De dag na de epidemieën

Civis Mundi Digitaal #103

door Jan de Boer

Epidemieën volgen elkaar in de geschiedenis van de mensheid op. Ze lijken niet altijd op elkaar. De tijden na de epidemieën waren nooit gelukkige tijden. Angst, massale sterfte, economische, sociale en politieke ontwrichting boden geen aangename horizon. En toch waren ze vaak ook de eerste aanzet voor nieuwe werelden. Dit artikel ter leeringhe ende weinich vermaeck…

Het is niet onmogelijk dat de verovering van onze planeet, beter gezegd de uitbuiting van onze planeet sinds zeker een duizend jaar, wellicht voor een deel verband houdt met de eerste epidemieën. Een aantal specialisten sluit niet uit dat malaria een rol heeft gespeeld bij ons belangrijkste vertrek uit Afrika. Dat was heel lang geleden, meer dan 50.000 jaar. Natuurlijk met weinig doden, want we waren toen nog niet zo talrijk en redelijk ver van elkaar verwijderd. Dat is nu wel even anders: we zijn nu op deze aarde met veel te veel mensen, die ook nog eens met hun productie- en consumptiemethoden door boskap, omwerking van gronden etc. de ecosystemen en biodiversiteit verwoesten, met name in de (sub)tropische gebieden. Daardoor vervagen de grenzen van het leven op deze planeet en krijgen onder meer infectieziekten vrij baan, die zich vervolgens door de in omvang veel te grote mensheid, handel en oorlogen in razend tempo kunnen verbreiden.

De malaria van meer dan 50.000 jaar geleden was een parasitose en geen virus. Zeker, het is slechts een hypothese, maar het illustreert hoezeer de strijd tegen ziekten en epidemieën altijd een van de talrijke motors van de geschiedenis is.

Sinds het begin van onze beschaving is de oorsprong van infectie-ziekteverwekkers niet veranderd. De eerste besmettingen verschenen in het neolithicum, zo rond 10.000 tot 8.000 jaar voor Christus in Mesopotamië, toen daar de eerste steden gebouwd werden. Om de inwoners van de steden te voeden, moest men de landbouw en veeteelt ontwikkelen door het vangen van wilde dieren. Daardoor werden de voorwaarden van directe nabijheid geschapen voor de overdracht naar de mens van virussen die bij dieren zoals kakkerlakken en ratten aanwezig waren, of in de bodem of in planten en hun wortels verscholen zaten. De verantwoordelijke ziekteverwekkers voor tetanus, tuberculose, lepra… komen van origine uit de bodem.

De oudste bewezen epidemie dateert van 1326 voor Christus en verbreidde zich vanuit Egypte over heel het Midden-Oosten. Het is het tijdvak van het Nieuwe Imperium, het hoogtepunt van de beschaving van het antieke Egypte, waarvan de tempels van Louqsor en Abou-Simbel nog steeds getuigen. Dat was een periode waarin uitwisselingen met Klein-Azië en Kreta plaats begonnen te vinden, wat de verbreiding van de ziekte kan verklaren. Het is moeilijk om je een idee te vormen van de consequenties van deze epidemie. Het tijdvak wordt vertroebeld door het offensief van de farao’s om de macht van de grote priesters te beperken. Een demografische ramp kan niet bevestigd worden.

In de vijfde eeuw voor Christus werd Athene getroffen door de pest tijdens « het gouden tijdperk » van Pericles, die daarvan zelf overigens het beroemdste slachtoffer was. Net als de volgende epidemieën versnelde deze epidemie de al aan de gang zijnde tendensen. Een paar decennia eerder verontrustte Athene met haar prestige als overwinnaar van de Perzen de andere Griekse steden. Een door Sparta geleide coalitie maakte een einde aan de macht van een verzwakt Athene, waar een derde van de bevolking slachtoffer was geworden van de pest.

Het Romeinse imperium heeft twee epidemiegolven gekend. In zijn befaamde werk « The Fate of Rome. Climate, Disease, and the End of an Empire » vertelt de historicus Kyle Harper uitvoerig over de rol van epidemieën die het lot van het Romeinse imperium bepaalden. De eerste was in de tweede eeuw na Christus: de pest van Antonius, ook wel de plaag van Galenus genoemd, was in werkelijkheid een pokkenepidemie. Die breidde zich grotendeels uit via de legers die uit de Romeins-Parthische oorlog (161-166) terugkeerden en erdoor gedecimeerd werden. Het was een van de onmiddellijke meest dramatische consequenties voor de imperiale cohesie. Er zijn veel tekenen die wijzen op een ernstige economische en monetaire crisis. De grondprijs stortte in bij gebrek aan vraag, de munt verloor een groot deel van zijn waarde en de mijnen die grondstoffen produceerden werden verlaten. Er zijn heel wat historici die wijzen op de plotseling afwezigheid van officiële documenten: een teken van een verzwakking van staatsstructuren in het hele Imperium. Maar toch was « het Romeinse Imperium een overlevende », is de conclusie van Kyle Harper.

Een paar eeuwen later heeft de pest van Justinianus (de naam van de toen regerende Oost-Romeinse keizer), een builenpest die heerste van 541 tot 543, waarschijnlijk de ondergang van het Imperium versneld. De getuigenissen uit die tijd zijn overduidelijk: de publieke orde, het economische en sociale leven, de voedselvoorziening… alles stortte ineen. Specialisten hebben zeker meer dan tweehonderd oorzaken van de val van het Romeinse Imperium geïnventariseerd, maar ze erkennen allemaal het gewicht van de epidemieën die zich van Egypte tot aan het huidige België verbreidden. Kyle Harper laat heel goed het verband zien van de demografische ineenstorting en het failliet van het Imperium. De fiscale kwestie had daarbij een centrale rol: door het weigeren van elke fiscale vrijstelling om de schade te beperken en door het zelfs verzwaren van de belastingen, maakte de keizer elk herstel onmogelijk…

Twee andere factoren zijn verontrustend voor de actualiteit: de historici leggen hoe langer hoe meer de nadruk op de dubbele straf van de epidemie en de in die tijd aan de gang zijnde klimaatveranderingen; in dit geval geen opwarming, maar een dramatische afkoeling: « de kleine ijstijd van de late antieke wereld ». De historicus Bryan Ward-Perkins wijst nadrukkelijk op de kwetsbaarheid van deze tijd door het verdwijnen van lokale productie en het daaruit voorvloeiende verlies van de knowhow. « Het zou eeuwen duren voordat de inwoners van het oude Imperium de pre-Romeinse situatie weer terugkregen ».

De zwarte pest, de builenpest, uit de 14e eeuw is het meest « beroemd » en ook het meest bestudeerd. Hoewel de eerste golf van 1348 en de volgende jaren de meest dodelijke was, vestigde de epidemie zich daarna gedurende verscheidene eeuwen, steeds verdwijnend en weer verschijnend. In de 17e eeuw doodde zij bijvoorbeeld nog rond de 3 miljoen Fransen. Men moest leven met de epidemie. De meest belangrijke gevolgen hadden opnieuw een demografisch karakter. De gigantische terugval van de bevolking had enorme economische, sociale en politieke gevolgen. Het gebrek aan arbeidskrachten maakte een einde aan lijfeigenschap, horigheid en aan het hele feodale systeem, dat overigens al in haar voegen kraakte. In de steek gelaten platteland, verlaten velden…de immense meerderheid van de op het platteland wonende bevolking was totaal ontredderd. De terugval van de bevolking deed de behoefte aan graan beduidend dalen; de overlevenden gingen nieuwe activiteiten ontplooien, met name in de veeteelt en de productie van wol, dat een belangrijke bloei van de weverij tot gevolg had: een essentiële sector van de beginnende industrialisatie. De onafhankelijke boer vond in het rurale handwerk kostbare aanvullingen op zijn inkomen: het allereerste begin van een productiekapitalisme.

Ook het stedelijke verval was van een nooit gedachte omvang. Een voorbeeld te midden van andere is de getuigenis van Giovanni Boccaccio, de auteur van de « Decamerone », over de pest in Florence. Hij beschrijft ons de volledige verdwijning van elke autoriteit, een aan plunderaars overgeleverde stad waar de bewoners zich zo goed als zij kunnen organiseren om zich bezig te houden met de lijken die dagelijks in alle straten liggen. Natuurlijk richten epidemieën, ook deze builenpest, meer verwoesting aan bij armen dan bij rijken en machtigen, maar deze laatsten werden bij deze epidemie ook niet gespaard. Weliswaar stierf alleen de koning van Castilië aan de zwarte dood, maar heel wat koninklijke families werden gedecimeerd. Een epidemie van pokken doodde bijvoorbeeld een hele serie erfgenamen van de Franse koning Lodewijk XIV. In talrijke stadstaten verdwenen veel notabelen door te vluchten of als slachtoffer van de epidemie en dat bevorderde de vernieuwing van de elites.

Het is duidelijk dat genomen maatregelen om te proberen de epidemie te bedwingen een grote rol heeft gespeeld bij de bemoeienis van de staten inzake het dagelijkse en privéleven van hun inwoners. Vanaf de 14e eeuw liep Italië ver voorop bij sanitaire innovaties, waarbij de noordelijke landen van Europa duidelijk achterliepen. Al in het jaar dat de zwarte pest arriveerde, werden drie functionarissen belast met het toezicht op de sanitaire situatie van de stad Venetië. Een paar jaar eerder had de stad al een eerste quarantaine-inrichting geopend. Heel snel voorzagen veel Italiaanse steden en Staten zich van een « secretariaat van gezondheidszorg » en grote ziekenhuizen die zoals in Milaan tot 16.000 zieken konden ontvangen. In de rest van Europa duurde het tot de 17e eeuw voordat men het voorbeeld van Italië volgde.

Filosofen als Michel Foucault wijzen deze komst van « sociale controle », van deze « biopolitiek » als antwoord op met name epidemieën, met alle kracht af. Maar hun « onthulling » heeft een dode hoek: de doeltreffendheid van deze politiek, die voor een groot deel de teruggang van deze voortdurende plagen verklaart, zoals onderzoek van Jean-Noël Biraben, specialist inzake de geschiedenis van epidemieën, aantoont. Zelfs voor de triomf van de hygiëne in de 19e eeuw had de strijd tegen epidemieën een essentiële plaats in de opkomst van de gezondheidspolitiek.

Een eeuw geleden verlengde de zogeheten Spaanse griep – het aantal slachtoffers wordt geschat op 50 tot 150 miljoen - de grote slachting van de Eerste Wereldoorlog. Zij had ook « een structurerend effect op de geschiedenis van de gezondheidszorg » door de ontdekking van nieuwe vaccins, zegt Freddy Vinet, een in de epidemiologie gespecialiseerde geograaf. De handel, zowel zeer actief in het Middellandse Zeegebied als richting Azië en zwart Afrika, de christelijke en mohammedaanse landen op het zuidelijke halfrond, verbreidde snel deze epidemie, die daar veel harder toesloeg dan in de noordelijke landen. Zij kenden een zodanige demografische teruggang, een zodanige economische, sociale en politieke desorganisatie, dat het zeer waarschijnlijk is dat de epidemie bijgedragen heeft tot de neergang van Zuid-Europa ten gunste van Noord-Europa en tot een verzwakking van de Arabisch-Mohammedaanse wereld.

Historici leggen evenwel vaak de nadruk op de culturele gevolgen, op de mentaliteiten en dus op de gedragingen veroorzaakt door de « grote angst » waarmee men moest leren leven. De epidemie, zo verklaart de historicus Laurent-Henri Vignaud « is gevaarlijk voor sociale relaties, ontketent een verkapte vorm van burgeroorlog waarin iedereen zijn buurman wantrouwt ».

Het zoeken van een zondebok, antisemitische bloedbaden en het zich terugtrekken in een griezelige religiositeit, vroomheid, hebben deze eeuwen intens getekend. Op mijn vraag of de epidemieën ook bijgedragen zouden kunnen hebben wat betreft de komst van democratische aspiraties, vond ik een antwoord in het werk van de historicus Pierre Miquel, « Mille Ans de malheur. Les grandes épidémies du millénaire » (Lafon, 1999): « De nivellerende pest went de mensen aan het idee dat hun geen enkele macht opgelegd kan worden ». En verder nog « de eerste arbeidersopstand in de westerse wereld », die van de befaamde Ciompi, de kaarders en wevers in Florence, in juli 1378. Mijn aan mijzelf gestelde vraag is naar mijn mening de moeite waard om verder onderzocht te worden…

Twee Britse historici proberen in hun studie over de pest de gevolgen van de grote epidemieën voor de westerse mentaliteiten samen te vatten. Volgens hen hebben zij « een binaire vervuiling/zuiverheid tegenstelling geconstrueerd » en hebben zij ons « de levensangst voor ziekte, de angst voor vervuiling, voor de vreemde, voor de diversiteit, het wantrouwen jegens medici, wetenschappers en politiek overgedragen ». En dit legaat is waarschijnlijk geen exclusief bezit van het Westen.

 

Ten slotte dit: een van de dramatische vaste gegevens van « de dag na de epidemie » is het collectieve geheugenverlies. Of, zoals ons Freddy Vinet doet herinneren: « Niets is ooit bereikt wat betreft de anti-infectiestrijd. De epidemiologische cultuur blijft essentieel tegen de onvermijdelijke komst van nieuwe ziekteverwekkers ».