Civis Mundi Digitaal #103
Volgens Confucius is er een rechtstreeks verband tussen lĭ (禮)en rén (仁). Zij veronderstellen elkaar. Maatschappelijke orde gaat gepaard met correct menselijk gedrag, met gedrag dus dat in orde is en – net als de maatschappelijke orde – harmonieert met of een afspiegeling is van de Dào. Zonder het ene is het andere niet mogelijk. In deze aflevering probeer ik de betekenis van het begrip rén duidelijk te maken.
Het gedrag van mensen kan van velerlei aard zijn. Psychologen onderscheiden o.m. rationeel, irrationeel, normaal , abnormaal, bewust, onbewust, emotioneel, angstig, dwangmatig, proactief, assertief, individueel, collectief, asociaal, minzaam, wreed, agressief, defensief, sexueel, instinctief, religieus, politiek, economisch, aangeboren, vrijwillig, hoffelijk, lomp, primitief, sportief, ritueel en gestoord gedrag. Confucius vond dat het gedrag van mensen eerst en vooral menselijk diende te zijn. Menselijkheid/mens-zijn is volgens hem het meest distinctieve kenmerk van de mens. De ontaarde mens is iemand die onoprecht, niet eerlijk en niet integer is. Hij/zij liegt, bedriegt, speelt toneel en doet alsof. Kortom, hij/zij is nep, niet zichzelf. Omdat de wereld vol is van zulke mensen, hebben die mensen dat niet in de gaten en zijn zij zich er niet van bewust de ander wezenlijk te kort te doen, waardoor hun samenleving geen samen-leven meer is en hun maatschappij een schertsvertoning, een poppenkast wordt. Huichelen, veinzen, doen alsof, de schijn ophouden is hun tweede natuur geworden.
De Chinese taal
De Chinese schrijftaal is een geëvolueerd en evoluerend systeem van deels ideogrammen deels pictogrammen. Meestal betreft het een combinatie van beide, waarbij een grafische indicatie wordt gegeven omtrent de uitspraak van het karakter. Chinese woordenboeken zijn niet alfabetisch geordend maar systematisch ingericht volgens het oplopende aantal “strepen” waaruit de radicaal (aka “classifier”) van een karakter is opgebouwd. Radicalen zijn de elementen die een groep karakters gemeen hebben. Vroeger waren het er 540, maar in de Ming-dynastie (1368-1644) werd het aantal gereduceerd tot 214. Met andere woorden, het systeem van de Chinese schrijftaal bestaat uit 214 klassen en elke klasse of categorie bevat een variërend aantal karakters. Deze zijn geordend volgens het oplopende aantal “strepen” waaruit het geclassificeerde karakter is opgebouwd. De aard en vooral de onderlinge betrekkingen van de klassen zouden met behulp van de inzichten van de categorietheorie kunnen worden onderzocht.[i]
Ideogrammen verwijzen – het woord zegt het al – naar een idee of concept. Pictogrammen zijn gestileerde beelden van een deel van de werkelijkheid, bijv. het karakter voor de zon, de maan, een man, een vrouw, een boom, een vis, een paard, een hond, een koe of een olifant. De karakters voor een, twee, drie, boven, onder, voor, achter, naast elkaar, oorlog en vrede zijn voorbeelden van een ideogram. Binomen zijn tweetermen. Zij worden veelvuldig in modern Chinees gebruikt.[ii] Rén (仁) is een voorbeeld van het combineren van een picto- en een ideogram. Het linker-gedeelte is het sterk vereenvoudigde beeld van een man/mens, het rechter gedeelte (twee steepjes boven elkaar) is de symbolische weergave van wederzijdse betrekkingen. Het linker- en rechter-gedeelte tezamen symboliseren wat typisch menselijk is. Ik geef de voorkeur aan “menselijk(heid)” boven “medemenselijk(heid)”, omdat het laatste woord tautologisch aandoet, hoewel wij gewend zijn aan uitdrukkingen als “in vuur en vlam ”, “enkel en alleen” en “vloeken en tieren”. Net als “mede humaan”, klinkt “medemenselijk” bizar. Een mens is menselijk en houdt dus rekening met zijn medemens of hij is geen mens.
De mens en zijn natuur
“Rén” roept de vraag op wat de Chinezen onder “mens-zijn” en “de menselijke natuur” verstaan. Antropologie (studie van de mens) wordt in het Westen tot zowel de natuur- als cultuurwetenschappen gerekend en in de laatstgenoemde categorie houden zowel de gedragswetenschappen als de sociale wetenschappen zich met het onderwerp bezig. Antropologie (niet te verwarren met antroposofie!) bestrijkt dus een zeer breed veld van onderzoek.[iii] “The proper study of mankind is man”, zei Alexander Pope (1688-1744). Er is dan ook geen onderwerp waarover zoveel is geschreven als over de mens, over homo sapiens, homo faber, homo ludens, homo viator, homo economicus, homo politicus, homo socialis, homo symbolicus, homo religiosus, homo peccator, homo prospectus en homo eroticus. Homo (mens) is de gemeenschappelijke noemer.
De American Anthropological Association (AAA) verdeelt het haast onafzienbare studieterrein antropologie in de volgende uitgestrekte en alsmaar groter wordende gebieden:
• de biologische (of fysische) antropologie bestudeert de mens als een organisme, het gedrag van primaten, en de menselijke evolutie;
• de archeologie bestudeert de materiële overblijfselen van een menselijke samenleving;
• de taalkundige antropologie bestudeert de ruimtelijke en temporele variatie in taal, het sociaal gebruik van de taal (pragmatiek) en het verband tussen taal en cultuur;
• de sociale en culturele antropologie bestudeert het sociale gedrag, de economische structuur en de ideologie (inclusief religie) van volken of bevolkingsgroepen.
Hoewel deze deelgebieden nauw met elkaar samenhangen en met nagenoeg alle wetenschappen communiceren, is de splitsing tussen fysische en niet-fysische antropologie typerend voor de Amerikaanse (en een groot deel van de Europese) antropologie. Hetzelfde geldt overigens ook voor de scheiding tussen physical en human geography. De diepe en brede kloof tussen natuur- en cultuurwetenschappen lijkt maar is niet onoverbrugbaar (zie mijn artikel “De geest van het universum versus het universum van de geest” in Civis Mundi #97).
Archeologie, een sub-discipline van antropologie, houdt zich bezig met de studie van het verleden van de mens op basis van materiële overblijfselen (in tegenstelling tot geschiedenis, waarin het verleden van de mens wordt bestudeerd op basis van schriftelijke bronnen). The Human Past: World Prehistory and the Development of Human Societies, een prachtig boek waarvan de vierde editie onder redactie van Chris Scarre bij Thames & Hudson in 2018 is verschenen, biedt een overzicht van dit fascinerende en zich snel ontwikkelende vakgebied, dat ook wel de “wetenschap van de spade” wordt genoemd.
Terwijl archeologen een beeld trachten te schetsen van de wording van de huidige mens door bewijzen te leveren van diens fundamentele veranderingen t.o.v. zowel zijn Mitwelt als zijn Umwelt, vragen sommige geleerden thans aandacht voor het antropoceen, het tijdperk waarin de mens een diepgaande en blijvende invloed op zijn natuurlijke omgeving kreeg, een proces dat in het midden van de 18e eeuw met de Industriële Revolutie (overgang van handmatig naar machinaal vervaardigde goederen) op gang was gekomen.[iv]
Filosofische of wijsgerige antropologie valt buiten de genoemde wetenschappelijke deelgebieden, maar stond en staan in China volop in de belangstelling, hetgeen niet wil zeggen dat dit deelgebied van de filosofie in het Westen volstrekt is verwaarloosd.[v] De wijsgerige antropologie houdt zich o.m. met de volgende vragen bezig: Wat is het wezen van de mens? Is er iets universeel-menselijk? Wat is het verband tussen gevoel en verstand? Is de mens uniek en in welk opzicht is hij dat? Wat zijn de belangrijkste mensbeelden en zijn deze verenigbaar? Wat is de relatie tussen lichaam en geest? Hoe groot is de kloof tussen natuur- en geesteswetenschappen? Westers onderzoek naar de Chinese studie van de “menselijke natuur” (性) moet nog van de grond komen.[vi] Iedere Chinese filosoof hield of houdt zich bezig met de natuur van de mens en de betekenis ervan in maatschappelijk of kosmisch verband. Het project waarover ik in noot iv spreek is een uitdaging die serieuze China onderzoekers niet kunnen negeren.
Personalisme, is een wijsgerige stroming met o.a. de volgende vertegenwoordigers: Charles Renouvier, Walt Whitman, Borden Parker Bowne, Maurice Blondel, William Stern, Max Scheler, Nikolai Berdyaev, Martin Buber, Jacques Maritain, Romano Guardini, Paul Tillich, Gabriel Marcel, Louis Lavelle, Emmanuel Mounier, Denis de Rougemont, Edgar Brightman, Philip Kohnstamm, Willem Banning, Herman Van Rompuy, Hans Urs von Balthasar, Emmanuel Levinas, Maurice Nédoncelle, George Howison, Ralph Flewelling, Pierre Trudeau, Eva Perón, Robert Spaemann, Karol Wojtyla (paus John Paul II), Peter Bertocci, Carlos Díaz, John Crosby, Shaun Gallagher en Juan Burgos. Personalisten beschouwen de persoon als de hoogste vorm van zijn. Zie Kevin Schmiesing, “A History of Personalism” (2000, online) en Kevin Thomas Williams, Who Is My Neighbor? Personalism and the Foundations of Human Rights (CUA Press, 2005). Zie ook https://iep.utm.edu/personal.
Evolutionaire psychologie en persoonlijkheidsleer houden zich eveneens met het verschijnsel mens bezig (zij het vanuit verschillende invalshoeken), om maar te zwijgen over de menswetenschappen, die sterk met de sociale wetenschappen zijn verweven. Nochtans, de leer van Confucius is uniek, omdat zij de mens centraal stelt en benadrukt dat waarlijk mens-zijn (rén) het allerbelangrijkste is, zonder een deus ex machina ten tonele te voeren.
Wie de ingewikkelde studie van staatsburgerschap denkt te zijn ontstegen en zich in de aard van een “wereldburger” (civis mundi) verdiept begeeft zich onvermijdelijk op het glibberige terrein van de studie van de mens. Want hoe groot is maximaal de gemeenschap waarvan de mens onderdeel is, waaraan hij actief deelneemt, waartoe hij juridisch behoort en waarmee hij zich emotioneel verbonden voelt? Is het de stadstaat (πόλις), de natiestaat of de mundus? Is “wereldburger” slechts een droom of is het een ideaal dat kan worden verwezenlijkt? In het laatste geval, wat is de weg daartoe en hoe kunnen mogelijke obstakels worden vermeden of weggeruimd? Beroemde “wereldburgers” zoals Albert Camus, Albert Einstein, Jean-Paul Sartre, Linus Pauling, Yehudi Menuhin, Garry Davis, Bertrand Russell, Jawaharlal Nehru, Abbé Pierre, Jan Tinbergen, Sicco Mansholt en Peter Ustinov zijn het antwoord op deze vragen schuldig gebleven. Eén Wereld, het lijfblad van de Wereld Federalisten Beweging Nederland (WFBN), staat bol van artikelen geschreven door lieden die heilig geloven in de mogelijkheid van een wereldregering op federalistische grondslag. In het online artikel “Wereldfederalisme: Een Wenkend Perspectief” (Eén Wereld, 43:2 [Zomer 2018], blz. 22-25) heb ik tevergeefs getracht hen ervan te overtuigen dat zij een illusie najagen en een onjuist beeld of idee hebben van de zo weerbastige werkelijkheid.
De “Lebenswelt” (Edmund Husserl) is niet de wereld zoals die objectief is, maar de wereld zoals die subjectief door de mens wordt ervaren. Zij bestaat uit een “Umwelt” (de natuurlijke omgeving) en een “Mitwelt” (de sociale omgeving). Daoisme en confucianisme zijn wat dit betreft wederzijds complementair. De aandacht van de daoisten ging en gaat vooral uit naar de natuur, waarmee de mens is (of moet beseffen te zijn) verbonden, een inzicht dat moderne milieuactivisten zal aanspreken. Confucius en zijn volgelingen ging het voornamelijk om de maatschappij, waarvan het individu deel uitmaakt, en om de mens die niet buiten een samenleving kan leven. Beide zijn op elkaar betrokken en staan in wisselwerking met elkaar.
In het Westen worden mens en maatschappij vaak beschouwd als entiteiten met tegengestelde belangen. Groep en individu hebben er deels dezelfde en deels andere eigenschappen. Liberalen geven voorrang aan het individu en zijn bereid om dit extreme standpunt te vuur en te zwaard te verdedigen. Socialisten en communisten, daarentegen, verlenen prioriteit aan het collectief en zijn soms tot de tanden toe gewapend ter verdediging van de tegenovergestelde opvatting. Confucianisten vinden zowel het ene als het andere standpunt moeilijk om te verteren. Volgens hen liggen mens en maatschappij in elkaars verlengde. De familie, de clan, het dorp, het hele land en uiteindelijk de ganse wereld zijn idealiter een weerspiegeling van de kosmos; ze zijn zoals het zou moeten zijn een organisatie waarvan de leden “het grote ik” (大我, dàwŏ) vormen.
In de afgelopen decennia is een stortvloed van boeken over het onderwerp “nature vs. nurture ” verschenen. Hierin wordt de vraag gesteld waarin de mens wezenlijk verschilt van andere levende wezens. In de discussie staan twee uitersten tegenover elkaar. Enerzijds degenen die van mening zijn dat de eigenschappen van de mens door aanleg (het genetisch materiaal) zijn bepaald. Anderzijds degenen die volhouden dat die eigenschappen door opvoeding (de leefomgeving) zijn bepaald.[vii] Het debat grenst aan of valt deels samen met de discussie over de relatie tussen nature/matter and culture/mind.[viii] Met andere woorden, de menselijke natuur staat in het centrum van de belangstelling van Westerse wetenschappers die onwetend zijn van China’s culturele erfgoed of er eenvoudigweg geen boodschap aan hebben.[ix] Terwijl de Chinezen daarin al eeuwenlang zijn geïnteresseerd en met name Xu Fuguan (1903-1982), Tang Junyi (1909-1978), Mou Zongsan (1909-1995), Zhang Liwen (1935) en Chen Lai (1952) er belangwekkende maar nog steeds onvertaalde werken over hebben geschreven. In de afleveringen over Mencius en zijn tegenstander Xunzi zal het onderwerp menselijke natuur opnieuw onze aandacht vragen.
De Westerse discussie over de matter-mind relatie lijkt momenteel te stagneren. Zij zou weer vlot kunnen worden getrokken door niet uit te gaan van de bij liberalen zo geliefde premisse dat alleen de indiduele mens drager van bewustzijn is en “de samenleving” slechts een afgeleide is (“There is no such thing as society”, zei Margareth Thatcher). Maar juist door de confucianistische grondgedachte te onderzoeken dat mens en maatschappij geen antagonistische en elkaar uitsluitende grootheden zijn — echter zonder de doodlopende steeg genaamd “theologische antropologie” in te slaan. Zie https://theologicalstudies.org.uk/doct_anthropology.php.
Humanisme
Er zijn opmerkelijke verschillen tussen het confucianistisch en het Westers humanisme[x] — verschillen die tot dusverre weinig zijn belicht. Om verwarring te voorkomen dienen de volgende onderscheidingen te worden gemaakt:
• Renaissance-humanisme als de moderne benaming van een intellectuele beweging die in Italië in de veertiende eeuw op gang kwam en zich vandaaruit over een groot deel van Europa zou vespreiden. Het ging in de eerste plaats om een literair geïnspireerde beweging. De humanisten waren voorstanders van een radicale hervorming in het onderwijs, dat zou moeten worden geschoeid op de Klassieken. Studie van de taal, literatuur, geschiedenis en kunstvormen van de Grieken en de Romeinen in de oudheid zou het model leveren voor de optimale ontwikkeling van de menselijke vermogens. “Ad fontes” (naar de bronnen) was het motto van de humanisten, die in het geweer kwamen tegen de op God gerichte levensbeschouwing in wat wij nu de “Middeleeuwen” noemen.[xi] Het Renaissance-humanisme heeft (mede) de enorme literatuur voortgebracht die gewoonlijk wordt ondergebracht in de categorie “Altertumswissenschaft”, “classical scholarship”, of “classical philology”,[xii] moeder van de regiostudies (“area studies”), waartegen ik te velde ben getrokken omdat ik, “nourri au sérail, en connaissant les détours”, hen als pseudowetenshappen beschouw.
• Humanisme als stroming in de filosofie waarvan Socrates als de geestelijke vader wordt gezien. In verzet tegen de sofisten onderscheide hij als eerste de wereld van het zijn (Sein) en die van het moeten-zijn (Sollen), de wereld van de waarheid en die van de waarde, de ontologie en de axiologie (ethiek en esthetiek). Socrates, die moeten-zijn niet als een goddelijke maar als een menselijke, ethische aangelegenheid beschouwde,[xiii] redeneerde dat “ἀρετή ἐστι ἐπιστήμη” (deugd is kennis). Niemand zou volgens hem bewust iets verkeerds doen. Waar Socrates, Plato en Aristoteles echter enkel een onderscheiding aanbrachten, zouden de voormannen van de Verlichting (Locke, Montesquieu, Voltaire, Hume, Rousseau, Diderot en Adam Smith) een scheiding tot stand brengen. De natuurwetenschappers gingen hun eigen gang en hadden geen boodschap aan ethische of esthetische oordelen die immers subjectief waren, d.w.z. niet empirisch konden worden gefundeerd. Tussen “laws of nature” en “natural laws” werd een wig gedreven.[xiv] Studie van de oudheid (zie onder Renaissance-humanisme) resulteerde in het besef (a) dat er toen een omslag van mythisch naar rationeel denken had plaatsgehad en (b) dat het middeleeuwse gedachtegoed in feite een terugval naar het mythisch denken was geweest.
• Humanisme als een levensbeschouwing welkede zelfontpooiing van de mens beoogt. Het is een niet-religieuze wereldbeschouwing. Deze na de Tweede Wereldoorlog georganiseerde vorm van humanisme grijpt nauwelijks meer terug op de oudheid en wortelt vooral in de Verlichting.[xv] Soms wordt dan rekening gehouden met de gevarieerde kritiek op de Verlichting, die teveel nadruk op de rede zou hebben gelegd. Het humanistisch gedachtegoed is in overwegend Calvinitisch Nederland diep geworteld, getuige het Humanistisch Verbond, de publieke omroep HUMAN en de in 1989 opgerichte en in Utrecht gevestigde Universiteit voor Humanistiek.[xvi] Of Erasmus en Coornhert echte humanisten waren lijkt mij discutabel. Zij waren in ieder geval niet areligieus.[xvii]
Nooit zal ik vergeten dat ik, zo’n 65 jaar geleden, op een regenachtige zondagochtend door mijn oudere broer werd meegenomen naar een bijeenkomst in een Gouds restaurant, waar een mij totaal onbekende professor Marcel Minnaert (1893-1970) ons, een handvol aanwezigen, eenvoudig en zonder geloofsijver of opdringerigheid uitlegde wat het humanisme eigenlijk inhield. Ik moet vaak aan zijn woorden denken, wanneer ik zeloten en puistige pubers “Prijs de Heer met blijde galmen!” hoor zingen, of wanneer bij mij wordt aangebeld door fanatiekelingen die “de blijde boodschap” komen verkondigen.
Er is een cruciaal verschil tussen het Westers en confucianistisch humanisme. Het Westers humanisme is essentieel rationalistisch. Volgens Confucius kenmerkt de mens zich niet in epistemologisch maar ontologisch. Een mens is een mens en moet in de eerste plaats mens zijn en als mens worden beschouwd en behandeld. Een echt mens onderscheidt zich door menselijk te zijn en zich humaan te gedragen, niet door het feit dat hij weet of door wat hij weet. Dieren weten tenslotte ook. Rén is de hoeksteen van een echte samenleving. Zonder rén lijkt de geatomiseerde maatschappij slechts op een hoop zand, op een hoeveelheid gestapelde stenen zonder structuur. De samenhang ontbreekt. Het bezielende verband is zoek en het samen-leven is geen werkelijkheid maar schijn. kortom, er heerst wanorde.
Wat Socrates onderscheidde en natuurwetenschappers scheiden valt echter samen: zijn is moeten-zijn, to be is ought to be. Ik wijs erop dat de woorden axioma en axiologie dezelfde wortel hebben. “Axioma" betekent letterlijk "wat waardevol of geschikt wordt bevonden” en axiologie is de (zeer uitgebreide) leer omtrent waarden. Natuurwetenschappers zweren bij axioma’s als basis voor hun bezigheid, maar realiseren zich waarschijnlijk niet of niet voldoende dat zij “im Grunde genommen” gelovigen zijn. Uit hun axioma’s zijn talloze theorema’s (stellingen) afgeleid.
Rén vs. liefde
Rén wordt vaak vereenzelvigd of in verband gebracht met liefde, maar dit berust op een misverstand. In tegenstelling tot rén, dat in slechts één vorm bestaat (mens-zijn, of menselijkheid), bestaat liefde in vele vormen, bijvoorbeeld zinnelijke liefde , echtelijke liefde, liefde voor een (klein)kind, kinderliefde, broederliefde of vriendschap, vaderlandsliefde, eigenliefde, liefde voor het spel, liede voor dieren, mannenliefde, vrouwenliefde, naastenliefde. Anders dan rén, dat een toestand of gesteldheid is (men is menselijk), is liefde een affectie (men voelt liefde). Wel is het zo dat iemand uit menselijkheid of uit een vorm van liefde kan handelen.
In de wereldliteratuur speelt de liefde een belangrijke rol. Beroemde liefdesaffaires zijn die tussen Paris en Helena, Pyramus en Thisbe, Odysseus en Penelope, Jason en Medea, Dido en Aeneas, Dante en Beatrice, Paolo en Francesca, Abélard en Héloïse, Erec en Enide, Tristan en Isolde , Antonius en Cleopatra, Samson en Delilah, Othello en Desdemon, Romeo en Julia, Troilus en Cressida, Faust en Greetje, Orlando en Rosalinde, Swann en Odette, en Gatsby en Daisy. Jane Austen’s Pride and Prejudice, Charlotte Brontë’s Jane Eyre, Emily Brontë’s Wuthering Heights, Flaubert’s Madame Bovary, Tolstoy’s Anna Karanina, Margaret Mitchell’s Gone with the Wind, Daphne de Maurier’s Rebecca, Nabokov’s Lolita, Pasternak’s Dokter Zhivago en Márquez’s El amor en los tiempos del cólera zijn romans die de lezer niet gauw zal vergeten. Toch gaat het steeds om affecties en gevoelens. Hetzelfde geldt voor de Chinese poëzie waarvan het thema de liefde tussen man en vrouw, vriendschap, passie, gemis of Heimweh is.[xviii] In al deze werken zoekt men echter tevergeefs naar een verhandeling over menselijkheid.
De vergelijking van rén en agape (goddelijke liefde) berust op een dubbel misverstand. In de eerste plaats op de misvatting zoals hierboven uitgelegd en in de tweede plaats op de verkeerde zienswijze als zou rén evenals agape een bovennatuurlijk aspect bezitten. De apostel Paulus interpreteert het begrip liefde theologisch als gave van de “Heilige Geest” (Rom. 5:5 en Gal. 5:22). Onder de drie theologische deugden (geloof, hoop en liefde) beschouwde hij liefde als de belangrijkste. Johannes beschrijft liefde als de verbinding tussen God en de mensen. God is volgens deze evangelist bron van de liefde, die hij (?) communiceert naar de wereld, waarbij het wezen van God word geopenbaard. Jezus zou deze goddelijke liefde belichamen. “Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde” (1 Johannes 4:8-19).[xix] Een confucianist begrijpt dit niet, omdat hij niet uitgaat van de veronderstelling dat er een God is. Confucianisten beschouwen theologen als luchtfietsers. Het centrale leerstuk van het christendom, de “Heilige Drievuldigheid” (https://plato.stanford.edu/entries/trinity), verwerpen zij als onaannemelijk, als een product van lieden die enkel uitzijn op macht en onbetrouwbaar zijn.
Rén en lĭ
Rén en lĭ zijn, netals Yīn en Yáng, complementair ten op zichte van elkaar. Het zijn de twee zijden van een muntstuk, de beide zijden van een en dezelfde berg.“Rén”benadrukt het individuele en particuliere, “lĭ” het sociale en algemene. ”Rén” verwijst naar het vermogenvan de mens zich met de bijbehorende mentaliteit te gedragen volgens de regels van de maatschappelijke orde, dus niet alleen formeel maar ook materieel. Confucius geeft niet alleen de gedragscode van weleer door, de normen en waarden die in vroeger tijden golden. Hij voegt een extra dimensie toe: het gedrag mag niet mechanisch zijn, maar dient met de bijpassende geestesgesteldheid te worden uitgevoerd. In oude geschriften als de Shūjīng (boek der documenten) en de Shījīng (book der oden) komt de notie van deugdelijk gedrag reeds voor. Het gedrag van de koning en zijn ministers moest volgens die boeken met dé (德) gepaard gaan, met een mentaliteit die in overeenstemming is met de natuurlijke orde der dingen.[xx] Confucius leerde echter hoe iedereen een echt en edel mens kan worden en dus niet alleen de edelman.
De edele man (niet: edelman) is een jūnzĭ (君子), het tegenovergestelde van een xiăorén (小人). De term jūnzĭ wordt vaak vertaald met “gentleman”, maar een “heer”, d.w.z. een man die netjes gekleed gaat en zich keurig/hoffelijk gedraagt, is niet per se een edel mens. Ik ken “heren” die grote schurken zijn. Zij laten een vrouw bij het binnengaan voorgaan, zijn in het openbaar aardig tegen kleine kinderen, nemen de voorschriften voor tafelmanieren nauwkeurig in acht en weten precies hoe men zich bij officiële gelegenheden dient te gedragen, maar het zijn in feite gentleman-boeven, xiăorén.
De Lúnyŭ (uitspraken [van Confucius]) karakteriseert een jūnzĭ als volgt:
• “De jūnzĭ is veelzijdig en niet bekrompen; de xiăorén is bekrompen en niet veelzijdig”.
• “Bij een edel mens staat voorop dat hij handelt naar zijn woorden”.
• “Een edel mens overtreedt de regels van de menselijkheid niet”.
• “Een edel mens zoekt zich niet vol te eten of zo gerieflijk mogelijk te wonen”.
• “Een edel mens onthoudt zich van een oordeel omtrent dingen waarvan hij geen verstand heeft”.
• “Een hoogstaand mens is leergierig; een laagstaand mens is betweterig”.
• “Wanneer een edel mens dwaalt, schroomt hij niet zichzelf te hervormen”.
• “Een edel mens is bekommerd om zijn onvermogen”.
• “Een edel mens is geen lid van een partij”.
• “De jūnzĭ zoekt de fout bij zichzelf; de xiăorén zoekt de fout bij anderen”.
• “Een edel mens is op zijn hoede voor zinnelijkheid, twistzucht en hebzucht”.
• “De jūnzĭ wijdt zijn aandacht aan de wortel, de xiăorén aan de takken”.
• “Een edel mens beteugelt zijn ego en voegt zich naar de lĭ”.
De laatste uitspraak geeft goed het rechtstreekse en innige verband tussen rén en li weer: zelfbeheersing (己克, jĭkè) vs. sociale orde. Een echt en waarlijk mens wijkt in zijn gedrag nimmer af van de voorschriften van de maatschappelijke orde. Zelfbeheersing is geen pure particuliere aangelegenheid maar is onlosmakelijk verbonden met sociaal gedrag en dus met de maatschappelijk orde. Anderzijds veronderstelt sociaal gedrag dat serieus wordt getracht de aandriften die het functioneren van een goede orde zouden kunnen belemmeren te overwinnen. Handelen in overeenstemming met de normen die in het algemeeen gelden en op een ideale ordening in het verleden zijn gebaseerd is een noodzakelijke voorwaarde tot mens-zijn en het manifesteren van menselijkheid in de maatschappij is de enige manier om de maatschappelijke orde tot leven te brengen. Confucius verschilt hier van Socrates, die rede boven traditie stelde. Het Westers idee van een rationeel gefundeerde ethiek (door Socrates geïnitieerd) is confucianisten vreemd. Confucius wist wat de Dào is. Deze is volgens hem belichaamd in de lĭ, de maatschappelijke orde die de natuurlijke orde weerspiegelt.
Dit verklaart ook waarom de Chinzen zoveel moeite hebben met het Westers idee van universele normen en waarden, waarvan de universele rechten van de mens zijn afgeleid. De “Universele Verklaring van de Rechten van de Mens” (UVRM), waarvan de oorsprong in de Magna Carta (1215) moet worden gezocht, werd op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen en is tot op heden van grote betekenis als algemene morele en juridische standaard. De Declaratie is een vaak gebruikte bron voor een nieuwe internationaal verdrag of een nationale grondwet, en dient als basis van het werk van mensenrechtenactivisten en -organisaties. Zo was de Russische atoomgeleerde Andrej Sacharov (1921-1989) een groot pleitbezorger van de rechten van de mens en heeft in Nederland Theo van Boven, emeritus hoogleraar internationaal recht aan de Universiteit Maastricht, internationaal naam gemaakt als vurig voorvechter van diezelfde rechten. De UVRM, waarbij Peng-chun Chang (een Chinees uit Taiwan) zich onder de opstellers bevond, is “gebaseerd op rechtsnormen vanuit de hele wereld”.
Rechtsvergelijking, de studie van de overeenkomsten en verschillen tussen rechtssystemen in verschillende landen, is een bloeiende tak van sport. De literatuur erover neemt exponentieel toe.[xxi] In concreto, echter, houdt zij zich hoofdzakelijk bezig met privaatrecht; harmonisatie van het recht dat geldt voor internationale betrekkingen, d.w.z. overdracht van soevereiniteit, blijft een heet hangijzer. Het gekissebis tussen landen die tot de “Europese Unie” behoren is hiervan een sprekend voorbeeld. De Europese Unie bestaat niet!
Hoe het ooit tot een federale rechtsorde of rechtsstaat op wereldschaal moet komen is mij een raadsel. Ik zie werkelijk niet hoe de verschillende rechtstelsels zouden kunnen worden geharmoniseerd, hetgeen absoluut noodzakelijk is om van een Universele Verklaring van de Rechten van de Mens te kunnen spreken en tot een geschreven wereldgrondwet te komen waaraan alle landen zich houden. Elk vigerend rechtssysteem is immers de uitdrukking van de ‘ziel’ van een natie, de juridische neerslag van de geografisch gevormde en historisch ontwikkelde “sense of belonging” van een volk dat zich in vele opzichten van alle andere volken onderscheidt.
René David (1906-1990), een van de belangrijkste vertegenwoordigers op het gebied van de rechtsvergelijking (in 1976 werd hem hier voor de Erasmusprijs verleend), heeft zich gedurende zijn gehele carrière met dit fundamentele vraagstuk beziggehouden, maar tot nu toe hebben alle pogingen om tot een juridische eenheid of politieke synthese te komen bitter weinig opgeleverd. De UVRM heeft, naar wordt beweerd, een rationele grondslag. De Chinese opvatting omtrent de relatie tussen individuele en algemene normen en waarden en tussen particulier en universeel recht is niet rationeel maar historische gefundeerd. Zij verschilt fundamenteel van de Westerse opvatting.[xxii] De vraag is dan ook: wie heeft er gelijk: Socates of Confucius? Is rationeel gedrag hetzelfde als menselijk gedrag? Ironisch genoeg is het woord “right” etymologische verwant met “rite” en “orde”.
Studie
Confucius hechtte het hoogste belang aan authenticiteit en persoonlijke integriteit. Deze achtte hij het keurmerk van menselijkheid. “Zelfcultivering” (修身, xiūshēn), die op het beginsel van gemeenschappelijkheid is gebaseerd, is de eerste vereiste voor “organisatie/beheer van een familie” (家齊, jiāqí), hetgeen absoluut noodzakelijk is voor “ordening van een land” (國治, guózhì). Dit is weer de sine qua non is voor “pacificatie van alles onder de hemel” (天下平, tiānxiàpíng). In termen van de moderne systeemwetenchap uitgedrukt: ieder mens maakt deel uit van een subsyteem (familie) van een subsysteem (land) van een systeem (wereld). Zelfcultivering (niet: zelfkennis of intrapersoonlijke intelligentie!) is dus verbonden met ordening van de gehele wereld. Een nobel mens is iemand die zichzelf cultiveert door “dingen met elkaar te verbinden” (物接, wùjiē), dat wil zeggen door studie van de samenhang en het natuurlijk verloop der dingen en door onderzoek van het volledige systeem en het totale process, met andere woorden door het combineren van onderzoek naar het gelijktijdige (synchroniciteit) en het volgtijdelijke (diachroniciteit). Zelfcultivering is vergelijkbaar met het bewerken van een stuk land en impliceert beschaving, hetgeen meer is dan de bevordering van het vermogen om na te denken. Zelfcultivering/beschaving vereist ook emotionele betrokkenheid.
Confucius zou zich dus fel kanten tegen de bezigheden van moderne vakidioten, die zich – onder de dekmantel van de ceteris paribus clausule – slechts verdiepen in een deel van het geheel. Hierdoor zijn zij bijziende en vergeten dat elk deel onlosmakelijk bij een geheel hoort. Wie alleen maar een deel denkt te begrijpen begrijpt in feite niets. Partieel onderzoek zonder uitzicht op het bredere verband of de context/achtergrond is nutteloos.[xxiii] Confucius pleitte voor studie van de allesomvattende Dào en herhaalde daarmee de centrale boodschap van de Yìjīng. Deze luidt: het allerbelangrijkste is het zien van de ”Grote Eenheid (van alle verschillen)” (大同, dàtóng). Velen zouden deze boodschap in andere bewoordingen herhalen, onder anderen Zhuangzi (“De tienduizend dingen zijn alle een”), Liezi (“De wijze tracht het geheel te begrijpen”), Wang Bi (“Het ultieme is het ene”), Zhiyan (“Een is alles en alles is een“), Zhu Xi (“Er is niets geïsoleerd”) en Feng Youlan (“Alles is een en een is alles”). In de woorden van Leonardo da Vinci: “D’ogni cosa la parte ritiene in sé la natura del tutto” (in alles behoudt het deel de aard van het geheel); in de woorden van James Joyce: “In the particular is contained the universe”; in de woorden van Schiller: “Immer strebe zum Ganzen”; in de woorden van Alexander von Humboldt: “Alles ist vernetzt”; en in de woorden van Hegel: “Das Ganze ist das Wesen”; of zoals de Fransen onnavolgbaar zeggen: “Tout tient à tout”.
Een deel is per definitie deel van een geheel en een geheel impliceert dat er delen van dit geheel zijn. Mereologie is de studie van de betrekkingen tussen de delen van een geheel en van de relaties van de delen van een geheel ten opzichte van dit geheel. Het onderzoek naar deze relaties is in volle gang en wordt in toenemende mate gemathematiseerd. Het blijkt echter heel moeilijk te definiëren wat een relatie is. Een relatie, zou je kunnen zeggen, is de verbinding tussen twee of meer dan twee dingen, maar Bertrand Russell (1872-1970) heeft er op gewezen dat het vermoedelijk onmogelijk is te zeggen wat een relatie is zonder het begrip relatie of een ander woord voor “relatie” te gebruiken. Voor meer hierover, ga naar https://plato.stanford.edu/entries/relations. Voor een inleiding in de mereologie, zie de websites https://plato.stanford.edu/entries/mereology en https://philpapers.org (vul in: mereology).
Relaties zijn lang niet altijd rechtlijnig. Integendeel, ze zijn vaak niet-lineair. Hiermee komen de zich snel ontwikkelende studies van complexesystemen en netwerken in beeld (ga naar http://www.art-sciencefactory.com/complexity-map_feb09.html en http://networksciencebook.com). Alle berichtgeving hieromtrent ten spijt, staan deze studies echter nog in hun kinderschoenen, omdat onderzoek van een menselijke samenleving aanzienlijk moeilijker is dan onderzoek van objecten of gebeurtenissen in de natuur. Mensen zijn geen pingpongballen bij een loterijtrekking of gasmoleculen in een vat. Mensen communiceren met elkaar, op velerlei wijze en op allerlei gebied. De gesproken of geschreven taal is hierbij een bijzonder belangrijk maar zeker niet het enige middel. Linguïsten, taalfilosofen en communicatiewetenschappers houden zich met het verschijnsel taal bezig. Communicatie heeft altijd plaats binnen een culturele context, die sterk kan variëren.
Cultuur is de manifestatie of uitdrukking van de menselijke geest, die weliswaar niet zonder materie kan bestaan (“we are stardust”), maar – en dit is het grote, nog onopgeloste raadsel[xxiv] – hiertoe niet kan worden herleid. De geest, die in elke menselijke gemeenschap een cruciale rol speelt, kan niet worden gekwantificeerd, gewogen of geteld, activiteiten waarbij natuurwetenschappers plegen te zweren en die zij menen te kunnen toepassen in het domein van de sociale wetenschappen. Er is bij mijn weten geen natuurwetenschapper die overtuigend heeft aangetoond dat de menselijke geest uitsluitend en alleen uit moleculen of atomen bestaat. De wiskunde kan veel beschrijven, maar niet de wiskunde zelf (waarvan onduidelijk is of/hoe de onderdelen samenhangen) en zeker niet “the mind of the mathematician”.
Anders dan Julien de la Mettrie(1709-1751) beweerde, is de mens geen machine. Anders dan Paul en Patricia Churchland betogen, is de mens meer dan materie. Anders dan Dick Swaab ons tracht wijs te maken, zijn wij niet ons brein. “Man is both a part of and apart from nature”! Denkers in het oude China en India wisten dit al, maar aan hen hebben academici in het Westen weinig boodschap. “Oh, East is East, and West is West, and never the twain shall meet”. Deze gevleugelde woorden van Rudyard Kipling (1865-1936) fascineerden mijn leermeester, wijlen professor Erik Zürcher, maar – amicus Plato, sed magis amica veritas (vriend Plato, doch groter vriend waarheid) – deze is gedurende zijn academische loopbaan, vrees ik, niet doorgedrongen tot de kern van wat hij in zijn inaugurele rede “de dialoog der misverstanden” had genoemd.
Noten
[i] Dit is een volledig braakliggend terrein van wetenschappelijk onderzoek. Voor categorietheorie, ga naar https://plato.stanford.edu/entries/category-theory en https://www.quantamagazine.org (search category theory).
[ii] Over de Chinese taal zijn talloze boeken en artikelen geschreven, sommmige door taalkundigen, andere door Sinologen die geen taalkunde hebben gestudeerd. Goede inleidingen zijn Jerry Norman, Chinese (CUP, 1988) en het inleidende hoofdstuk van William Wang en Chaofen Sun (red.), The Oxford Handbook of Chinese Linguistics (OUP, 2015). Zie ook Paola Demattè, “The Origins of Chinese Writing: The Neolithic Evidence”, Cambridge Archaeological Journal, 20:2 (juni 2010), blz. 211-228.
[iii] Op het Internet kunnen een “bibliography of anthropology”, een lijst “anthropologists by nationality”, een lijst antropologische vakbladen en een lijst antropologische organisaties worden gevonden.
[iv] Zie Erle Ellis, Anthropocene: A Very Short Introduction (OUP, 2018), Jason Kelly e.a. (red.), Rivers of the Anthropocene (University of California Press, 2018), Eva Horn en Hannes Bergthaller, The Anthropocene: Key Issues for the Humanities (Routledge, 2019), Katharine Zywert en Stephen Quilley (red.), Health in the Anthropocene: Living Well on a Finite Planet (University of Toronto Press, 2020) en Lucas Stephens e.a., “The Deep Anthropocene”, AEON, 1 oktober 2020. Ga naar https://populationmatters.org (vul in: anthropocene).
[v] Exponenten van Westerse wijsgerige antropologie zijn Immanuel Kant, Johann Gottfried Herder, Charles Darwin, Søren Kierkegaard, Karl Marx, Wilhelm Dilthey, Friedrich Nietzsche, Sigmund Freud, Edmund Husserl, Akexis Carrell, Max Scheler, Ernst Cassirer, Martin Buber, Bernard Groetyhuysen, Pierre Teilhard de Chardin, Ludwig Binswanger, Frederik Buytendijk, Erich Rothacker, Martin Heidegger, Helmuth Plessner, Karl Löwith, Hans-Georg Gadamer, André Malraux, Konrad Lorenz, Hans Jonas, Arnold Gehlen, Bernard Lonergan, Eugene Fink, Wilhelm Kamlah, Jean-Paul Sartre, Hannah Arendt, Maurice Merleau-Ponty, Claude Lévy-Strauss, Helmut Schelsky, Michael Landmann, Paul Ricœur, Herbert Simon, Alwin Diemer, René Girard, Clifford Geertz, Robert Spaemann, Joseph Agassi, Odo Marquard, Helmut Fahrenbach, Alasdair MacIntyre, Ernst Tugendhat, Charles Taylor, Kuno Lorenz, Ferdinand Fellmann, Gerd Haeffner, Gerhard Arlt, Karl-Siegbert Rehberg, Gunter Gebauer, Christoph Wulf, Wolfgang Welsch, Peter Sloterdijk, Gerhard Medicus, Joachim Fischer, Thomas Rentsch, Hans-Peter Krüger, Gesa Lindemann, Walter Schweidler, Christian Thies, Christian Illies en Gerald Hartung. Filosofische antropologie grenst in het Westen aan of maakt er deel uit van de sociaal-politieke wijsbegeerte en cultuurfilosofie, die samengaan met de betreffende wetenschappen. Zie Matthias Jung, “Vorlesung: Einführung in die philosophische anthropologie” (online) en ga naar https://philpapers.org (vul in: philosophical anthropology) en https://www.master-anthropologie.uni-freiburg.de.
[vi] Donald Munro, auteur van The Concept of Man in Early China (Stanford University Press,1969) en The concept of Man in Contemporary China (University of Michigan Press, 1977), heeft daartoe een eerste aanzet gegeven. Het wachten is nu op een interdisciplinair en internationaal follow-through project over de natuur van de mens waaraan niet alleen theologen en filosofen maar ook vooraanstaande archeologen, neuro- en cognitiewetenschappers deelnemen. Joris van Nispen en Douwe Tiemersma (red.), The Quest for Man: The Topicality of Philosophical Anthropology (Van Gorcum, 1991) bevat een selectie van de toespraken die 29 filosofen “uit de hele wereld” tijdens een congres aan de Erasmus Universiteit Rotterdam in 1990 hebben gehouden, maar in het boek wordt met geen woord gerept over de Chinese opvattingen over de natuur van de mens.
[vii] Zie Cynthia García Coll, e.a. (red.), Nature and Nurture (Psychology Press, 2003), Matt Ridley, Nature via Nurture (Harper, 2004), Michael Tomasello en Dan Slobin (red.), Beyond Nature-Nurture (Lawrence Erlbaum, 2011), Dale Goldhaber, The Nature-Nurture Debate (CUP, 2012), James Tabery, Beyond Versus: The struggle to understand the interaction of nature and nurture (MIT Press, 2014) en Jordana Cepelewicz, “Nature versus Nurture?”, Quanta Magazine, maart, 2020.
[viii] Ga naar https://plato.stanford.edu/entries/mind-identity, https://plato.stanford.edu/entries/consciousness, https://plato.stanford.edu/entries/functionalism en https://plato.stanford.edu/entries/culture-cogsci.
[ix] In augustus 2018 werd het 24ste World Congress on Philosophy in Beijing gehouden. Het thema luidde: “Learning to be Human”. Het congres is een vijfjaarlijkse internationale bijeenkomst van filosofen en wordt sinds 1948 georganiseerd door de Fédération Internationale des Sociétés de Philosophie (FISP). Het thema van de 18de bijeenkomst (in Brighton, in 1988) was “The Philosophical Understanding of Human Beings”. Het Philosophy Documentation Center (https://www.pdcnet.org) digitaliseert alle verhandelingen.
[x] Voor de International Bibliography of Humanism and the Renaissance, ga naar https://about.brepolis.net. Bibliography of Humanism, samengesteld door Kwee Swan Liat en gepubliceerd door de Humanist League, in 1957, is verouderd maar nog alleszins bruikbaar. Ga ook naar https://humanistischecanon.nl en bezoek de website van de European Humanist Federation en de American Humanist Association. Voor Chinees humanisme, ga tevens naar https://www.e-ir.info/2020/02/20/an-examination-of-chinese-humanism
[xi] Zie Jacob Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien (Knaur, 1860; III 4,6 en 11), Eugenio Garin, Der Italienische Humanismus (Francke, 1947), Paul Kristeller, Humanismus und Renaissance (Fink, 1974–1976), Charles Trinkaus, The Scope of Renaissance Humanism (University of Michigan Press, 1983), Jill Kraye (red.), The Cambridge Companion to Renaissance Humanism (CUP, 1996), Nancy Bisaha, Creating East and West: Renaissance Humanists and the Ottoman Turks (University of Pennsylvania Press, 2004) en Margaret King (red.), Renaissance Humanism: An Anthology of Sources (Hackett, 2014). Ga ook naar https://philpapers.org (vul in: Renaissance humanism). Een lijst van Renaissance humanisten is op het Internet te vinden.
[xii] Zie Sheldon Pollock e.a. (red.), World Philology (Harvard University Press, 2015), James Turner, Philology (Princeton University Press, 2015), Philological Encounters (Brill, 2016 e v.), Andrew Hui, “The Many Returns of Philology: A State of the Field Report,” Journal of the History of Ideas, 78:1 (2017), pp. 137-156 en Gerhard Richter en Ann Smock (eds.), Give the Word: Responses to Werner Hamacher’s 95 Theses on Philology (University of Nebraska Press, 2019). In Word and Object (MIT Press, 1960, blz. vi) beredeneert W.V.O. Quine dat “philology has been recapulated by epistemology”. De geesteswetenschappen (humanities) lijken in de ban van het particularisme (meer van minder weten). Zie Michel Foucault, Les Mots et les Choses: Une archéologie des sciences humaines (Gallimard, 1966), Georges Gusdorf, Les sciences humaines et la pensée occidentale (Payot, 1966-1988), Toby Miller, Blow Up the Humanities (Temple University Press, 2012) en Rens Bod e.a. (red.), The Making of the Humanities (Amsterdam University Press, 2010-2014). International Journal of Humanities and Social Sciences (2011 e.v.), Humanities (2012 e.v.), Annals of Studies in Science and Humanities (2015 e.v.) en Social Sciences & Humanities (2019 e.v.) zijn open-access tijdschriften. History of Humanities (2016 e.v.), niet te verwarren met History of the Human Sciences (1988 e.v.), wordt financieel door de Society for the History of the Humanities gesteund. Sylvie Mesure en Patrick Savidan (red.), Le dictionnaire des sciences humaines (PUF, 2006) en Helmut Reinalter en Peter Brenner (red.), Lexikon der Geisteswissenschaften (Böhlau, 2011) zijn onmisbare referentie werken. Voor “New Directions in the Humanities”, ga naar de website http://thehumanities.com. De crisis in de geesteswetenschappen kan alleen worden begrepen wanneer rekening wordt gehouden met de “fenomenologische beweging” (Herbert Spiegelberg). Ga ook naar https://www.oxfordbibliographies.com (vul in: humanities) en http://cipsh.net/htm.
[xiii] Zie Gregory Vlastos, Socrates: Ironist and Moral Philosopher (CUP, 1991). Dit boek is in NRC Handelsblad (1-2-1992) besproken. Zie ook Olaf Graf, Tao und Jen: Sein und Sollen im sudchinesischen Monismus (Harrassowitz, 1970), een boek dat ik in mijn Leidse studietijd met grote interesse heb gelezen.
[xiv] Vergelijk https://plato.stanford.edu/entries/laws-of-nature met https://plato.stanford.edu/entries/natural-law-theories, https://plato.stanford.edu/entries/natural-law-ethics en https://iep.utm.edu/natlaw. Ga ook naar https://philpapers.org (vul in: “laws of nature” en “natural laws”).
[xv] Zie Andrew Copson en Anthony Grayling (red.), Handbook of Humanism (Wiley-Blackwell, 2015).
[xvi] Voor het humanisme in Nederland, zie Anton Constandse, Geschiedenis van het Humanisme in Nederland (Kruseman, 1967) en Peter Derkx (red.), Voor Menselijkheid of tegen Godsdienst? Humanisme in Nederland, 1850-1960 (Verloren, 1998). Volgens het Humanistisch Verbond scoren GroenLinks en D66 goed op de humanistische meetlat, maar of de leiders van deze politieke partijleiders (en de voorzitter van het Humanisch Verbond) zich bewust zijn van het fundamentele verschil tussen Westers en confucianistisch humanisme waag ik te betwijfelen.
[xvii] Het christelijk of bijbels humanisme, dat met zichzelf in tegenspraak is, laat ik hier buiten beschouwing. “Religieus humanisme” lijkt mij een contradictio in terminis, gelijk “vloeibaar ijs” of “vierkante cirkel”.
[xviii] Zie Arthur Waley’s in 1937 verschenen vertaling van de Shījīng en Daan Bronkhorst, Honderd Chinese Gedichten (Atlas Contact, 1985). Voor een prachtige bloemlezing van veertig oude en moderne Chinese liefdesgedichten, zie Jane Portal (red), Chinese Love poetry (British Museum Press, 2014).
[xix] Zie Anders Nygren, Agape and Eros (Harper & Row, 1953), Clive Lewis, The Four Loves (Geoffrey Bless, 1960), Gene Outka, Agape: An Ethical Analysis (Yale University Press, 1977), Werner Jeanrond, Call and Response (Continuum, 1995) en Elizabeth Johnson, Ask the Beasts: Darwin and the God of Love (Continuum, 2014).
[xx] Zie Munro op.cit. blz. 185-197.
[xxi] Voor rechtsvergelijking, zie Jan Smits (red.), Encyclopedia of Comparative Law (Edward Elgar, 2012). Voor het vergelijken van grondwetten (een activiteit waarmee Aristoteles begon), zie Vicky Jackson en Mark Tushnet, Comparative Constitutional Law (Foundation Press, 2014). Ga ook naar https://www.constituteproject.org.
[xxii] Zie Marthe Chandler en Ronnie Littlejohn (red.), Polishing the Chinese Mirror (Global Scholarly Publications, 2007, blz. 49-66, online), Sumner Twiss, “Confucian Contributions to the Universal Declaration of Human Rights: A Historical and Philosophical Perspective”, 2011 (online), Janeka Madisyn, Peng-chun Chang (Plic, 2011), Walter Schweidler (red.), Human Rights and Natural Law (Academia, 2012, blz. 296-313), Hans Roth, Peng-chun Chang and the Universal Declaration of Human Rights (Pennsylvania University Press, 2018), Hoyt Tillman, “China’s particular values and the issue of universal significance: Contemporary Confucians amidst the politics of universal values”, Philosophy East & West, 68:4 (2018), blz. 1265-1291, Sarah Biddulph en Joshua Rosenzweig (red.), Handbook on Human Rights in China (Edward Elgar, 2019) en Nadège Rolland (red.), An Emerging China-Centric Order: China’s Vision for a New World Order in Practice (NBR Special Report # 87, August 2020, blz. 33-48). In La face cachée de l’ONU (Fayard, 2000) verwijt Michel Schooyans de VN een perverse interpretatie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens welke zou uitlopen op het betwisten van de soevereiniteit van staten. Ga ook naar https://www.un.org/en/universal-declaration-human-rights. Ik ben minder optimistisch dan de “Boston Confucians” (Weiming Tu, Robert Neville, John Berthrong e.a.), die geloven dat confucianisme en Westers denken met elkaar zijn te verzoenen.
[xxiii] Gebrek aan integriteit en integratie is de wortel, de grondoorzaak van de problemen van universiteiten. Wat tegenwoordig bij deze instellingen van hoger onderwijs telt is niet “Bildung (zum Leben)” maar “Ausbildung (zum Beruf)”. Universiteiten zijn ontaard in multiversiteiten, die worden gekenmerkt door vleierij, bedrog, hoogmoed, naijver en achterklap. Universiteiten zijn geen tempels van wijsheid of bakens van Verlichting maar bolwerken van macht en centra van corruptie. Het zijn overbevolkte kennisfabrieken die worden gefinancierd en dus beheerd door bedrijven die – gesteund door een kortzichtige overheid – enkel belust zijn op winst of omzetverhoging, by hook or by crook. Ziehier het probleem van onze tijd — een probleem dat hardnekkig is omdat niemand zich voelt aangesproken. Er is geen bewindsman/-vrouw te bekennen die zich geroepen voelt deze augiasstal uit te mesten. Integendeel, tijdens de opening van een academisch jaar wordt er ritueel de loftrompet over gestoken en wie negatieve opmerkingen over universiteiten maakt wordt gebrandmerkt als nestbevuiler of onruststoker. Toch zou de internationaal toenemende kritiek op deze instelligen ter harte moeten worden genomen. Evenals bedrijven die alleen oog hebben voor het belang van hun aandeelhouders (i.h.b. sinds de door Milton Friedman in de jaren 1970s ontketende monetaire contrarevolutie) dienen universiteiten grondig te worden hervormd.
[xxiv] In de VPRO-serie “De Grote Vragen”, die (mede) door de Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU) mogelijk is gemaakt, stelt presentator Rob van Hattum aan acht Nederlandse toponderzoekers de vraag wat hun grote vragen zijn, waar deze vandaan komen en wie hen in dat onderzoek zijn voorgegaan. Evenals in de TV-serie “De Geest van het Universum” (zie Civis Mundi # 97) wordt echter aan het raadsel “matter-mind” geen aandacht besteed, terwijl op dit gebied toch een aantal belangrijke werken ter beschikking staat. Ik moet dus vaststellen dat in groot Madurodam, Nederland, een aantal toponderzoekers kortzichtig is.