
De Grieken maakten een scheiding tussen twee werelden in het universum: de wereld onder de maan, onderworpen aan de evolutie en aan bederf, waarin de Aarde en dus ook de mens gesitueerd zijn, en de kosmos, de perfecte wereld van de sterren, onveranderlijk en aan andere wetten onderworpen dan die van de Aarde. In het Griekse denken maken mensen deel uit van de natuur die tegelijkertijd de « wereld onder de maan » en de « hemelse wereld » omvat.
Alles verandert bij de komst van het christendom. In tegenstelling tot de Griekse gedachte, volgens welke de kosmos onverenigbaar is met het principe van een scheppende God, veronderstelt het christelijke denken het bestaan van een transcendente God die altijd heeft bestaan en de kosmos en de wereld zelf geschapen heeft. Dat heeft ook een verandering van het statuut van de mens tot gevolg. In het christelijke denken is de mens niet meer « natuurlijk » zoals planten en dieren, maar door God geschapen staat hij boven de natuur. Een transcendentie die de mens het recht en de plicht geeft de rest van alles wat leeft te besturen, te organiseren en te exploiteren naar zijn behoeften. Goddelijke transcendentie, de bijzonderheid van de mens, de uiterlijkheid van de wereld: bij het verlaten van de middeleeuwen zijn alle stukken van de puzzel klaargelegd om de natuur uit te vinden zoals wij haar nu kennen.
In de middeleeuwen zelf bleef de natuur nog een chaotische en opstandige kracht. Enorme pestepidemieën teisterden Europa en vulkanen lieten hele steden verdwijnen. Deze natuur, die het Westen erft van de eerste eeuwen van het Christendom, bewaart « een deel van het mysterie, een vorm van autonomie die men zonder overtuiging aan een ondoorgrondelijke goddelijke wil toeschrijft » laat milieufilosofe Virginie Maris weten. Waar de middeleeuwen zich onderwerpt aan deze goddelijke wil, bestemd om het geloof van de getrouwen te beproeven of om hun te bestraffen voor hun zonden, brengt de moderniteit daar verandering in. Vanaf de zestiende eeuw en nog meer vanaf de daaropvolgende eeuw bevestigen de voortgang in het wetenschappelijke denken, haar kracht van argumentatie en het begrijpen van de wereld deze « grote verdeling » en maken het dualisme tussen de mens en de rest van de wereld vrijwel onomkeerbaar.
Na Copernicus (1473-1543), Galilei (1564-1642) en vervolgens Newton (1642-1727) is de visie van de wereld niet meer dezelfde: de Aarde draait om de zon, het universum is vol deeltjes en dezelfde wetten regelen alles. « De moderniteit verandert het idee van de natuur, ontneemt haar alle autonomie en put haar letterlijk uit. De natuur wordt een homogene en passieve substantie. Dieren zijn als automaten met oneindig fijnere en complexere mechanieken dan die van horloges, maar zij hebben dezelfde principes van raderwerk en springveren, » aldus Maris.
Voor Descartes (1596-1650), die nog colleges gaf aan de universiteit van Franeker en de vader van de « dier-machine », is de natuur niet meer dan « een uitgestrekt, flexibel en beweegbaar iets ». Een visie die meer dan ooit de uitzonderlijkheid van de mens, de enige die voldoende toegerust is om dit van pure materie gemaakte universum te begrijpen en te beheersen, bevestigt. Het is het cartesiaanse « cogito », het « ik denk, dus ik besta » van zijn « Discours de la méthode » (1637). In zijn zoektocht naar kennis is het enige waar de mens zeker van kan zijn, zijn eigen bestaan in de hoedanigheid van de mens als « iets dat denkt ».
Bij de aanvang van de Verlichting werd zo de « grote verdeling » volledig geaccepteerd. Zij deed de moderne kapitalistische economie het licht zien, voor wie de natuur geen andere waarde had dan een te exploiteren hulpbron. De wetenschap daarentegen bracht al gauw scheuren aan in deze scheiding van de mens met de rest van de wereld. Dominique Bourg: « De zeventiende eeuw deed het idee ontstaan van een volledig van buiten komende en spirituele mensheid, maar de daaropvolgende gedachteontwikkeling deed de mens weer integreren in de natuur ». In de achttiende eeuw, toen allerwegen het materialisme triomfeerde, was het de arts en filosoof Julien Offray de La Mettrie die in zijn boek « L’Homme machine » (1748) ook aan de mens het cartesiaanse principe van de dier-machine toekende en zo alle vormen van dualisme tussen pure gedachte en pure materie verwierp. De darwinistische revolutie middenin de negentiende eeuw, die op magistrale wijze de menselijke soort in de evolutie van alles wat leeft introduceerde, was de werkelijke breuk met de tot dan toe dominerende joods-christelijke gedachtewereld.
Een eeuw later werd de structuur van het DNA, de universele drager van erfelijkheid ontdekt (1953). Enige decennia later nam de (dieren)gedragsleer een hoge vlucht. Er werd opgemerkt dat groepen chimpansees duidelijk verschillende technieken overdroegen, dat het getjilp van vogels individuele en regionale variaties kende, kortom dat dieren in staat zijn zich op cultureel verschillende wijze te presenteren. Vandaag de dag ontdekt men dat planten op een heel wat « intelligentere » manier dan men tot dusverre dacht met elkaar communiceren. De menselijke uitzondering heeft het zwaar te verduren gekregen, en bestaat in feite niet meer. De eenheid van alles wat leeft krijgt opnieuw vorm. Zoals de Britse filosoof Alfred North Whitehead (1861-1947) al schreef: « De veronderstelde grenzen van de natuur worden aan flarden gescheurd ».
Deze eenheid leert ons ook, zou ons althans moeten leren samen te moeten leven in een altijd wankel evenwicht met alles wat leeft. In een wereld die beheerst wordt door het kapitalisme als economisch en politiek systeem, gemarkeerd door gigantische urbanisatie, industriële veeteelt en voedselproductie, ontbossing, verwoesting van ecosystemen en biodiversiteit, klimaatopwarming… kortom, door een blinde oneindige groei van productie en consumptie op een beperkte aarde ten koste van de natuur als eenheid van al wat leeft en waarvan wij deel uitmaken, is dat samenleven onmogelijk. Laten we goed begrijpen dat het hier over ons overleven gaat. Want onder het juk van onze heerschappij over alles en nog wat slaat de natuur terug. Zij weerstaat ons, past zich aan en keert zich tegen ons. Om de door ons veroorzaakte schade terug te brengen en een andere toekomst te ontwerpen, moeten we – en dat is meer dan uiterst dringend – andere bondgenootschappen met de natuur aangaan dan nu het geval is. Gelijkwaardige bondgenootschappen, in het kader van de eenheid van alles wat leeft, waarin geen ruimte is voor het kapitalisme als economisch en politiek systeem. Dat is de enige mogelijkheid om aan de zich nu snel ontwikkelende catastrofe voor zover en zoveel mogelijk nog te ontsnappen. En daar heb ik in de loop der jaren al heel wat woorden – helaas tot dusverre tevergeefs – aan gewijd.
Geschreven op 30 juli 2020