Civis Mundi Digitaal #103
In het Japanse politieke leven zijn echte verrassingen buitengewoon zeldzaam. Het aan de macht komen van Yoshihide Suga is daar een goed voorbeeld van. Hij heeft een regering gevormd met de helft van de leden van het vorige kabinet en Nobuo Kishi tot minister van defensie benoemd. Nobuo Kishi is de jonge broer van de afgetreden premier Shinzo Abe, die op de achtergrond raadgever blijft. Een politieke dynastie, een bewind van bejaarde mannen – de gemiddelde leeftijd van de regering is meer dan 60 jaar – er is geen sprake van « oprotten ». Tegenover twee andere kandidaten die bij voorbaat zeker waren van hun verlies – de democratie vereist nu eenmaal meer dan één kandidaat – werd Yoshihide Suga gekozen, omdat hij niet kon verliezen. Aldus hadden de clans van de Liberaal-democratische Partij (PLD) besloten. De politieke « keuken » om de voorzitter van de PLD aan te wijzen die dan – gesteund door het parlement – premier wordt, is geen nieuw fenomeen. Maar na bijna acht jaar regering van Shinzo Abe is het proces van verkiezing tot premier van Yoshihide Suga symptomatisch voor het vastlopen van het democratisch proces.
De Japanse archipel, gespaard voor de onrust van het populisme en de sociale scheuringen van de westerse democratieën, kent een andere zwakheid: de ontwikkeling van de PLD van « dominerende partij » naar « overheersende partij ». Tegenmachten worden verzwakt, verantwoordelijkheden worden omzeild en heimelijke overeenkomsten worden gesloten.
De PLD, sinds 1955 met twee tussenpozen (1993-1994 en 2009-2012) aan de macht, is een garantie voor politieke stabiliteit in de ogen van de Japanners die naar de stembus gaan. Overigens stemt slechts de helft van het Japanse electoraat. De incompetentie van de van 2009-2012 aan de macht zijnde Democratische partij was de grote teleurstelling voor de Japanners die verandering wilden. En sindsdien heeft de verdeelde en versnipperde oppositie geen enkele politieke betekenis meer. De PLD heeft zijn interne « democratie » verloren. In de jaren 1960-1970 kende de PLD, geconfronteerd met sterke oppositie van de Socialistische Partij, hevige interne debatten tussen rechtse en progressief-liberale personaliteiten. In de loop der jaren zwakte deze interne democratie af om bij de terugkeer van Shinzo Abe in 2012 (na een kort eerste mandaat van 2006 tot 2007) geheel uit te doven. De liberaal-democratische parlementariërs werden gekozen uit de dominerende stroming in de partij, en daarbij werd in de hogere regerings-echelons bij benoeming van ambtenaren meer gekeken naar loyaliteit dan naar competenties, om zo de verticaliteit van de beslissingen te versterken. Ook de pers werd onder steeds hogere druk gezet. Bovendien werd de toegang tot informatie inzake regeringsaangelegenheden beperkt door de wet van 2014 betreffende staatsgeheimen. « En dat alles is niet erg gezond voor een democratie, » laat de politicoloog Yu Uchiyama van de universiteit van Tokyo mij weten, zonder wie ik dit artikel niet had kunnen schrijven.
De kennelijke acceptatie in de publieke opinie van deze verstikking van de democratie mag en kan verwondering wekken, want de geschiedenis van Japan laat eerder het tegendeel van onderwerping aan de macht zien. In de moderne tijd werd zij gekenmerkt door hevige sociale conflicten: wilde stakingen in de jaren 1950, massale bewegingen tegen het veiligheidsverdrag met de Verenigde Staten, tegen de oorlog in Vietnam, strijd tegen ziekten veroorzaakt door vervuiling, radicale protestbewegingen van studenten. Daarna met de verbetering van de levensomstandigheden voor het merendeel van de Japanners verbrokkelde de samenleving. Japan is een land met een sterk verouderende bevolking en derhalve meer geneigd tot conservatisme, terwijl de jongere generaties, die in de laatste dertig jaar van economische crises opgegroeid zijn, minder geneigd zijn om zich te engageren. Zij wantrouwen de politieke retoriek en stemmen niet, omdat zij van mening zijn dat het gewicht van hun stem weinig uithaalt.
De arme arbeiders (waarvan twee derde vrouwen zijn) verwachten net als de kinderen van meer materieel gezegende klassen weinig van de staat. Zij houden zich afzijdig, zoeken eerder een onderkomen dan de wereld te willen veranderen. En ongerust over de toekomst aarzelen velen om een huwelijk te sluiten.
Japan is de derde economische wereldmacht, waarin door een langdurige stagnatie van economische groei de verschillen in levensniveau zijn vergroot en verdiept. Een goed deel van de bevolking leeft op zeer bescheiden voet, 15% zelfs beneden de armoedegrens. Deze situatie is vandaag verergerd door het verlies van werkgelegenheid door de pandemie, en voor de armen is er geen sociaal vangnet.
De sociale media geven ontevredenheid en verbale agressie weer, maar gewelddadige daden blijven zeldzaam. De criminaliteit is gering en er is geen straatgeweld, hetgeen van een weinig aangetaste sociale cohesie getuigt. Er is een veelvoud van kleine, vaak door vrouwen gestichte NGO’s, die op lokaal niveau werken: symptomatisch voor een blijvend burgerlijk activisme. Grotere bewegingen komen en gaan, zoals het geval was bij de nucleaire ramp van Fukushima. Maar de waakzaamheid verzwakt niet en de meeste nucleaire centrales zijn nog buiten werking. De vijandigheid van een meerderheid van de bevolking voor een hervorming van de pacifistische bepalingen in de grondwet heeft de ambitie van Shinzo Abe voor wezenlijke veranderingen op defensiegebied een nederlaag toegediend. Deze burgerlijke dynamiek getuigt van een wil tot verandering waarvan de in haar achterkamertjespolitiek gevangen politiek, ver verwijderd van de dagelijkse werkelijkheden, zich kennelijk (nog) geen rekenschap geeft.
Geschreven op 7 oktober 2020