Civis Mundi Digitaal #103
In deel 1 werd Den Doolaard, de ‘Leeuw van Hoenderloo’, voorgesteld en zagen we de wereld van de Griekse broers met al hun overeenkomsten, maar vooral ook tegenstrijdigheden in hun levensopvatting. Goden werden technici, de mens is op weg de wereld naar zijn hand te zetten. Hoe dat uitpakt wordt in dit deel geschilderd.
De ruimtereis naar Mars
Als Den Doolaard deze roman schrijft staat de ruimtevaart nog in de kinderschoenen. De eerste satellieten zijn al gelanceerd, de eerste mens was al in de ruimte geweest, maar de eerste maanreis was nog enkele jaren weg. In 1961 werd hem de Prijs voor Luchtvaart Journalistiek uitgereikt voor een serie artikelen over vliegen in het straaltijdperk. Voor hem kwam daarmee, zoals hij zelf in zijn terugblik Ogen op de rug zegt, het thema voor een roman in beeld. Hij had een goede indruk gekregen over wat deze ontwikkeling voor de ruimtevaart zou kunnen betekenen. Hij nam zich voor een roman over de luchtvaart te schrijven. Het is er nooit van gekomen. Het hielp hem wel bij het schrijven van De goden gaan naar huis.
In deze roman laat hij de Amerikanen na zes jaar voorbereiding vanaf Kaap Kennedy een ruimtereis starten. Een bemanning van vier astronauten, zich in hun “straffe ruimtepak voortbewegend met de logheid van een albatros”, gaat aan boord en vertrekt in het ruimteschip ‘Vriendschap’ met donderend geweld naar Mars. Nikos kijkt samen met zijn oude en nieuwe vrienden naar de televisie en verwondert zich over het theater rond de start. Meer nog over de toon waarop de verslaggevers hun commentaar afscheiden. In zijn ogen zag hij in het lanceerplatform “met zijn schrale ijzeren zuilen de tempel staan van de moderne tijd, rond een godenbeeld kil als een vis, …”
Den Doolaard geeft in 1971 terugkijkend aan dat “de ruimtevaart, voor Kostas de mythe van de twintigste eeuw, voor Nikos het produkt van een hoogmoedswaanzinnige techniek die de wijsheid van de schepping miskent, is.”
De ruimtereis zal een halfjaar duren. In de tussentijd zitten de landen met ruimtevaartechniek elkaar in de haren met beschuldigingen over het neerhalen van elkaars al dan niet bemande satellieten. De waarschuwingen niet langer met vuur te spelen zijn niet van de lucht. Het breng Kostas ertoe een bericht te publiceren dat als volgt begint: ”Tijdens de laatste halve eeuw hebben de kleinmoedigen onder de aardbewoners meer dan eens geroepen; het is vijf minuten voor twaalf!” Zelfs Kostas begint zich zorgen te maken over alle techniek die zelfs zonder menselijke tussenkomst een wereldbrand zou kunnen veroorzaken. Hij vergelijkt de mensheid met iemand die uit machtsoverwegingen een gecompliceerde mechanische piano heeft verworven. Een miskleun, want “nu blijkt dat er van alle muziek op aarde enkel een dodenmars op gespeeld kan worden.” Hier, maar ook op meerdere andere plekken in zijn oeuvre gaat Den Doolaard in op macht en destructie.
Homo astronauticus
In het tweede deel van de roman is – ook een bekend thema intussen – de natuur in de war. Grote droogte heerst op talloze plekken, op andere weer grote wateroverlast. Bosbranden, overstromingen, cyclonen, sprinkhanenplaag. Het klinkt als een normale zomer in de wereld van nu. Ook de reacties van Kostas in de roman wijken niet af van de huidige: maak je toch geen zorgen, het weer is nu eenmaal onvoorspelbaar. Nikos is onrustig onder deze situatie. Nooit eerder in de geschiedenis van Kreta werd een dergelijke droogte beschreven. Hij vindt dat zijn broer teveel aandacht besteed aan de verkeerde dingen: “Terwijl jullie de triomf van de homo astronauticus in de hemel vieren lijkt het alsof de aarde uitbreekt in boze zweren.”
Kostas bagatelliseert de klimaatverschijnselen: “Allemaal plaatselijke verschijnselen, een toevallig samentreffen van lichte afwijkingen van gemiddelden …” Hij klinkt ook verder in het dispuut met zijn broer als de technologie-vereerder, degene die voor alles een technologische oplossing verwacht en voorziet, en als iemand uit onze tijd. “Een probleem als het weer moet je radikaal oplossen, met nieuwe technische methoden. Het klimaat is een van de ernstigste constructiefouten van de wereld, …” Het kan niet uitblijven.
Nikos verwijt hem dat zijn wetenschap, zijn op technologie gebaseerde wetenschap, “die andere soort wetenschap, …., nu eenmaal geen rekening houdt met de nutteloze liefhebberij die wij cultuur noemen”. Cultuur is voor Nikos het allerbelangrijkste; het bepaalt zijn leven als archeoloog, historicus, maar ook als levensgenieter in het heden van de Griekse manier van leven, samen met anderen in gesprek, eten, drinken, muziek en dans. Hij houdt van het leven. Hij geeft om de oude Griekse goden, ten dele verdwaald in Londen.
Voor Kostas overheerst het nieuws over de ruimtereis echter het andere nieuws. Hij verdiept zich dagelijks in het verloop van de ruimtereis. Het wordt steeds spannender. De terugreis naar de aarde is aanvaard. Samen bespreken de broers de ruimtereis, de aangekondigde quarantaine na de landing en alles wat ermee samenhangt op de hun bekende wijze zonder het erover eens te worden. Over dood en leven, vernietiging gaat het. Over dromen hebben, feest vieren over het gepresteerde. Nikos constateert hoe belangrijk het is te dromen: “…onnutte dromen najagen en mens-zijn is precies hetzelfde.” Voor al dat gedoe met techniek, met de ruimte veroveren, god willen worden, ziet hij als oplossing, “de mens moet eerst weer proberen mens te worden.” Kostas loopt weg en zegt, in zichzelf gekeerd: “Wat een dwaas! ……, wat een sublieme dwaas.” Het is helder, de broers kunnen niet zonder elkaar, maar ook niet zonder hun uitbundige disputen.
Voor de tweede keer in de roman komen er mieren langs; er trekt een donker spoor mieren over het pad, waar de broers stonden en met elkaar gesproken hebben. Kostas kijkt ernaar. “Er was geen twijfel mogelijk; het mierenvolk was op weg van Knossos, de stad van de doden, in de richting van Heraklion, de stad van de levenden”, is dan de intrigerende tekst van Den Doolaard. Het geeft de verdere richting van de vertelling aan.
Terugkeer op aarde
Het is voorzien dat de astronauten uiteindelijk onder scherpe veiligheidsmaatregelen in een uitgedroogd zoutmeer zullen landen. Om zeker te zijn dat het hen goed gaat zullen ze in een twee weken durende quarantaine medisch onderzocht worden. Enkele geleerden willen er zeker van zijn dat er geen micro-organismen van Mars worden meegenomen, hoewel de kans hierop onwaarschijnlijk klein wordt geacht. Maar toch, het zekere voor het onzekere.
Het is zover. De capsule nadert de aarde. Niet ongewoon is dan het contact zoeken met: “This is Houston.” En ook terug: “Hallo Houston.” Zoals wij dat allemaal kennen. Vanaf dat moment wordt duidelijk dat de voorziene landing weleens met problemen omgeven zou kunnen zijn. Het verdere gesprek met de bemanning verloopt niet naar wens. De reacties van de astronauten zijn bevreemdend. Er ontstaat ongerustheid in Houston. En dan gaat het helemaal mis. Voor de kijkers, Kostas één van hen, de televisie zendt natuurlijk alles uit, verstomt het commentaar en verschijnt plotseling op een ijsblauw scherm “een zwijgend bericht: Blijf bij uw toestellen. Wij komen terug!”
Kostas vraagt zich af wat er aan de hand is. In zijn hoofd speelt “de mens een god…..De mens schaft tijd en ruimte af ….” De opluchting is groot als blijkt dat er een noodlanding heeft plaatsgevonden op grote afstand van de oorspronkelijke landingsplaats; wel op een vliegveld, maar in een vakantieoord. Het heeft wel bijzondere gevolgen. Alle voorzichtigheid is overboord gegaan, alle plannen zijn in duigen gevallen. De astronauten hebben zelfstandig het ruimtevaartuig verlaten en zich onder de gasten van het vakantieoord gemengd. Gasten klommen nieuwsgierig in het ruimtevaartuig. Een deel ervan was alweer naar huis vertrokken voordat de autoriteiten het in de gaten hadden. Er kan totaal geen sprake meer zijn van quarantaine en ongestoord medisch onderzoek. Een lang verhaal kort: het blijkt snel dat er iets mis is met de astronauten. Ze gedragen zich merkwaardig alsof ze niet meer zichzelf zijn. De gevolgen blijven niet uit. Voor henzelf niet, maar ook niet voor vele anderen.
De opkomende chaos
Overal in de wereld beginnen zich bizarre gebeurtenissen af te spelen. Kostas kan het niet bijbenen noch begrijpen. Wat zou er aan de hand kunnen zijn. Mensen gedragen zich niet zoals verwacht, niet zoals we van ze gewend waren. In veel gevallen vallen ze in slaap dan wel worden in slaap aangetroffen terwijl ze aan het werk horen te zijn. En zo is er veel meer en ontstaan er vele curieuze momenten, maar ook ernstige ongelukken. Niemand begrijpt wat er aan de hand is. Gevolg, niemand vertrouwt iemand meer. Even opvallend is dat dit alles zich vooral in het noorden van de aardbol afspeelt. Onduidelijk is de toestand in Rusland en China.
Genoeg voor Kostas op om te merken: “Maar die verzwijgen zoals gewoonlijk bijna alles, en uit China hebben we helemaal niets.” Het brengt een bevriende viroloog – specialist op het gebied van virale encefalitis (hersenontsteking) – met wie Nikos en hij in gesprek zijn ertoe te reageren met “wat ons al eens op een onverwachte griep-epidemie is komen te staan.” Hoe het ook zij, in het gesprek komt een aap uit de mouw. De viroloog, Tsatsos geheten en verder een belangrijke rol spelend, zet alles wat ze weten op een rijtje en komt tot de volgende hypothese: “de astronauten hebben van Mars een virus mee teruggebracht dat op aarde onbekend is.” En wel “een virus waartegen niemand, of zo goed als niemand op aarde, weerstandkracht bezit en dat dus verwoestend zou kunnen werken.” Nadere berichtgeving bereikt Tsatsos en maakt hem duidelijk dat twee van de astronauten overleden zijn met symptomen die aanvankelijk wezen op een neurologische aandoening, maar uiteindelijk passen bij “dood door eiwitstolling”. Waarschijnlijk is er, zegt hij, sprake van “een filtreerbaar virus, dat in de hersenstam het centrum voor de warmteregeling vernielt.”
Tsatsos maakt zich op het probleem met collegae in andere delen van de wereld te bespreken en een oplossing te zoeken. Kostas probeert vertwijfeld de aanleiding voor de gang van zaken te vinden. De oude viroloog geeft hem antwoord: “Heel eenvoudig. Omdat we de vrees voor God zijn kwijtgeraakt.” Hij gaat verder en legt uit dat hij niet direct aan de Schepper denkt, maar wel meent dat: “wij met onze handige vingers een beetje meer eerbied hadden moeten hebben voor het scheppingsraadsel.”
Kostas leeft in een andere wereld. Hij heeft meer nodig en wordt op zijn wenken bediend. “We dachten heel wat mans te zijn, maar eigenlijk waren we niet veel wijzer dan een troep apen in de jungle, die vangbal spelen met een onontplofte granaat. Zo’n ding pleegt dan opeens af te gaan.” En ten slotte: “Ik ben even nieuwsgierig naar een nieuw virus als u naar de mysteries van Mars.” Hiermee moet Kostas het doen. Uiteindelijk blijft hij bij zijn eigen technische wereld als hij ontdekt dat virologen nog steeds geen vaccin hebben gevonden tegen verkoudheid. “Net een stelletje kerels die voetbalspelen in het donker, en ze weten niet waar het doel staat.”
De macht aan de virologen?
We volgen de viroloog, Tsatsos, die uitlegt hoe het ziet met virussen en wat we weten over het Marsvirus, enige tijd in de roman. Interessant is dat het gesprek begint met vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering, die hij duidelijk maakt dat hun wens om in en voor de Verenigde Staten een serum te ontwikkelen niet gaat gebeuren. “Ik waardeer uw patriotisme, maar dat is een achterhaald sentiment. ….. Dat politieke denken van u is een dwangneurose die u kwijt moet.” En vervolgens: “Het gaat niet om een serum maar om een vaccin, tegen een virus, waarover ik enkel nog maar heb horen praten. En zo’n vaccin schud je niet uit je mouw. Het is geen autopoetsmiddel.”
Dan legt hij de werking van virussen uit en ook hoe je tot een vaccin komt. Dat laatst bestempelt hij als “een voorbehoedmiddel en geen geneesmiddel.” Het produceren is “een heidens werk, waar jaren mee heen kunnen gaan.” Ook op de vraag hoe de verspreiding zo snel kon gaan is het antwoord bekend. Tsatsos doceert verder, “want vira … zijn de grootste reizigers en handigste verstekelingen van onze wereld. …. , ze reizen rond per vogel, ….., per vleermuis.” En dan: “maar het marsvirus behoort blijkbaar tot de aërobe soort. Geheel onafhankelijk reist het in zijn dooie eentje door de lucht.” Zo doet Tsatsos meer interessante uitspraken, zoals over virologen: “Maar nu is het toch onze droeve beurt om heel even de baas te mogen spelen.”
Intussen groeit de chaos. Onduidelijk is of politici wel de omvang en de aard van het probleem zien. Maatregelen worden wel genomen. “Het ministerie van gezondheid waarschuwt voorts dat men zich zo weinig mogelijk buitenshuis moet begeven en bij noodzaak enkel met een gazen masker voor mond en neus” Tsatsos ziet hier niets in: “echt een zoethoudertje van radeloze ambtenaren voor een angstig publiek.”
Wie werkelijk nog de macht bezit is niet meer geheel helder nu steeds meer mensen besmet raken, wonderlijk verdrag vertonen en uiteindelijk in slaap vallen en sterven. Ook gezagsdragers en politici ontkomen niet aan de gevolgen. Het is duidelijk dat er iets moet gebeuren om de mensheid te redden. De weg waarlangs is voor Tsatsos evident, maar ook Nikos heeft een plan. Beide heren gaan op reis om hun oplossing te realiseren.
De goden worden naar huis gehaald
Nikos maakt gebruik van de chaotische toestand in de wereld. Hij vertrekt met een vliegtuig bestuurd door Hendrikx naar Londen. De beelden en reliëfs van de Akropolis zullen en moeten terugkeren naar huis. “Ik ga geen beelden roven, ik ga goden herstellen in hun rechtmatige rijk! Uit hun verwaarlozing groeide onze rampspoed.” In zijn ogen is het noodzakelijk dat er weer een vast herkenningspunt voor de mensheid komt. “Als een deel van de mensheid gered wordt, en daar twijfel ik niet aan, hebben we meer dan ooit een bezinningsberg nodig om een heilig nieuw begin te maken, want anders vervallen we weer in dezelfde levensontluistering…”
In een onttakeld Londen met bizarre taferelen en overal op straat, in geplunderde winkels, in parken, slapende mensen en ook lijken, rijdt hij met een aantal geronselde Atheners naar het vrijwel verlaten museum. Nog eenmaal raakt hij in gesprek met de directeur, die niet geheel en al meer zichzelf is, en kondigt aan dat hij de Parthenonbeelden en het fries met ruiterbeelden komt halen met de woorden: “ik kom de goden terughalen.” Er wordt hem geen strobreed in de weg gelegd. En zo bereikt hij met de beelden Athene. Uiteindelijk waren de goden thuis en werden weer op hun eigen plek gezet. In Trouw[1] heet het: “Weer ingemetseld staren de marmeren beelden vanaf de Akropolis meewarig naar de moderne mens die naarstig zoekt naar een vaccin, ‘stervend aan te veel wetenschap en te weinig inzicht.’”
Het reddende vaccin
Er vindt een race plaats om tot een vaccin te komen. Om hun doel te bereiken besluiten enkele topvirologen over de gehele wereld samen te werken. Tsatsos is de grote gangmaker. Intussen breidt het virus zich over de wereld uit, vooral in de koude en gematigde zones. Hitte is ongunstig voor het virus. Langzaam bereikt het ook Griekenland. De resultaten van de onderzoekingen zijn slecht. Het virus lijkt virulenter te worden; een afgezwakte versie lijkt onvindbaar. Als het zo doorgaat zal de mensheid als geheel er aan onderdoor gaan. Ook op Kreta sterven talloze mensen. En opmerkelijk, de mieren krijgen langzamerhand de overhand. “Vanuit de dode huizen die iedereen vermeed belaagden zij de levenden.”
Kostas schrijft zo nu en dan nog een artikel voor zijn krant die een enkele keer nog verschijnt. Veel fut heeft hij niet meer. Zittend tussen de platgeslagen mieren bereikt hem het bericht dat er een vaccin is gevonden. Eindelijk is het gelukt. Er zijn “hoopgevende resultaten bereikt. Aanmaak van het vaccin in de vereiste hoeveelheden zal echter veel tijd kosten.” Voor hem en “voor het overgrote deel van de mensheid, en zeker voor het blanke deel, komt het dus te laat”, schrijft Den Doolaard.
In Athene is het al niet veel beter. Hendrikx mijmert op de Akropolis over de toekomst, waarin de mens weer nietig zal zijn, waarin de mens zijn plaats op aarde weer moet veroveren. Andere levenssoorten overheersen dan voorlopig. Het leven ziet er dan anders uit. Op de Akropolis zijn het de mieren die de dienst beginnen uit te maken. “Mieren, éen kleine donkere glinstering van de grote onbegrepen kosmische kracht die leven heet.” Hendrikx en Nikos, “zijn hele wezen een grote vraag naar het waarom”, staren vanaf de Akropolis over de zee en dan naar de mieren. Het laatste woord in hun schouder aan schouder staan: “We hebben tussen wonderen geleefd, maar we hebben het niet begrepen.”
Dichtbij de werkelijkheid
In Ogen op de rug beschrijft Den Doolaard dat hij in de Goden gaan naar huis zo min mogelijk wilde speculeren. De gebeurtenissen moesten mogelijk zijn, tenminste zo dicht mogelijk bij de stand van de wetenschap blijven en de gedachte voorzetting ervan. Daarom maakte hij dankbaar gebruik van de kennis opgedaan in zijn serie over vliegen in het straaltijdperk. Ook de mogelijkheid van een virusepidemie in samenhang met Mars heeft hij overgenomen van een bekend deskundige, die hij overigens ook in de roman benoemt, Joshua Lederberg, moleculair bioloog en Nobelprijswinnaar uit 1958. Deze maakte zich ernstig zorgen over de mogelijkheid van het bestaan van buitenaardse micro-organismen. Astronauten zouden ongewild en ongewenst een virus mee kunnen nemen van Mars. Een virus waartegen geen mens nog antistoffen zou kunnen bezitten.
Het idee een encephalitis-achtig beeld te gebruiken bij de beschrijving van het door het virus veroorzaakte ziektebeeld nam Den Doolaard over van een goede vriend, een medisch specialist, gepromoveerd op een virologisch onderwerp.
De situatie van vandaag de dag met Covid-19 toont ons een veel complexer ziektebeeld met afwijkingen in vele organen, en ook in de hersenen met veel ontstekingsreacties; nu niet alleen in de hersenstam zonder nadere uitweiding, maar goed gedocumenteerd[2] vooral in de medulla oblongata, het verlengde merg, een deel van de hersenstam, maar ook wel daarbuiten.
Den Doolaard demonstreert in deze roman zijn grote kennis van de Griekse cultuur, van Griekenland als land, van Griekse plaatsen, maar ook van grote schrijversnamen uit de Griekse historie. Niet onbelangrijk is dat hij zelf de cultuur geleefd en beleefd heeft, hetgeen tot uitdrukking komt in de plastische beschrijvingen van de gebeurtenissen in Griekenland, in Athene evenzeer als op Kreta. De schrijver is er geweest en heeft er gedanst, gezongen, gegeten, genoten, kortom geleefd met de Grieken.
In de hele roman, zowel in de dialogen, de disputen, als in de beschrijving van de gebeurtenissen, houdt Den Doolaard ons een spiegel voor; soms een die overdreven beelden toont, soms een die zeer ernstig is. Het gaat hem om de tegenstelling tussen “de blindelingse techniekvergoding van machinemensen” en “menselijke mensen, in een leefruimte naar de menselijke maat.” Het gaat over “de benauwende mogelijkheid van een wereld die te gronde dreigde te gaan aan een overmaat van vernuft en een tekort aan wijsheid.” Het zijn zijn eigen woorden in Ogen op de rug. Het zijn woorden die ons tot bezinning moeten brengen. In een interview met Joos Frequin[3] formuleert hij het weer anders: “het gevaar is dat de machine het leven verplettert”. De huidige tijd kent nog sterker deze tendens; ook nu wordt onze droom ruw verstoord door een geheel – neen, niet geheel – onverwachte pandemie. Een pandemie waarvoor uitvoerig werd gewaarschuwd, maar we hebben de waarschuwing niet willen horen.
“We hebben tussen wonderen geleefd, maar we hebben het niet begrepen”
Het zijn de slotwoorden van deze toekomstroman, die het verbijsterende beeld schetst van de mensheid die vergeet waar ze vandaan komt, die vergeet dat leven op aarde betekent samenleven met de natuur, de dieren, alles in samenhang en die denkt dat dat ze de aarde, de natuur naar haar hand kan zetten, met techniek kan beheersen en nog verder gaand de ganse kosmos technologisch veroveren. De kosmos, de aarde, is niet maakbaar. Dit leidt tot ondergang. De mens kan de aarde maken of breken, maar uiteindelijk is het de mens die het nakijken heeft. Het zinnebeeld vindt de schrijver in de mieren.
Het was de moeite waard uitvoerig op deze roman in te gaan, ook al zijn we tegenwoordig snellere verhalen gewend. Talloze uitweidingen geven overigens goed weer hoe bekend Den Doolaard was met de Griekse geschiedenis, de filosofie, de literatuur en vooral met het land en de mensen. Ook in de breedte toont hij zijn kennis en inzicht. Door veel citaten te laten zien komt de opmerkelijke gelijkenis met de dag van vandaag beter naar voren. Laten we niet vergeten dat hij deze toekomstroman schreef in 1965/1966 met vrijwel alleen zijn verbeeldingskracht en de indertijd bekende feiten.
Den Doolaard laat zien dat er een andere inzet nodig is om een toekomst te hebben; een inzet waarbij de wonderen gezien worden, begrepen worden zoals ze zijn in hun oorspronkelijke toestand, niet in de vervorming door de techniek die het gevolg is van machtstreven en materialistische genoegens. Den Doolaard was wars van macht; materialistische genoegens zeiden hem niet veel. Hij had aan weinig genoeg en hij had eerbied voor het eenvoudige leven.
Overmoed en arrogantie zijn voor hem de opmaat naar de ondergang van onze cultuur en uiteindelijk van de aarde. Den Doolaard laat dit zien aan de hand van een pandemie. Ook Martha Lincoln[4], antropologe en hoogleraar in San Francisco, beschrijft de hybris, de overmoed, als cruciaal gegeven waarom het ons ook nu niet lukt de pandemie te voorkomen. Het is overduidelijk, wij zijn zelf verantwoordelijk voor de toekomst. Wij kunnen de ‘schuld’ niet bij anderen leggen. Wijzelf zijn aan zet. Nu nog handelen, in actie komen, in overeenstemming en rekening houdend met de natuur.
Noten
[1] Jong L. de: De leeuw van Hoenderloo. Trouw. Zomertijd, 11 juli 2020
[2] Schurink B. et al: Viral presence and immunopathology in patients with lethal COVID-19: a prospective autopsy cohort study. The Lancet Microbe, online, 25 september 2020 (https://www.thelancet.com/journals/lanmic/article/PIIS2666-5247(20)30144-0/fulltext)
[3] Frequin J: Ten huize van … 9: 87-136, Orion/Desclée de Brouwer, Brugge, 1973 (https://www.dbnl.org/tekst/flor007tenh09_01/flor007tenh09_01_0003.php)
[4] Lincoln M: Study the role of hubris in nations’ Covid-19 response. Nature 585, 325, 2020 https://www.nature.com/articles/d41586-020-02596-8/doi: 10.1038/d41586-020-02596-8