Civis Mundi Digitaal #103
Commentaar op: Martin Drenthen, Hek. De ethiek van de grens tussen boerenland en natuurgebied. Uitgeverij Noordboek.
Inleiding
Martin Drenthen, hoofddocent milieufilosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen, heeft een interessant en relevant boek geschreven, dat gemakkelijk leesbaar is, ook voor mensen met weinig kennis van milieufilosofie of eco-filosofie. Op de achterkant van zijn boek staat de volgende tekst: “Het stormt in het Nederlandse landschap. In de discussie over de inrichting van het landschap staan boeren, de voedselproducenten, lijnrecht tegenover natuurbeschermers. Het produceren van voedsel is een gerechtvaardigd doel, maar is er een grens? Het debat over natuur versus veehouderij wordt gevoerd vanuit verschillende morele opvattingen en ethische theorieën. Wat is belangrijker? Laten we de natuur zijn gang gaan of beheren we actief ten behoeve van het welzijn van onze fauna? Is er ruimte voor de wolf die zich spontaan in Nederland gevestigd heeft? Is er ruimte om dieren met rust te laten? Boeren en natuurbeschermers voeren het debat met eigen ethische overwegingen die deels overlappen, maar deels tegengesteld zijn. Martin Drenthen ontrafelt van beide partijen de argumenten en plaatst deze in een ethisch kader, zodat de discussie helder gevoerd kan worden”.
Dit geeft een aardige indruk van de inhoud van het boek. Hieronder zal ik commentaar leveren op de mijns inziens belangrijkste uitspraken uit zijn boek.
1. Vrome intenties
Drenthen schrijft in de Inleiding van zijn boek: “Onze eerste impuls is nog steeds om de natuur te controleren en te beheersen. Kijk naar de felle discussies rondom de stikstofproblematiek, of rond de terugkeer van de wolf in Nederland. Daar wordt duidelijk dat er een enorme kloof gaapt tussen de vrome intenties voor een meer natuurvriendelijke levensstijl, en de keuzes die we maken in de praktijk van alledag, die toch meestal ons eigenbelang vooropstellen” (p.8). Hij schrijft ook: “Lange tijd heeft de mens zichzelf beschouwd als de maat der dingen en superieur aan de overige natuur. Die antropocentrische houding maakte dat wij de natuur op louter instrumentele wijze benaderden … Onze (huidige) grondhouding tegenover de natuur is dan wel veranderd, maar we zoeken nog naar een manier om met dat inzicht om te gaan” (p.18).
Deze twee citaten uit de Inleiding maken mijns inziens meteen duidelijk waar het feitelijk om draait in de huidige discussie over natuurbeheer, natuurbescherming en natuurinclusieve landbouw. Zijn terechte opmerking over de ‘enorme kloof tussen de vrome intenties voor een meer natuurvriendelijke levensstijl en onze daadwerkelijke keuzes’ wijst op het verschil tussen intenties of goede voornemens/bedoelingen en feitelijk gedrag. In eerdere artikelen in Civis Mundi heb ik geschreven over de keten van gedragsontwikkeling, die begint bij data en informatie, en eindigt in gedrag [1].
Zijn opmerking over onze huidige grondhouding tegenover de natuur die wel veranderd lijkt te zijn, maar (nog) niet in daadwerkelijk ander gedrag resulteert, verwijst naar het verschil tussen een intellectueel begrijpen of verbaal beamen van de noodzaak van een andere grondhouding en een effectief internaliseren van een andere grondhouding, zodat echt ander gedrag volgt [2].
2. Drie natuurbeelden en grondhoudingen
In Tabel 1 geef ik een overzicht van natuurbeelden zoals gepresenteerd door Drenthen (p.39). Hij karakteriseert de natuurbeelden aan de hand van zes criteria. Ik geef hier slechts twee van zijn criteria weer.
De antropocentrische ethiek van het functionele natuurbeeld oftewel ‘de boerenethiek’ verwijst naar het bewerken en oogsten van het boerenland (we komen hierop terug). In het arcadische natuurbeeld zijn “de menselijke cultuur en niet-menselijke natuur in een dialectisch proces van wederzijdse beïnvloeding verweven geraakt” (p. 36). Er ontstaat zo een historisch gegroeid arcadisch cultuurlandschap. Er is sprake van ‘natuurinclusieve’ landbouw. In het wildernis-natuurbeeld gaat men er vanuit dat de natuur het meest gebaat is bij een strikte scheiding tussen mens en natuur (p.38). Het dialectisch proces van wederzijdse beïnvloeding tussen cultuur en natuur staat in Drenthen’s boek centraal, zoals we later zullen zien.
Drenthen schrijft vervolgens: “Het idee dat er nu eenmaal verschillende natuurvisies bestaan biedt onvoldoende houvast als het gaat om te kiezen tussen de verschillende handelingsperspectieven waartoe de verschillende ideaaltypen ons leiden. Onduidelijk blijft welke visie op welk moment voorrang zou moeten krijgen en op grond waarvan … welk van de drie modellen is op welk moment het meest gepast?” (p.40). Hij citeert dan de filosoof Petran Kockelkoren die zegt dat we niet zomaar kunnen besluiten dat we “met z’n allen van grondhouding veranderen” (p.40).
De drie natuurbeelden of natuurvisies zijn gegrondvest in een specifieke grondhouding tegenover de natuur, respectievelijk de antropocentrische, rentmeester of partner, en ecocentrische grondhouding. Het gegeven dat we niet zomaar met z’n allen van grondhouding kunnen veranderen, is inderdaad fundamenteel. Hoe grootschalige verandering van grondhoudingen gestimuleerd zou kunnen worden, blijft mijns inziens in het boek van Drenthen onderbelicht. Voor meer hierover verwijs ik naar mijn eerdere artikelen vermeld onder Eindnoot 1.
Het is evident dat de verschillende natuurbeelden in Tabel 1 ‘ideaaltypen’ zijn en dat er (zeker in het kleine en dichtbevolkte Nederland) geen strikte scheiding kan zijn tussen een historisch gegroeid arcadisch cultuurlandschap en ongerepte wildernis. Er zijn onvermijdelijk allerlei grijze tussengebieden tussen cultuurland en natuurgebied (p.55).
Met betrekking tot de grondhoudingen tegenover de natuur is er in het arcadische natuurbeeld in Tabel 1 sprake van een individualistische dierenwelzijnsethiek, voornamelijk gericht op zorg voor individuele (landbouw)huisdieren, terwijl in het wildernis natuurbeeld sprake is van een holistische eco-ethiek, gericht op ecosystemen (p.56). Volgens Drenthen is dan de vraag “hoe terzelfder tijd aan de inzet van elk van deze morele perspectieven recht kan worden gedaan” (p.57). We komen hierop terug.
3. Een driestemmige ethiek in een driestemmig gesprek
In hoofdstuk 4 van zijn boek, getiteld ‘Natuurbescherming als het spanningsvol midden tussen zorg en terughoudendheid’, zegt Drenthen dat “elke ethische theorie als het ware uitdrukking en uitleg is van een (aspect van een) morele grondervaring” (p.58). Hij schrijft vervolgens: “Veel maatschappelijke controverses over natuurbescherming en natuurbeheer lijken vast te lopen op een patstelling tussen de twee visies (van rentmeesterethiek en wildernisethiek) (p.65). De ethiek van natuurbescherming wordt geschraagd door twee (morele) grondervaringen, die als het ware als twee stemmen in een gesprek elkaar wederzijds voortdurend uitdagen, en zo elkaar behoeden voor het gevaar van mateloosheid dat in elk van de twee benaderingen steeds op de loer ligt. In de praktijk van natuurbescherming gaat het erom het evenwicht of het ‘midden’ te vinden tussen actieve zorg voor wat kwetsbaar is, en terughoudendheid tegenover dat wat wild, robuust en soeverein is. Natuurbescherming vraagt erom recht te doen aan de niet-menselijke natuur, en moet een midden zien te vinden in de spanningsverhouding tussen zorg voor wat kwetsbaar is en terughoudendheid ten aanzien van ongenaakbare natuur” (p.67/8).
Drenthen spreekt hier over ‘twee stemmen in een gesprek die elkaar wederzijds voortdurend uitdagen’ en op die manier een ‘spanningsvol evenwicht of midden’ vinden. In plaats van een polariserend debat is hij voorstander van een de-escalerende dialoog. Hij geeft mijns inziens niet duidelijk aan hoe zo’n spanningsvolle doch de-escalerende dialoog in de praktijk bewerkstelligd kan worden. De felle discussies over de huidige stikstofproblematiek lijken op het eerste gezicht weinig ruimte te bieden aan zo’n dialoog.
In Figuur 6 schetst Drenthen de spanningsvolle natuurethiek die het midden zoekt tussen zorg en terughoudendheid (p.68). De problematiek rond landbouw en veehouderij enerzijds en natuurbeheer anderzijds vraagt echter om een derde element, en wel de antropocentrische ethiek van het functionele natuurbeeld. In Tabel 1 werd eerder verwezen naar een antropocentrische boerenethiek, een arcadische rentmeesterethiek en een ecocentrische wildernisethiek. De spanningsvolle dialoog tussen natuurbeheerethiek en wildernisethiek dient te worden uitgebreid met boerenethiek (p.68).
In hoofdstuk 5 van zijn boek, getiteld ‘Naar een driestemmige ethiek van het landschap’, zegt Drenthen dat de grondslag van de boerenethiek niet uitsluitend antropocentrisch is. “Het boerenlandschap is voor de meeste boeren veel meer dan slechts een productiemiddel, het is ook de grond waarmee men zich innig verbonden voelt” (p.70). Volgens Drenthen bestaat de ethiek van het landschap uit “een driestemmig gesprek, waarin behalve de natuurbeheerethiek en de wildernisethiek ook de boerenethiek het woord neemt en waarin deze verschillende stemmen als het ware elkaar de maat nemen” (p.73). De verschillende complementaire perspectieven kunnen elkaars potentiële mateloosheid corrigeren (p.74, 79).
Hoewel volgens Drenthen de drie perspectieven of vormen van ethiek complementair zijn in de zin dat ze elkaars ‘potentiële mateloosheid kunnen corrigeren’, lijkt momenteel de mateloosheid de overhand te hebben (denk bijvoorbeeld aan de opstelling van de Farmers Defence Force en de uitwassen in de grootschalige bio-industrie). Het ‘spanningsvolle doch de-escalerende’ driestemmig gesprek tussen natuurbeheerethiek, wildernisethiek en boerenethiek, dat Drenthen bepleit, lijkt op het streven van Habermas naar een ‘machtsvrije communicatie’. In de naar consensus strevende ‘communicatieve rationaliteit’ van Habermas staan de begrippen ‘ideale gesprekssituatie’ en ‘machtsvrije dialoog’ centraal. Habermas weet natuurlijk dat zijn ‘ideale gesprekssituatie’ een ideaaltype is. In de praktijk is er altijd slechts in beperkte mate sprake van communicatieve symmetrie. Meestal is de macht niet symmetrisch verdeeld en is er machtsongelijkheid. Aan de voorwaarde van een ideale gesprekssituatie in een machtsvrije open discussie, zonder verschillen in invloed en kansen, hoeft niet volledig te zijn voldaan. Het gaat erom dat er in voldoende mate aan kan worden voldaan. Desalniettemin, denk ik dat een ‘ideale machtsvrije gesprekssituatie’ alleen benaderd kan worden door middel van een coherent collectief bewustzijn. Voor meer hierover verwijs ik naar eerdere artikelen [3].
4. Het dualisme tussen cultuurland en natuur
Drenthen schrijft: “De diverse pogingen om te komen tot een vorm van natuurinclusieve landbouw kunnen we zien als evenzovele pogingen om recht te doen aan de spanning tussen natuurbeheer en agrarisch gebruik. De kunst is het om daarbij een midden te vinden tussen zorg om kwetsbare natuur enerzijds en dankbaar gebruik te maken van de mogelijkheden die de natuur ons biedt anderzijds” (p.75). Natuurinclusieve landbouw is een voorbeeld van landsharing waarbinnen “landbouw zo vorm wordt gegeven dat andere levende wezens binnen een agrarisch landschap met ons kunnen samenleven. Landsparing gaat er daarentegen van uit dat een scheiding tussen natuur en landbouw voor zowel mens als natuur het beste is … Landsparing zet in op een nog veel verdergaande modernisering van de landbouw dan nu al het geval is, het zogenaamde ecomodernistisch programma” (p.77/8). Drenthen is geen voorstander van de landsparing methode. In een eerder artikel in Civis Mundi heb ik uitvoerig commentaar geleverd op het ecomodernisme [4].
Drenthen vervolgt: “Het probleem is dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij het idee dat het mogelijk of zelfs wenselijk is om altijd een strikte scheiding aan te brengen tussen de verschillende domeinen (van cultuur en natuur)” (p.80). “Wij zullen het dualisme tussen cultuurland en natuur, dat impliciet zoveel van ons denken over natuurbeheer typeert, moeten loslaten” (p.89). “In werkelijkheid zijn natuur en cultuur geen verschillende domeinen van de werkelijkheid, maar eerder termen voor twee aspecten van dezelfde werkelijkheid. ‘Cultuur’ is wat wij hebben ontworpen en controleren, ‘natuur’ is waar we geen controle uitoefenen of waar deze controle wordt uitgedaagd. Er is altijd natuur in het cultuurlandschap (en dat geldt zeker voor de wolf die elke grens als een uitdaging zal zien) en altijd cultuur in de zogenaamde natuurgebieden (waar we niet alleen af en toe aanwezig zijn, maar die we ook beheren en beschermen)” (p.90).
Wat mij betreft is het inderdaad belangrijk om het dualisme tussen cultuur en natuur te overstijgen. In Eindnoot 1 van zijn ‘Inleiding’ verwijst Drenthen naar het werk van Wim Zweers, die in zijn boek ‘Participeren aan de natuur. Ontwerp voor een ecologisering van het wereldbeeld’ uit 1995, pleit voor een houding van participant aan de natuur. “Een houding waarin de mens zich als integraal onderdeel van de natuur begrijpt, niet alleen in biologische zin, maar als richtpunt voor menselijke zingeving … Men probeert daarin het onderliggende dualisme tussen mens en natuur te overstijgen” (p.141).
In een recent artikel over grondhoudingen tegenover de natuur verwijs ik naar het bovenvermelde boek van Zweers [5]. Drenthen lijkt meer affiniteit te hebben met een ‘partner van de natuur’ houding dan een ‘participant aan de natuur’ houding. Ik vraag me af of een ‘partner van de natuur’ houding adequaat zal zijn om het dualisme tussen cultuur en natuur te overstijgen.
5. Hoe gaan we om met elkaar?
In zijn hoofdstuk 8, getiteld ‘Wolven in een tijd van onbehagen’, schrijft Drenthen: “Zoals veel mens-dier conflicten is ook het conflict rond de terugkeer van de wolf in Nederland veel minder een conflict tussen mens en wolf, en veel meer een conflict tussen mensen onderling, met verschillende visies en opvattingen over hoe er met ons landschap en de dieren daarin moet worden omgegaan” (p.110).
Hij vervolgt: “Het conflict over wolven lijkt verband te houden met een veel algemener cultureel conflict van wereldbeelden … De wolvenkwestie raakt verweven met allerlei andere vermeende bedreigingen van de lokale identiteit, zoals immigratie, de Europese bureaucratie en de milieuregelgeving in het algemeen. De terugkeer van de wolf staat dan voor een meer algemeen gevoel van onbehagen met globalisering en met de dominantie van wat als ‘stedelijke elite’ wordt gezien … Het is wellicht slechts een kwestie van tijd voordat populistische bewegingen in Nederland het potentieel van de wolvenkwestie ontdekken en besluiten het gevoel van onbehagen bij de plattelandskiezers uit te buiten voor politieke doeleinden” (p.112/3).
“De terugkeer van de wolf confronteert ons met de vraag hoe we omgaan met elkaar … De wolf zet die vraag op scherp en dwingt ons tot een grondige reflectie” (p.117). Ik denk dat de opmerking van Drenthen dat we vooral te maken hebben met ‘een conflict tussen mensen onderling’ cruciaal is. Het draait inderdaad om een ‘cultureel conflict van wereldbeelden’ oftewel om grondhoudingen tegenover de natuur en andere mensen.
6. Een natuurinclusieve samenleving
In het laatste hoofdstuk van zijn boek, getiteld ‘De transitie naar een natuurinclusieve samenleving’, schrijft Drenthen: “De transitie naar een natuurinclusieve landbouw alleen is niet voldoende; deze zou ingebed moeten zijn in een natuurinclusieve samenleving, die een bewustzijn veronderstelt van de onlosmakelijke verwevenheid van ecologische en sociale processen” (p.120/1).
Hij vervolgt: “Om te kunnen samenleven met andere soorten zullen we ook de intermenselijke gemeenschap daarvoor geschikt moeten maken … De vraag hoe samen te leven met andere wilde dieren moeten we allereerst opvatten als een zoektocht naar nieuwe intermenselijke én intersoortelijke omgangsvormen in een collectief leerproces van mens én dier. Het gaat dus om een maatschappelijk transitieproces dat politiek en beleidsmatig gecoördineerd zal moeten worden … Wat we nodig hebben zijn nieuwe omgangsvormen, en de zoektocht hiernaar is gebaat bij een gezonde portie pragmatisme. Om verder te komen met de natuurinclusieve samenleving, is het nodig dat verschillende groepen met elkaar leren praten over meer dan alleen belangen, maar ook over de onderliggende waarden, zorgen en verlangens … De gesprekken over de transitie naar een natuurinclusieve samenleving moeten niet alleen gaan over de verhouding tussen mens en natuur, maar ook over de omgang tussen mensen onderling” (p.122-5).
De conclusie van Drenthen dat een natuurinclusieve landbouw alleen kan bestaan in een natuurinclusieve samenleving is mijns inziens correct. Ecologische en sociale processen zijn nu eenmaal onlosmakelijk met elkaar verweven, zoals hij terecht opmerkt. Het collectieve leerproces om een maatschappelijk transitieproces te bewerkstelligen dient niet alleen te focussen op economische belangen, maar veeleer ook op ‘onderliggende waarden, zorgen en verlangens’. In de context van de transitie naar een ‘natuurinclusieve samenleving’ betreffen deze onderliggende waarden dan vooral de grondhoudingen tegenover de natuur en de grondhoudingen tegenover andere mensen. Een praktische vraag blijft dan hoe zulke grondhoudingen het meest effectief en efficiënt veranderd kunnen worden of hoe ze beter op elkaar afgestemd kunnen worden? Of een ‘spanningsvol doch de-escalerend driestemmig gesprek’ daarvoor afdoende is, betwijfel ik.
De eerdere vermelde Wim Zweers spreekt in zijn boek over een ecologische spiritualiteit, die hij omschrijft als de “ervaring van een zingevende verbondenheid met een natuurwerkelijkheid die een intrinsiek waardevol karakter heeft” (Zweers 1995, p.409). Hij legt daarbij de nadruk op het belang van directe ervaring van verbondenheid en niet alleen intellectuele reflectie over verbondenheid. In mijn proefschrift uit 1998 ga ik in het subhoofdstuk 8.2 ‘Basic attitudes towards nature and ecological spirituality’ hier uitvoerig op in [6]. Wellicht kan ecologische spiritualiteit bijdragen tot meer ecologisch en maatschappelijk verantwoord burgerschap.
Eindnoten
1. Van Eijk T. (2020). Hoe komen we tot daadwerkelijke gedragsverandering? Civis Mundi Digitaal #96, april 2020 (I).
Van Eijk T. (2020). Goudsblom: Maatschappelijke dwang tot zelfdwang. Civis Mundi Digitaal #96, april 2020 (I).
2. Zie de artikelen vermeld onder Eindnoot 1.
3. Zie Sectie 11. Machtsvrije communicatie bij Habermas in: Van Eijk T. (2019). Hoe substantiële waarde-rationaliteit te realiseren? Commentaar op de serie over wetenschapsfilosofie van Piet Ransijn. Civis Mundi Digitaal #78, februari 2019 (II).
Piet Ransijn (2019). Wetenschapsfilosofie, deel 8A: Habermas als wetenschapsfilosoof en socioloog; Wetenschapsfilosofie, deel 8B: De consensustheorie van Habermas; Wetenschapsfilosofie, deel 8C: Habermas: wetenschap en communicatieve rationaliteit, Civis Mundi Digitaal #74, januari 2019.
4. Van Eijk T. (2018). Kritische kanttekeningen bij een nieuwe, ecomodernistische beweging. Bespreking van: Marco Visscher en Ralf Bodelier (red.), Ecomodernisme. Het nieuwe denken over groen en groei. Nieuw Amsterdam, 2017. Civis Mundi Digitaal #61, juli 2018.
5. Van Eijk T. (2020). Wat ontbreekt in het landbouwdebat? Grondhoudingen naar de natuur. Civis Mundi Digitaal #101, augustus 2020.
6. Van Eijk T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands. Subhoofdstuk 8.2, p.159-64.