Tot slaaf gemaakt
Deel 1: Europa en het Midden-Oosten

Civis Mundi Digitaal #101

door Fred de Haas

Dat mensen wel eens moe worden van al die verhalen over de slaventijd is begrijpelijk. Al die gruwelijke dingen, dat onrecht, dat verleden dat vastligt en hoogstens nog wat kan worden genuanceerd door nauwgezet historisch onderzoek. Ze weten het nu zo langzamerhand wel… Wat vaak ontbreekt is het overzicht. De mensen zien door al die verhalen de grote lijn niet meer. Dat is een van de redenen waarom ik, in het kader van de 150 jaar geleden door Nederland ‘afgeschafte’ slavernij, een poging in die richting wil wagen.

We zullen daarom eerst enige aandacht besteden aan de opvattingen over slavernij in het Oude en Nieuwe Testament en vervolgens aan de slavernij in ‘de bakermat van onze beschaving’, de maatschappij van Grieken en Romeinen. Daarna zullen we in het kort de rol van de slavenhandelaar bespreken die met verve is gespeeld door Afrikanen, Arabieren en Europese volken, waaronder Spanjaarden, Fransen, Portugezen en Nederlanders om te eindigen met een optimistische blik op de nieuwe Creoolse cultuur die in de verschillende landen van Latijns-Amerika is ontstaan. Daarbij zal de focus zijn gericht op de Spaanssprekende landen.

Slavernij in het Oude en Nieuwe Testament

Wie de illusie heeft dat de opvattingen over slavernij in het Oude Testament een haar beter waren dan die van de lieden die de Atlantische slavenhandel bedreven komt bedrogen uit.

In Exodus 21:20-21 kunnen we het volgende lezen: ‘als een man zijn mannelijke of vrouwelijke slaaf zo hard met een stok slaat dat de slaaf sterft onder zijn hand, dan moet hij worden gestraft. Als de slaaf het echter een paar dagen overleeft dan hoeft de meester niet te worden gestraft omdat de slaaf zijn eigendom is’.

In Leviticus 25:44-46 vernemen we dat ‘je mannelijke en vrouwelijke slaven mag kopen van buitenlanders. Je mag ook hun kinderen kopen, ook de kinderen die in je land zijn geboren. Je mag ze behandelen als je eigendom en ze als erfenis nalaten aan je kinderen. Maar je mag nooit hetzelfde doen met je eigen volk’ (= het volk van Israël).

Wie denkt dat de schrijvers van het Nieuwe Testament er toch wel andere opvattingen op na zullen hebben gehouden zal worden teleurgesteld. In Efesiërs 6:5 lezen we: ‘Slaven, gehoorzaam je aardse meesters met diep ontzag en vrees. Dien hen oprecht zoals je Christus zou dienen’.

 

Paulus, mozaïek uit de 6e eeuw

 

En in een brief van de apostel Paulus aan Timotheüs (I Timotheüs 6: 1-2) staat in hedendaags Nederlands: ‘Christenen die slaaf zijn moeten hun meesters met diep ontzag benaderen zodat de naam van God en zijn geboden niet beschaamd zullen worden (!). Als je meester een Christen is dan is dat geen reden om je zonder respect te gedragen. Je moet des te harder werken omdat je een geloofsgenoot helpt door jouw inspanningen. Onderwijs deze waarheden, Timotheüs, en moedig iedereen aan deze te gehoorzamen’. [1]

Het is goed om te beseffen dat degenen die zich later bezighielden met de slavenhandel deze passages via de pastoor en de dominee kenden en als ondersteunend gedachtegoed met zich mee hebben gedragen. Bovenstaande citaten zou je moeiteloos met vele andere kunnen aanvullen.

 

Slaven aan het werk in een Olijfgaarde

 

Griekenland

De talloze oorlogen in de Griekse Oudheid leverden de strijdende partijen massa’s krijgsgevangenen op (mannen, vrouwen en kinderen) die op ruime schaal als slaven werden ingezet. Het is bekend, dat de Atheense economie draaide op de slavernij. De Atheense burger had daardoor zoveel vrije tijd (Grieks: ‘scholè’ =  ‘school’), dat juist daardoor de Atheense cultuur tot fabelachtige hoogte kon rijzen.

In de Peloponnesische oorlogen tussen Athene en Sparta in de 5e eeuw v.Chr. werden door beide oorlogvoerende partijen vrouwen, kinderen en krijgsgevangenen als slaaf verkocht. Wat de behandeling van de slaven betreft, er waren bepaalde grenzen die een eigenaar niet mocht overschrijden. Hij mocht niet zomaar een slaaf doden. Maar hij mocht ze, bijvoorbeeld, wel brandmerken.

In de Wetten  van Plato (een sociaalfilosofisch werk uit de 4e eeuw v.Chr.) werd vastgelegd dat slaven geen onrecht mocht worden aangedaan, maar dat ze wel harder gestraft moesten worden dan vrije burgers.

 

 

Julius Caesar

 

Rome

Tijdens de Romeinse expansie in de eerste eeuwen voor onze jaartelling werden grote aantallen mensen tot slavernij gebracht. Na de tweede Punische Oorlog (2e eeuw v.Chr.) werden er veel slaven geïmporteerd in Italië. Ze hadden de belangrijke taak de Romeinse economie op gang te houden (wijnbouw, veeteelt, olijven).

In het Romeinse recht waren er talrijke regels die de slavernij regelden. Het Romeinse recht ging terug op de Lex Duodecim Tabulae (Wet van de 12 Tafelen) uit de zesde eeuw v.Chr. en op een groot aantal wetten die bijeen waren gebracht tijdens de regering van Justinianus halverwege de zesde eeuw na Chr., een soort Burgerlijk Wetboek dat sinds de 16e eeuw ‘Corpus Juris Civilis’ is gaan heten.

In dat Romeinse recht werden slaven beschouwd als roerende goederen. Ze waren eigendom van de koper. Binnen het Romeinse recht was het mogelijk dat slaven konden klagen bij officiële instanties als ze slecht werden behandeld, maar het was onmogelijk voor een slaaf om zelf een rechtszaak aan te spannen.

Slaven konden een ‘slavenhuwelijk’ aangaan, maar dat had geen rechtsgeldigheid. Ook konden ze wat kapitaal vergaren dat echter onderdeel bleef vormen van het vermogen van de eigenaar. Met dat kapitaaltje konden ze zich ook vrijkopen. De koop en verkoop van slaven was in het Romeinse recht goed geregeld. De verkoper was verplicht om gebreken van de slaaf bij de verkoop te melden, bijvoorbeeld op een bord dat de slaaf om zijn nek kreeg tijdens een verkoop op de markt.

 

 

Slaven in het Romeinse Rijk, 3e eeuw na Chr.

 

Slaven werden te werk gesteld als bedienden in de huishouding of als arbeiders in de land- en tuinbouw. Ze werkten op het land met de andere knechten. Als de baas afwezig was dan werden ze in de gaten gehouden door een opzichter die ook uit de slavenklasse afkomstig was.

Ook oefenden ze allerlei ambachten uit. Vrouwelijke slaven werden ook tot prostitutie gedwongen. Syrische slavinnen werkten vaak als weefsters. Slaven en slavinnen werden ook ingezet bij de opvoeding van de kinderen. Soms kregen ze verantwoordelijke functies. Zo werkten, bijvoorbeeld, in Athene Skythische slaven als politieagent.

Slaven die in een huishouden werkten, hoorden tot de „familia“ en werden gewoonlijk goed behandeld. Veel families hadden zelfs een speciale ‘paidagogos’ (‘paedagogus’), aan wie de opvoeding van de kinderen was toevertrouwd. In het Rome van de Keizertijd zijn er tal van voorbeelden van slaven die in de ambtenarij verantwoordelijke posities innamen en soms de vertrouweling en adviseur van hun hooggeplaatste meester waren.

Slaven werden ook af en toe vrijgelaten, maar moesten dan vaak tot hun dood diensten blijven verlenen aan hun vroegere eigenaar. Zij kregen de status van (geadopteerde) zoon of dochter.

In de Oudheid waren er niet veel slaven die vluchtten. Waar moesten ze naartoe? Als ze werden gepakt gingen ze terug naar hun eigenaar of werden aan het kruis genageld. Geen aanlokkelijk vooruitzicht. Soms ging het mis en konden ze hun vernederende situatie niet langer verdragen. Dat was de oorzaak van de slavenopstanden tussen 140 en 70 v.Chr.

 

Byzantium

In het Byzantijnse Rijk werd slavernij ook als iets gewoons ervaren. Het moet worden gezegd dat de oude Kerkvaders predikten dat er fatsoenlijk moest worden omgegaan met slaven en dat hun geen onrecht mocht worden aangedaan. Zij stonden ook toe dat kloosters slaven opnamen en beschermden die door hun eigenaren gedwongen werden tegen hun geweten in te handelen.

Centra van slavenhandel waren Constantinopel (het huidige Istanbul) en de Krim. De slavernij bleef als instelling nog bestaan tot in de 15e eeuw. De mogelijkheden tot vrijlating werden echter steeds ruimer, ook onder invloed van de Kerk.

 

Middeleeuwen en Middeleeuwse wetgeving

In de Middeleeuwen werden vrije pachters, de zogenaamde ‘Coloni’, hoe langer hoe meer in de landbouw ingezet en op keizerlijk bevel gebonden aan de grond. Ze mochten dus hun grond niet zomaar verlaten. Zo ontstond langzamerhand de Middeleeuwse ‘horigheid’. Ook de ambachtslieden werden erfelijk aan hun beroep gebonden. Zo werd het instituut ‘slavernij’ langzaam overbodig zonder dat het feitelijk werd afgeschaft.

 

Horigheid in de Middeleeuwen (uit: Les très riches heures du duc de Berry)

 

Er bestaat overigens overeenstemming over het feit dat in tijden van oorlog (roof- en plundertochten van de Germanen) het aantal ‘servi’ (= slaven) toenam. Deze gevangenen (‘captivi’, vergelijk het Spaanse ‘cautivo’ en het Papiamentstalige ‘Katibu’) kwamen voornamelijk uit het Noordoosten (vanuit de Germanen gezien), werden door handelaren naar het Zuiden gevoerd en in het Middellands Zeegebied verkocht.

Vermeldenswaard is dat op het Iberisch schiereiland vanaf de 7e eeuw de slavenhoudende Arabieren heer en meester waren en dat de ‘Sharia’ wetgeving daar gold. In de loop der eeuwen werd de Reconquista ( Herovering van Spanje) in gang gezet die beëindigd werd met de val van Granada in 1492. De Arabieren werden toen voorgoed verdreven uit het Iberisch schiereiland.

 

 

Alfons de Wijze van Spanje

 

Spanje: de ‘Siete Partidas’ van Alfonso ‘el Sabio’

In Spanje was er in de 13e eeuw nieuwe wetgeving tot stand gekomen onder Koning Alfonso X, de ‘Wijze’, ‘el Sabio’. Dit betrof de zogenaamde ‘Siete Partidas’ (Zeven Wetboeken) uit 1265. Deze zeven wetboeken waren ook weer gebaseerd op het oude Romeinse recht, de vroegere wetgeving en het Spaanse gewoonterecht. In het vierde boek van de Siete Partidas vind je regels voor slavernij en lijfeigenschap. Hieronder volgt een fragment uit de Partida iv, ley vi, titulo xxi:

“[…] Otrosi dezimos que si algun ome fuesse tan cruel a sus siervos, que los matasse de fambre: o les diesse tan grand lazerio, que non lo podiessen sofrir, que entonce se puedan quexar los siervos, al juez. E al de su officio, deve pesquerir en verdad si es assi: e si lo fallare verdad, develos vender, e dar el preço a su señor. E esto deve facer, de manera que nunca puedan ser tomados en poder, ni en señorio de aquel, a cuya culpa fueron vendidos.”

(Vertaling: […] Ook zeggen wij dat als een eigenaar zich zo wreed gedraagt ten opzichte van zijn slaven dat hij ze van honger dood laat gaan of ze zo’n afstraffing geeft dat ze dit niet konden verdragen, dat de slaven zich dan kunnen beklagen bij de rechter. De dienstdoende rechter moet dan onderzoeken of de klacht gegrond is. Als de slaaf de waarheid heeft verteld moet hij/zij worden verkocht voor een prijs die de rechter oplegt aan de eigenaar. En zo dient het te geschieden, zodat ze nooit meer in handen komen of onder het gezag vallen van degene aan wie ze ooit werden verkocht’.

 

 

Het woord ‘Slaaf’

De Grieken gebruikten veel verschillende woorden om het begrip ‘onvrije’ of ‘bediende’ aan te duiden. Daarom is het vaak onduidelijk wanneer er nu sprake was van ‘slaaf’ en wanneer van ‘bediende’. Het Griekse woord ‘sklavos’ wordt voor de eerste keer in de elfde eeuw na Christus (1061) aangetroffen.

Ik heb er eens een paar gezaghebbende woordenboeken op nageslagen. De Greek Lexicon of the Roman and Byzantine Periods door professor E.A. Sophocles[2] beslaat de periode van 146 v. Chr. tot 1100 na Chr. Daarin wordt vermeld dat ‘sklavos’ een aanduiding is voor iemand die afkomstig is uit het geografische gebied waar de Slavische volken wonen. Met dat gebied wordt Zuid-Oost Europa bedoeld, waar veel ‘slaven’ vandaan kwamen. Een ander toonaangevend woordenboek is de Revised Medieval Latin Word-List[3]. Daarin vinden we de Middeleeuws Latijnse woorden ‘sclavus, sclava, esclavus, esclava’ uit de 13e eeuw in de betekenis van ‘Slavisch’ en ‘Slaaf’ als aanduiding van een volk. De conclusie hieruit moet zijn dat dit volk ongewild zijn naam heeft gegeven aan het begrip ‘slaaf’ (Frans ‘esclave’, Spaans ‘esclavo’, Portugees ‘escravo’, Italiaans ‘schiavo’, Engels ‘slave’, Duits ‘Sklave’, enzovoorts). Het is opmerkelijk dat de ‘Slaven’ zelf die term niet gebruiken. Het Russische woord voor ‘slaaf’ is ‘rab’ (je vindt dat o.a. terug in het woord ‘rabota’ dat ‘werk’ betekent). Het Russische woord ‘Slavjanje’ duidt gewoon ‘Slavische volkeren’ aan. Leuk om te weten is dat de Oostenrijkers nog steeds de groet ‘Servus’ hebben en dat de Italianen hun ‘ciao’ afgeleid hebben van ‘schiavo’ (=slaaf). 

Plantage Savonet, Curaçao

 

Curaçao

Het zal u ongetwijfeld zijn opgevallen dat er elementen zijn in bovenstaand verhaal die we ook aantreffen tijdens de - indertijd wettelijke toegestane -  slavernij op Curaçao. Dezelfde schandelijke verkooptaferelen hebben zich op dit eiland afgespeeld en men liet de slaven ook werken onder een opzichter, een Vitó of Bomba, die ook tot de slavenklasse behoorde.

Het recht met betrekking tot de slavernij was in de tijd van de West-Indische Compagnie nogal chaotisch. Men kon teruggrijpen op het oude Romeinse recht, er waren wat plaatselijke regels en de West-Indische Compagnie zelf beschikte over een reglement. De contractregels van het ‘Asiento’ (waarover hieronder meer) waren zeer uitgebreid. Slaven waren gewoon ‘bezit’ van de eigenaar. Deze moest er wel voor zorgen dat zijn/haar slaven ergens konden wonen, kleding kregen en voldoende voedsel.

Er was tot in de 20e eeuw nog sprake van ‘herendiensten’, hoewel in zeer afgezwakte vorm. Ik herinner me dat ik in de jaren zestig van de vorige eeuw met Richard Pieternella (voormalig gevolmachtigd minister van de Antillen in Nederland) op Bandabao liep en we een man tegenkwamen die, gezeten op een ezel, op weg was naar een stuk grond dat hij ging bewerken voor de familie Muskus in de stad (Willemstad). De man vertelde dat hij dit volgens afspraak nog één dag in het jaar moest doen. Stomverwonderd constateerden Richard en ik dat we hier duidelijk te maken hadden met een symbolisch overblijfsel van de oude ‘herendiensten’, zoals die ook al golden in de tijd van de Romeinen. Het verre verleden lag dichterbij dan we ooit hadden kunnen denken…

 

 

Nationaal slavernij monument, Amsterdam

 

In aansluiting op bovenstaande zou ik nog willen vermelden dat de slaven uit de Oudheid voornamelijk blanke slaven waren, hoewel de Romeinen er ook Afrikaanse slaven op nahielden.

Belangrijk om te onthouden is dat men in Europa min of meer ‘gewend’ was aan het feit dat er zoiets als ‘slavernij’ bestond. Het tragische was dat dit verderfelijke instituut, dat in de late Middeleeuwen op zijn terugtocht leek, weer nieuw leven zou worden ingeblazen en opnieuw schrijnende vormen zou gaan aannemen met de ontdekking van de ‘Nieuwe Wereld’ door de Spanjaarden en het verkennen van de Afrikaanse kusten door de Portugezen. Maar laten we, voordat we onze pijlen richten op de Europeanen, eerst enige aandacht schenken aan de niet geringe rol die vroeger in de slavenhandel werd gespeeld door Arabische en Afrikaanse slavenhandelaren.

 

Arabische slavenkaravaan

 

De Islamitisch-Arabische Slavenhandel

Voordat de Atlantische slavenhandel een aanvang had genomen, voerden de islamitische Arabieren al honderden jaren dit infame bedrijf in Afrika. De Arabieren haalden hun slaven uit de Sahel[4]. Ook joegen zij, in tegenstelling tot de Europeanen, actief op mensen, waarbij zij voornamelijk belangstelling hadden voor jonge kinderen. Mannen werden vaak onthoofd. Tot ver na de Europese ‘afschaffing’ van de slavernij zijn de Arabieren met hun handel doorgegaan en bleven hun slavenkaravanen door het Afrikaanse landschap trekken.

 

Arabische slavenmarkt in het Midden-Oosten

 

Er zijn talloze beschrijvingen bekend van hoe het er op een slavenmarkt van jongens en meisjes aan toeging. Een van die beschrijvingen dateert uit 1581 en betreft een slavenmarkt in Kairo, Egypte:

‘[…] Ze worden op een rij, met hun handen op de rug gebonden, spiernaakt tegen de muur gezet, zodat men ze beter kan bekijken en zien of ze een of ander gebrek hebben. Voordat ze naar de markt gaan laten de handelaren de slaven een bad nemen, ze kammen hun haar, maken er leuke vlechtjes in om ze beter te kunnen verkopen, doen sierbanden om hun armen en enkels en hangertjes in hun oor, aan hun vingers en aan het eind van hun vlechtjes; zo worden ze naar de markt gebracht en als paarden verkocht. In tegenstelling tot de jongens dragen de meisjes een lendendoekje om hun schaamdelen te bedekken. Vervolgens mag iedereen ze van voren en van achteren betasten, laten lopen, rennen, spreken en zingen, hun gebit inspecteren en ruiken of ze niet uit hun mond stinken. Als de koop bijna is gesloten zetten ze, in het geval van meisjes, deze een beetje apart, achter een groot laken waar ze, in tegenwoordigheid van de koper, inwendig worden onderzocht door voor dit doel aangestelde vrouwen om te kijken of ze nog maagd zijn. Als dit het geval is dan zijn ze meer waard’[5].

In het begin haalden de Arabieren slaven uit West-Afrika. Daarbij maakten ze gebruik van bewapende stammen die in hun opdracht op jacht gingen naar mensen. Later werden deze razzia’s door Afrikaanse staten zelf georganiseerd, waarbij gebruik werd gemaakt van bepaalde volksstammen die hierin waren gespecialiseerd. Tot aan het begin van de 20e eeuw zijn de Arabieren doorgegaan met slaven uit West-Afrika te halen. De Peuls hebben in 1895 (!) nog een verwoestend spoor getrokken door het Oosten van Tsjaad en duizenden mensen gevangen genomen.

Ook hielden de Arabieren razzia’s in het gebied rond de Rode Zee. Ze zorgden er in de negentiende eeuw voor dat ze uit de buurt bleven van de Engelsen en de Fransen die de mensenjacht probeerden te stoppen vanuit de plaatsen waar ze zich hadden gevestigd, zoals Aden en Djibouti. In 1888 (!) werden er op de markt in Medina nog 5000 zwarte slaven verkocht[6]. In Egypte werden er in de voornaamste plaatsen markten gehouden waar slavenhandelaren zwarte slaven verkochten aan kopers uit het hele Midden-Oosten. De handelaren haalden hun slaven meestal uit Zuid-Sudan (Fachoda).

 

Slavernij monument, Zanzibar

 

Zanzibar

Vanuit Zanzibar vond er een verwoestende Arabische slavenhandel plaats van Noord-Oeganda tot Mozambique en van de Indische Oceaan tot de Congo rivier. Europese reizigers, zoals de Engelsen Livingstone en Stanley, hebben hier beschrijvingen van nagelaten. Sultan Seyid Saïd, bijvoorbeeld, had grote hoeveelheden slaven nodig voor zijn kruidnagelteelt in Zanzibar en op andere eilanden langs de kust van Oost-Afrika.

Arabische slavenhandelaren vestigden zich in het Congo gebied waar hun nakomelingen (Afrikaans-Arabische mestiezen) grote handelsimperia stichtten. Het merendeel van de slaven ging richting Indische Oceaan. De gevangen slaven werden aan elkaar gebonden, vrouwen en kinderen met touwen. Mannen werden aan elkaar geketend in groepen van tien of twintig. Wie niet mee kon komen werd afgemaakt. De reis duurde twee tot drie maanden en de verliezen aan mensenlevens waren enorm. De verhalen van Livingstone, die dit soort karavanen in 1876 wekenlang tegenkwam, wekten hevige verontwaardiging in Engeland.

De slaven werden aan de kust in Arabische boten (dhows) geladen waar ze met 150 tot 200 man gehurkt in moesten plaatsnemen. Zieken en stervenden werden in het water gegooid omdat de kapitein geen belasting wenste te betalen voor mensen die niks opbrachten. Tussen 1830 en 1873 werden er ongeveer 20.000 slaven per jaar op de markt in Zanzibar verkocht. De Arabische slavenhandel heeft miljoenen doden veroorzaakt. Paradoxaal genoeg moet het op het krediet van de koloniale (Franse, Engelse) bezetting worden geschreven dat er niet nog eens miljoenen en miljoenen slaven hun weg hebben gevonden naar de slavenmarkten in Zanzibar, Kairo of Alexandrië. Renault en Daget[7] hebben berekend dat er ongeveer 17 miljoen mensen het slachtoffer zijn geworden van de hele Arabische slavenhandel.

 

Eunuch in een harem (Ottomaanse Rijk)

 

De eunuch

De welgestelde Arabieren en Turken maakten voor hun uitgebreide harems gebruik van oppassers, de zogenaamde eunuchs. Voor dat doel werden Afrikaanse jongemannen gevangen die tussen hun 10e en 15e jaar werden ontmand om dienst te doen als harembewakers. Die jongens kwamen voornamelijk uit Bornu (ten westen van Tsjaad), Niger en Sudan.

Ten gevolge van die castratie hebben vele jongemannen het leven gelaten. Wat gebeurde er namelijk?

‘[…] Het hele geslachtsdeel werd bij de jongens weggehaald. Na de castratie werd er een loden pijpje of bamboepijpje in de urinebuis gedaan die de jongemannen eruit moesten halen als ze moesten plassen. Dat moesten ze doen totdat de wond genezen was. […] het aantal jongens dat het leven liet was veel hoger dan het aantal dat in leven bleef, vanwege het gebrek aan verzorging en hygiëne; er werden immers vitale delen geraakt[8].

Dat verklaart waarom de prijs van een eunuch zo hoog was: ‘[…] een notabele uit Kano kocht, bijvoorbeeld, twaalf eunuchs voor tien paarden. Als je weet dat je normaal gesproken voor één paard twaalf gewone slaven kon kopen, dan betekent dit dat je voor eunuchs twaalf keer zoveel moest betalen[9]. Eunuchs kwamen ook voor bij de Grieken en Romeinen en de Aziatische hoven.Het woord ‘Eunuch’ komt van het Griekse ‘eune (= bed) en echein (= houden), dus ‘iemand die het bed bewaakt’, een harembewaker.

Me dunkt dat we nu genoeg hebben verteld over de vroegere Arabische slavenhalers. Het is tijd om de blik te wenden naar het Iberisch schiereiland waar Spanjaarden en Portugezen de grote aandrijvers zijn geweest van de handel in slaven die eeuwenlang Afrika en de Nieuwe Wereld zou gaan teisteren.

 

Hendrik de Zeevaarder, 15 eeuw

 

De Portugese Zeevaarders

De Grieken, Romeinen en Phoeniciërs kenden maar een beperkt deel van Afrika, o.a. de kuststrook langs de Middellandse Zee en een stukje West-Afrika, waarschijnlijk tot Kaap Bojador die op 220 kilometer ten Zuiden van de Canarische eilanden ligt. Bij Bojador stonden sterke stromingen die je alleen maar door slimme navigatie kon vermijden. De Portugezen ontdekten hoe ze dat moesten doen. Je kon alleen maar om Kaap Bojador heen als je 25 tot 30 zeemijlen uit de kust en buiten de stroming bleef. Daarna kon je de kust weer volgen naar het Zuiden. Terug was moeilijker omdat het schip bij nadering van Bojador West-Noord-West moest varen, loodrecht op de kust, vervolgens met de passaatwind meezeilen en pas als de Azoren in zicht kwamen naar Zuid-Portugal kon koersen.

De ‘ontdekkingstochten’ op de Atlantische Oceaan begonnen in de 13e eeuw. In 1339 stonden de Canarische eilanden al op de kaart van Angelino Dulcert. Begin 15e eeuw kwamen ze in bezit van de Spaanse Kroon.

Een belangrijke rol bij de Portugese ontdekkingen speelde de Portugese Infante Dom Enrique ‘O Navegador’ (Hendrik de Zeevaarder). In 1437 mocht hij van zijn broer, koning Duarte, het Marokkaanse Tanger aanvallen. De expeditie werd een ramp en de Portugezen mochten zich alleen terugtrekken met achterlating van veel krijgsgevangenen. Ook de jongste broer van Hendrik, Fernando, viel in handen van de Marokkanen. Na zijn dood werd zijn lijk aan de benen opgehangen aan een kanteel van de muren van Fez. De Portugezen konden sinds 1455 hun gang gaan in Afrika omdat zij hiervoor toestemming hadden gekregen van Paus Nicolaas V.

 

Portulaankaart met in het midden de meridiaan van Tordesilles

 

Verdrag van Tordesillas

Langzamerhand werd de Westkust van Afrika door de Portugezen verkend: de Goudkust, de Niger delta, de eilanden in de Golf van Guinee. Op 21 december 1471, de dag van de heilige Thomas, ontdekten ze een onbewoond eiland dat ze São Tomé noemden. Een ander eiland kreeg de naam Ano Bom (Goed Jaar) omdat het helemaal in het begin van januari werd ontdekt.

In 1494 werd er een soort ‘Jalta’ overeenkomst gesloten met Spanje, het zogenaamde verdrag van Tordesillas. In dit verdrag, opgesteld onder supervisie van Paus Alexander VI, werd vastgesteld dat alles ten Westen van een meridiaan die op 370 mijl ten Westen van Kaapverdië lag aan Spanje kwam en het gebied ten Oosten daarvan aan Portugal. Door dat verdrag kregen de Portugezen het voor het zeggen in West-Afrika en later in Brazilië. Toen kon de zoektocht naar de weg die naar India zou leiden eindelijk goed beginnen.

De reden dat men probeerde een andere weg naar Azië te vinden lag in het feit dat de Ottomaanse Turken aan het eind van de 14e eeuw tot in de Balkan waren doorgedrongen en de tot dan toe gebruikelijke handelswegen naar Azië onveilig maakten. Gewaagdere tochten op zee werden in die tijd mogelijk door de uitvinding van nieuwe navigatie instrumenten en de productie (1430) van een nieuw model Portugees schip, het karveel (Portugees: ‘caravela’). De Santa Maria van Columbus was een karveel van 39 meter lang, 8 meter breed en een diepgang van 3 meter.

Bartolomeu Diaz kon in 1488 een ‘pedrão’ (een stenen zuil met de wapens van Portugal) neerzetten op de uiterste zuidpunt van Afrika dat hij de naam gaf van ‘Cabo da Boa Esperança’, Kaap de Goede Hoop. In 1498 bereikte Vasco da Gama en zijn Portugese bemanning het lang gezochte India.

 

Oudste Portugese Zeekaart van 1492

 

De slaven van São Tomé

De enkele tientallen Portugezen die aanvankelijk het eiland São Tomé hadden gekoloniseerd en er, net als op Madeira, suikerriet verbouwden, merkten dat ze niet goed tegen het klimaat konden en besloten daarom Afrikaanse slaven te ‘importeren’.  Het eiland veranderde in een soort landbouwmaatschappij die betrekkelijk onafhankelijk was van de Portugese Kroon. São Tomé werd ook een slavenopslagplaats en een plaats waar de slavenschepen die op weg waren naar de Amerika’s aanlegden om te ravitailleren.

 

Het Portugese Fort Elmina (São João da Mina), Ghana

 

Op verschillende plaatsen aan de Afrikaanse kust bouwden de Portugezen, met toestemming van de plaatselijke Afrikaanse potentaten, versterkte plaatsen zoals São Jorge da Mina (het Nederlandse ‘Elmina’) aan de kust van het huidige Ghana. Het centrum van de Afrikaanse handel (de handel in goud was belangrijk) verplaatste zich langzamerhand naar de Atlantische kust waar machtige Afrikaanse vorstendommen ontstonden. De Portugese historicus Magalhães Godinho[10] heeft dit genoemd de ‘overwinning van de karveel op de karavaan’. Die schepen konden natuurlijk veel meer en goedkoper goederen leveren aan de Afrikanen dan de karavaanhandel.

 

Slaven op het Iberisch schiereiland en in het Middellands Zeegebied

Zoals hierboven al terloops vermeld, was het fenomeen ‘slavenhandel’ niet vreemd voor de Spanjaarden en Portugezen die hiermee al kennis hadden gemaakt tijdens de Arabische overheersing. Zo kregen de katholieke Spanjaarden te maken met zwarte slaven na de herovering van Sevilla op de Arabieren in 1298.

In het Middellands Zeegebied werd druk handel gedreven in slaven door handelaren uit Genua, Venetië en Sicilië die hun slaven betrokken uit o.a. de Balkan, Zuid-Rusland, Syrië en Turkije. In de 15e eeuw werden er veel Afrikaanse slaven ingevoerd in Sardinië en Napels. Handelaren uit Catalonië brachten Afrikaanse slaven naar Catalonië en Zuid-Frankrijk. In Pisa en Genua waren er slavenmarkten waar Italiaanse kooplieden terecht konden.

 

Guézo, de 9e koning van Dahomey

 

De interne Afrikaanse slavenhandel

De vroege slavenhandel maakte gebruik van Noord-Afrikaanse ‘makelaars’, maar omstreeks het midden van de 15e eeuw begonnen Portugese handelaars zonder gebruik te maken van tussenpersonen slaven te kopen en in Portugal te verhandelen. Ook hielden ze in het begin zelf razzia’s om mensen te vangen, maar al gauw vonden ze het makkelijker om slaven via ruilhandel te verwerven. Naarmate hun ontdekkingsreis langs de Afrikaanse kusten vorderde maakten de Portugezen kennis met de Afrikaanse heersers van Mali, Bénin, Ghana, Nigeria en Niger, die er al een efficiënt werkend slavensysteem op na hielden. Afrikaanse stamhoofden bezorgden de Portugezen slaven in ruil voor Europese goederen, kruit en geweren.

In de 19e eeuw veroverde de Fon koning van Abomey (Bénin/Dahomey) het vorstendom Ketu en verkocht de bevolking als slaven aan Europese handelaars. Deze slaven kwamen in Cuba en Brazilië terecht waar ze hun ceremoniële Yoruba tradities voortzetten. Toen de Afro-Braziliaanse ‘priesters’  in de 20e eeuw naar Bénin in Afrika gingen om te kijken of hun Afro-Braziliaanse godsdienst (de Candomblé cultus die in Salvador da Bahía wordt uitgevoerd) nog wel authentiek was, merkten ze dat deze daar inmiddels was verdwenen. De Afrikaanse onderzoekers in Bénin waren echter reuze geïnteresseerd in die Afro-Braziliaanse godsdienst. Ze konden nu immers een direct kijkje nemen in hun vroegere tradities[11]. Een wonderlijke speling van het lot!

Bovenstaand voorbeeld van het handelen van een Afrikaanse potentaat maakt duidelijk dat in moreel opzicht de Afrikaanse mentaliteit even laag was als de Europese. Zowel voor Afrikanen als voor Europeanen telde een mensenleven in die tijd absoluut niet.

 

Bozales

De interne Afrikaanse slavernij kan niet goed worden vergeleken met de Atlantische. De Afrikaanse slaven bleven tenslotte in hun eigen cultuur, hoewel de Afrikaanse stamhoofden er meestal voor zorgden dat ze de slaven buiten hun eigen grondgebied haalden. Hun leefomstandigheden waren niet zo veel anders dan die van de armste vrije Afrikanen, ze konden beter met elkaar communiceren vanwege het feit dat er grote groepen waren die dezelfde taal spraken. Ze werden meestal niet gescheiden van hun vrouwen en kinderen en er was geen ‘racisme’ zoals dat langzamerhand begon te ontstaan op het Iberisch schiereiland en in de Amerika’s.

Men begon de Afrikanen, als ze eenmaal buiten hun woongebied waren, te zien als vreemde, primitieve wezens en, omdat ze Spaans of Portugees ‘brabbelden’, als inferieur. Ze werden ‘bozales’ genoemd, een uitdrukking die zeer waarschijnlijk verband houdt met het woord ‘bozo’ dat het donshaar aanduidt van een man die nog een echte snor of baard moet krijgen. Een ‘bozal’ is dus een ‘nieuweling’, iemand die ‘vers’ uit Afrika kwam.

Zelf vonden de Spanjaarden en Portugezen dat ze, in tegenstelling tot de ‘brabbeltaal’ van die bozales een correcte ‘christelijke taal’ spraken. De Spaanse uitdrukking voor ‘duidelijke taal spreken’ is nog steeds ‘hablar en cristiano’! Hoewel de uitdrukking in het Portugees is verdwenen, bestaat ie nog wel in Azië. Daar vind je nog steeds een Portugees-Creoolse taal die - door zeer weinigen nog -  wordt gesproken in Macau, het zogenaamde ‘Patuá kristão’ (=  Christentaaltje). Dat ‘kristão’ (= christelijk) slaat duidelijk op het (correcte!) Portugees van vroeger.

 

Het Portugees als communicatiemiddel

Overigens werd Portugees een belangrijk communicatiemiddel in West-Afrika. Er zijn veel Portugese leenwoorden in het Kikongo en Kimbundu. Er waren Kongolezen die vloeiend Portugees spraken. Maar dat gold alleen voor de elite uit het machtige Koninkrijk Kongo waarmee de Portugezen in het begin hartelijke betrekkingen aanknoopten. Een van de Kongolese heersers voerde zelfs een jarenlange correspondentie met de Portugese koningen. Vanzelfsprekend zorgden de Kongolese bestuurders ook voor slaven. De rijke kinderen uit de Kongo gingen studeren in Portugal, waar dus zowel vrijen als slaven rondliepen. De meeste Afrikanen spraken echter een soort bastaard-Portugees dat aan de oorsprong heeft gestaan van verschillende volwaardige Creools-Portugese talen als het Kaapverdisch en de Creoolse talen van Guinee-Bissau en São Tomé. Ook het Papiaments is hiermee sterk verwant.

 

 

Macht van de Portugezen

Het eiland Arguim voor de kust van Marokko werd het eerste slavendepot. Karavanen vervoerden slaven van Senegambia naar Arguim en vandaar ging het naar Portugal. Omstreeks het midden van de 15e eeuw werden er meer dan 1000 slaven per jaar aangevoerd in Arguim. Later verschoof de handel meer naar het Zuiden, naar Bénin (Dahomey), Kongo en Angola. In 1576 stichtte Paolo Dias de Novaes met toestemming van de koning van Ndongo (een vorstendom ten Zuiden van Kongo) de kolonie Ngola. ‘Ngola’ was de titel van de koning (de naam ‘Angola’ is daarvan afgeleid). Luanda (1576) en Benguela (1617) werden belangrijke centra van slavenhandel.

Omdat de Portugezen zich in de slavenhandel begaven werden zij concurrenten van de koning van Ndongo. Deze liet op een gegeven moment uit woede hierover de Portugezen die aan zijn hof verbleven allemaal vermoorden en dat betekende het begin van een lange oorlog die pas in 1671 was afgelopen. De macht van het Koninkrijk Kongo en het Koninkrijk Ndongo werd langzaam door de Portugezen gebroken. De Portugezen waren jarenlang de monopoliehouders van de slavenhandel. Aan het eind van de 17e eeuw begon hun macht te tanen en werd het nieuwe gezag gevestigd door Hollanders, Fransen en Britten.

 

Handelsposten van de West-Indische Compagnie

 

De West-Indische Compagnie (W.I.C.)

In 1621 werd de West-Indische Compagnie opgericht die agressief optrad tegen de Portugezen en zelfs een tijdlang Fort Elmina bezette (1637) en een deel van Noord-Oost Brazilië (1630) waar Prins Maurits von Siegen de scepter zou gaan zwaaien. Ook Luanda en Benguela werden ingenomen (1641). Op het hoogtepunt van hun macht controleerden de Hollanders de slavenhandel van Kaapverdië tot Angola en beheersten de belangrijkste Afrikaanse handelsposten. Maar in 1648 moesten zij hun macht weer prijsgeven. Ze verplaatsten toen hun handel naar Annobon en naar verschillende plaatsen langs de Afrikaanse kust.

 

WIC pakhuis in Amsterdam

 

Het ‘Asiento de negros’

Wie op Curaçao de Emancipatie en Rijkseenheid Boulevard (nu omgedoopt in de ‘Dominico F. Don Martina Boulevard’) afrijdt in de richting van Punda komt vanzelf aan de rechterkant langs de plaats waar in vroeger eeuwen het slavendepot van de West-Indische Compagnie was gevestigd. Peter Stuyvesant[12] mag dan inmiddels van zijn sokkel zijn getrokken maar de naam ‘Asiento’ bestaat nog steeds en wordt vaak genoemd zonder dat men zich ervan bewust is dat deze naam symbool staat voor een van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis van het eiland.

 

Asiento contract tussen Spanje en Engeland, 1713

 

‘Asiento’ is op zich een onschuldig woord dat is afgeleid van het Spaanse werkwoord ‘asentar’ dat, naast andere betekenissen, zoveel kan betekenen als ‘een particuliere onderneming aanwijzen om een bepaalde dienstverlening te verrichten’[13]. Die opdracht kwam, binnen het kader van wat we hier bespreken, van de Spaanse overheid, die een handelsfirma toestemming verleende om een bepaald aantal slaven per jaar te leveren voor de Spaanse kolonies. Iemand of de instelling die dat deed was een ‘asentista’. De overeenkomst heette ‘asiento’, een woord dat ook ‘plaats’ kon betekenen. In dit geval dus de plaats waar de slaven in depot werden gehouden. Jarenlang hadden de Portugezen zo’n ‘asiento’ (contract) in handen gehad. Van 1580-1640 waren de Portugezen de belangrijkste monopoliehouders van de slavenhandel totdat ook anderen de kans schoon zagen om een overeenkomst met de Spaanse kroon te sluiten.

De Hollanders hadden het strategisch gelegen eiland Curaçao op de Spanjaarden ‘veroverd’. Er zaten op Curaçao in die tijd maar anderhalve man en een paardenkop, dus zoveel viel er niet te veroveren. Ze zouden het als distributiecentrum gebruiken voor het hele Caribische gebied en sloten in 1662 een overeenkomst met de Spaanse kroon, waardoor zij voor een tijdje het alleenrecht verwierven om de Spaanse kolonies van slaven te voorzien.

Zo’n asiento regelde tot in detail de rechten en plichten van de contractanten. Zo bleef, bijvoorbeeld, de WIC na aankomst van een slavenschip gedurende 38 dagen verantwoordelijk voor de aangevoerde slaven. Als er verschil van mening was tussen de Compagnie en de Spaanse handelaar dan werd dit geschil behandeld door een daartoe aangestelde rechtbank in Amsterdam. Het was overigens de bedoeling dat er alleen slaven werden verkocht aan Spaanse handelaars, maar daar werd flink de hand mee gelicht.

In 1675 werd de overeenkomst nog een keer verlengd, maar daarna kwamen de Fransen en de Engelsen. De Fransen waren vooral actief in het begin van de 18e eeuw en werden daarna afgelost door de Engelsen die al sinds het midden van de 16e eeuw op beperkte schaal slavenhandel hadden bedreven en ook veel slaven naar Montevideo en Buenos Aires brachten. De Hollanders namen toen hun toevlucht tot de ‘illegale’ slavenhandel en bleven vanuit Curaçao slaven leveren aan de Spaans-Amerikaanse kolonies. Tot het einde van de 17e eeuw haalden zij driekwart van de Afrikanen uit Bénin (Dahomey) en een kwart uit Angola. Na 1720 kwam ± 25% uit Nigeria, ± 45% uit Ivoorkust (Côte d’Ivoire) en ± 30% uit Angola.

 

Deel 2 gaar verder in op de situatie van de slaven in Zuid-Amerika en hun cultuur.

 


[1] De Statenbijbel zegt het plechtig aldus : ‘De dienstknechten, zovelen als er onder het juk zijn, zullen hun heren alle eer waardig achten, opdat de Naam van God, en de leer niet gelasterd worde. En die gelovige heren hebben, zullen hen niet verachten, omdat zij broeders zijn; maar zullen hen te meer dienen, omdat zij gelovig en geliefd zijn, als die deze weldaad mede deelachtig zijn. Leer en vermaan deze dingen’. 

[2] Tweede druk 1870, herdruk 1914, Cambridge, USA, Harvard University

[3] R.E. Latham, 1965, OxfordUniversity Press

[4] Het huidige (van West naar Oost): Senegal, Gambia, Mauritanië, Mali, Burkina Faso, Niger, Nigeria, Tsjaad, Soedan, Ethiopië, Eritrea, Djibouti, Somaliland, Somalië, het Noorden van Ivoorkust, Ghana, Togo en Benin.

[5] F. Renault:  Lavigerie, l’Esclavage africain et l’Europe, Toulouse, 1971, t. II, p.33

[6] Idem, t.II, p. 48-54

[7] Les traites négrières en Afrique, Paris, 1985, p.59

[8] M. Chebel, le génocide voilé. Enquête historique, Paris, 2008

[9] Renault-Daget, 1985 p.59

[10] L’économie de l’Empire portugais aux XVe et XVIe siècles, Paris, 1969

[11] zie Nina S. de Friedemann, ‘Africa y América’, Caminos de encuentro, Bogotá,1993, p.11

[12] Stuyvesant was Directeur in dienst van de W.I.C. op Curaçao. In zijn tijd was er geen sprake van ‘handel in slaven’ door de Hollanders. Er was wel een klein aantal slaven in de landbouw werkzaam (zie ook het artikel  ‘Peter Stuyvesant’ van Ronald Donk in Antilliaans Dagblad van 16 januari 2014). Stuyvesant adviseerde in 1645 de W.I.C. om Curaçao maar van de hand te doen in verband met de geringe opbrengsten van het eiland. Degene die een hoofdrol speelde in de organisatie van de latere slavenhandel was vice-directeur Matthias Beck (1655-1668). Het standbeeld van Stuyvesant dat vóór de middelbare school stond die zijn naam droeg (Peter Stuyvesant College, sinds 1941) was dus voornamelijk een symbool van de kolonisatie. De middelbare school heet nu Kolegio Alejandro Paula. Waar het standbeeld is gebleven is voor velen een raadsel. De verwijdering van het standbeeld van Stuyvesant in 2011 is te zien op https://youtu.be/YrM5h9xWRXo

[13] María Moliner, Diccionario de uso del español, Editorial Gredos, 1973