Civis Mundi Digitaal #101
Een van de interessantste boeken over geloof in een God is het bekende werk van Karen Armstrong, naar het Nederlands vertaald als « Een geschiedenis van God, vierduizend jaar jodendom, christendom en islam ». De bekende Engelse literaire criticus A.N. Wilson: « Dit is het fascinerendste en geleerdste boek over de grootste wilde-ganzenjacht in de geschiedenis: de zoektocht naar God. Karen Armstrong is een genie. » Deze zoektocht naar God beschrijft prachtig hoe het godsbesef en de menselijke voorstelling van God soms ook heel spannend mee-evolueert met de geschiedenis van de volkeren van deze monotheïstische geloven, ten goede en ten kwade. Nou ja, monotheïstische geloven… mijn Frans-Spaanse katholieke echtgenote steekt graag een kaars aan voor een haar dierbare heilige… Monotheïstische godsdiensten kennen in feite allerlei soorten « goden » en « heilige geesten ». En polytheïstische godsdiensten hebben altijd wel een god die boven de anderen uitsteekt, of zoals in het hindoeïsme een buitengewoon superieur principe: Brahman. Dus of er nu echt zo’n groot verschil is als men meestal denkt?
Maar goed, Karen Armstrong geeft of probeert in haar boek ook een antwoord te geven op vragen als: waarom hebben de monotheïstische religies zoveel meer geweld en wreedheid voortgebracht dan bijvoorbeeld de hindoeïstische of boeddhistische ideeën over de uiterste werkelijkheid? Wat is er zo bijzonder aan het westerse christendom? En waarom zien we in de late twintigste eeuw in alle drie geloven het fundamentalisme de kop opsteken? Fascinerende lectuur voor zowel gelovigen als atheïsten. En op de vraag of God toekomst heeft, en zo niet, of we een vervanging nodig hebben, verzucht zij: « Als hij niet bestaat, dan moeten we hem weer uitvinden want wij hebben hem nodig ».
En inderdaad, alle antropologische studies bevestigen dat het geloof in een almachtige God sociaal gedrag stimuleert en eveneens de uitbreiding van beschavingen. Deze stelling wordt bevestigd in Mesopotamië met de komst van de Soemerische beschaving en later door alle andere beschavingen. God is dus de bondgenoot van de grote gemeenschappen.
Maar al heel ver voor de opkomst van grote menselijke beschavingen was er al sprake van begrafenissen met offerandes, schilderingen op rotsen en in grotten: allemaal manifestaties die getuigen van een symbolische of mystieke geest. Achter ieder onbegrijpelijk fenomeen, bijvoorbeeld in het klimaat, veronderstelde de mens een wezen dat dit verschijnsel bewust veroorzaakte. Onderzoek wijst uit dat de eerste vorm van religie waarschijnlijk het animisme is: het geven van een geest aan alles, gevolgd door het geloof aan een hiernamaals, het sjamanisme, de verering van de voorvaderen… en als laatste de goden. De oudste ons bekende plaats gewijd aan deze godheden is Göbekli Tepe in Turkije, dat dateert van ruim 10.000 jaar geleden.
Vanaf dat moment wordt het belang van God steeds sterker. Onderzoek toont aan dat de neiging van een groep om in een godheid te geloven de groep groter maakt. Deze evolutie heeft bepaalde geloven bevoorrecht. De door de grote gemeenschappen aanbeden goden zijn moralisten, zedeprekers, machtig en vaak ook wraakzuchtig. God moedigt het vertrouwen in anderen aan op voorwaarde dat deze ook in hem geloven. En hoe machtiger hij is, hoe sterker deze verbintenis wordt gerespecteerd. Het geloof beschermt zo ook de gemeenschap.
Een ecologisch voorbeeld uit het Midden-Oosten. Toen het varken voor het eerst tot huisdier werd gemaakt waren de hooglanden van het Midden-Oosten bedekt met uitgestrekte bossen. Maar vanaf zo’n 7000 jaar voor Christus veranderde door een bevolkingsexplosie en spreiding en intensivering van gemengde landbouw- en veeteelteconomieën miljoenen hectaren bos in grasland. Tegelijkertijd veranderden miljoenen hectaren grasland in woestijngebied. De oude Israëlieten kwamen rond 1200 voor Christus in Palestina aan en vestigden zich in een bergachtig gebied dat nooit eerder was ontgonnen. De bossen op de heuvels van Judea en Samaria werden omgevormd tot geïrrigeerde terrassen, zodat de gebieden waar varkens hun natuurlijk voedsel konden vinden (bossen, rivieroevers en moerasranden) in toenemende mate verdwenen. De varkens moesten steeds meer bijgevoerd worden met granen. Omdat er veel meer granen aan varkens gevoerd moesten worden dan dat ze aan vlees opleverden, werden zij voor hun voeding de concurrent van de mens. Herders en gevestigde boeren die in streken leefden waar ontbossing aan de gang was, zouden zich nog kunnen laten verlokken om varkens te houden ter wille van baten op de korte termijn, maar het fokken van varkens op grote schaal was uitermate ongewenst geworden. Het in Leviticus onrein verklaren van het varken had de verdienste dat het absoluut was, en daardoor hielp het de verleiding te weerstaan om varkens te fokken, of dat nu op kleine of op grote schaal gebeurde. De kracht van elk gebod – een kerkelijk of geloofsverbod met bovennatuurlijke sanctie – ligt juist in dat absolute karakter. Het taboe op varkens wordt overal in de Oude Wereld waar nomadische herdersvolken woonden teruggevonden. Maar waar de ecologische omstandigheden anders waren, zoals in Europa, China, Zuidoost-Azië… is het varken nog steeds een veel gebruikte bron van dierlijke eiwitten.
Geloof bevordert dus het overleven. Het is volgens een recente Amerikaanse studie zelfs een geweldige hulp voor het leven. Niet alleen leven gelovigen gemiddeld 5 jaar langer dan ongelovigen, maar het geloof moedigt ook de reproductie van het leven aan: gemiddeld 2,5 kinderen voor gelovigen tegen 1,7 voor niet-gelovigen. Indirect houden de goden zich aan hun belofte: zij geven samenlevingen die aan hun geloven, voorspoed.
Ook neurologische studies bevestigen dit beeld. Geloof en vertrouwen in een God kan angstgevoelens bij mensen wegnemen. Het gebed kan heel effectief verdriet en pijn verminderen. Door het gebed kan de gelovige zich losmaken van de hem omringende wereld en een mystieke ervaring beleven. Natuurlijk kunnen al deze fantastische functies van de hersenen ook door andere kunstgrepen zoals meditatie en hypnose voor het terugbrengen van fysieke pijn in gang gezet worden. Een niet-gelovige kan bijvoorbeeld door een concert van Beethoven zodanig ontroerd worden dat hij een transcendente ervaring beleeft. Maar de religie beantwoordt aan twee basisbehoeften van het denken: onderhoud door het leveren van concepten van de wereld alsook van een morele zin en de transcendentie die het denken in staat stelt een verbinding te leggen met hetgeen het verstand te boven gaat.
Bestaat God nu wel of niet? Na vijftien eeuwen zoeken en tasten door de grootste denkers zeggen vandaag de dag wiskundigen, mathematici, bijgestaan door de informatica dat hij bestaat, niet in de bekende vorm van een oude wijze man met een baard en ook niet als een natuurlijk creatief of destructief iets, maar als een abstracte eenheid met bepaalde eigenschappen, maar zeker niet met eigenschappen die liefde of fanatisme voortbrengen. Hierbij kan gedacht worden aan het werk van de logicus Oostenrijker Kurt Gödel (1906-1978), in 2018 met wat veranderingen bevestigd door de informaticus Christoph Benzmüller. De door deze mathematici geponeerde stelling zegt niet dat God werkelijk bestaat, maar dat het irrationeel is te zeggen dat hij niet bestaat. En dat is op zich al verbazingwekkend genoeg.
Geschreven op 20 augustus 2020