Uren met Chinese denkers
Deel 6: Mo Ti

Civis Mundi Digitaal #104

door Hans Kuijper

 

Hoewel de leer van Confucius meer dan 25 eeuwen stand hield en thans in China en ver daarbuiten in de belangstelling staat, is zij niet weersproken gebleven. Mohisten, daoisten en legalisten waren de belangrijkste kritici. In de deze aflevering en in de volgende afleveringen zal aan hen aandacht worden besteed.[i] Aan Mencius, die als “de tweede wijze” (na Confucius) wordt beschouwd, zullen twee aparte afleveringen worden gewijd. De reeks zal worden beëindigd met een korte beschrijving van de ontwikkeling van het confucianisme in de loop der eeuwen. Maar eerst iets over Mo Ti (of Mozi, “Meester Mo”), stichter van de naar hem vernoemde school, het mohisme.

Over Mo Ti is heel weinig bekend.  Vermoedelijk werd hij geboren voordat Confucius (551-479 v. C.) stierf en stierf hij voordat Mencius (372-289 v.C.) werd geboren. Mo Ti leefde dus in het grootste deel van de vijfde en in het begin van de vierde eeuw v. Chr. Anders dan Confucius, was Mo Ti niet van adelijke afkomst. Zijn wat merkwaardige familienaam (Mo [zwart]) doet vermoeden dat hij ooit een slaaf of veroordeelde was, omdat het gezicht van zo iemand met zwarte inkt werd ingesmeerd.

Mo Ti ontwikkelde zich tot een scherpzinnig denker. Hoewel hem wegens zijn sociale status door feodale heersers weinig audiëntie werd verleend, was hij een roemrucht spreker die criteria formuleerde op basis waarvan instellingen en gewoontes konden worden beoordeeld. Hij had een hekel aan wat hij de pretenties van de confucianisten en daoïsten noemde. Toch was hij, net als Confucius, vooral bezig met de vraag wat behoorlijk bestuur was. Hij was tegen het overerven van macht en rijkdom. Selectie van bestuurders zou volgens hem op basis van verdiensten (merites) en bekwaamheden moeten plaatshebben. Factoren zoals afkomst, status, grondeigendom en geldbezit zouden daarbij geen rol mogen spelen.[ii]  

Mohisten versus Confucianisten

Doorgaans wordt gedacht dat het confucianisme en daoïsme de enige autochtone filosofische systemen van China waren en dat deze door allochtone stromingen werden beïnvloed, eerst door boeddhistische, veel later door marxistisch-leninistische en tegenwoordig door Angelsaksische invloeden.  Toch domineerden de leer van Confucius en die van Mo Ti aanvankelijk het intellectuele discours in China. Hun tegenstelling wordt wordt wel eens overdreven, maar de volgende punten zijn van belang:

• Terwijl Confucius werd geïnspireerd door de eerste koningen van de Westelijke Zhou-dynastie (ca. 1045-771 v. Chr.), liet Mo Ti zich inspireren door de Xia-dynastie, volgens de traditionele Chinese geschiedschrijving de eerste dynastie van China.[iii]

• De ethiek van Confucius is gebaseerd op het begrip “rén” (menselijkheid), die van Mo Ti is gabaseerd op het begrip “” (gerechtigheid).

• Volgens Confucius legt “tiān” zijn wil niet op; volgens Mo Ti wordt alles door “tiān” bepaald.

• Confucius hecht veel belang aan goede manieren en het in acht nemen van rituelen; Mo Ti niet.

• Voor Confucius is correct gedrag zonder meer wenselijk;  voor Mo Ti is dit wenselijk omdat het nuttig is.

• Confucius benadrukt het belang van gedifferentieerde en graduele, MoTi het belang van algemene liefde.

Voor goed begrip van het confucianisme is kennis van het mohisme, zo niet onontbeerlijk, dan toch nuttig. Zoals wij nog zullen zien, geldt hetzelfde voor kennis van het daoïsme en het legalisme. In het licht van mohisme, daoïsme en legalisme treedt de bijzondere betekenis van het confucianisme duidelijker naar voren.[iv]

Morele en politieke orde

Evenals Confucius, was Mo Ti op zoek naar de juiste sociale en politieke orde. De centrale vraag was ook voor hem: wat is de basis of wat moet de basis zijn voor een harmonieuze, eensgezinde orde en voor correct en volgzaam gedrag. Hij ging echter en stap verder. Hoewel Confucius bepaald geen reactionair was die een situatie uit het verleden wil herstellen, achtte Mo Ti het vinden van een objectieve maatstaf of standaard absoluut noodzakelijk, een norm of criterium waaraan sociaal en vooral politiek gedrag moest voldoen. Hij beschouwde deze maatstaf (“fă”) als een gereedschap dat wordt gebruikt om werk(zaamheden) uit voeren en verrichtingen te beoordelen, als een model volgens welk mensen te werk dienden te gaan. Hiermee introduceerde Mo Ti een centraal begrip dat door de legalisten verder zou worden uitgewerkt en waarvan de betekenis door hen nader zou worden toegelicht. Een maatstaf biedt geen garantie op succes en maakt het maken van een verschil tussen bekwaam en onbekwaam niet overbodig, maar zij is beslist noodzakelijk om te kunnen oordelen of iets goed of fout is. De vraag reist dan wat als “fă” voor een goede regering kan dienen. Alles wat door de mens is bedacht of elke verwijzing naar het verleden moet volgens Mo Ti worden afgewezen, omdat het dan niet gaat om iets dat zuiver objectief en dus volkomen betrouwbaar is.

De hemel

Hoewel Mo Ti wat het laatste punt bereft met zichzelf in tegenspraak is (hij verwijst immers herhaaldelijk naar wijze koningen in de Xia-dynastie), acht hij “tiān” (de hemel) de beste “fă”, hèt model voor de gehele mensheid. De hemel, die onpartijdig en universeel is, zou leidraad moeten zijn bij alle activiteiten van de mens, in het bijzonder bij de beslissingen van een vorst  De hemel, die gul en helder is, is onbaatzuchtig en belangeloos. In het boek dat zijn naam draagt, de Mòzĭ, staat “Wie de wil van de hemel gehoorzaamt is rechtschapen; wie zich ertegen verzet is gewelddadig” (hoofdstuk 26).[v] Deze stellingname heeft sommige geleerden in het Westen doen concluderen dat Mo Ti religieus was en een soort leer van het droit divin (goddelijk recht) verkondigde.[vi] Er zijn echter sterke  aanwijzingen dat dit niet geval is geweest.

Tiān is de hoogste top van de kosmisch-sociaalpolitieke hiërarchie. De baan van de hemellichamen, loop van de jaargetijden en de verschillen in landschappen worden erdoor bepaald. Mensen zijn er voor hun voedsel afhankelijk van en zouden tiān hiervoor dankbaar moeten zijn. De soevereine vorst  ziet toe dat alles op tijd gebeurt en iedereen in het geheel zijn/haar rol vervuld. Als edel en wijs man belichaamt hij tiān’s gerechtigheid. Tiān kan niet worden vergeleken met het Joods-Christelijke idee van God, omdat het niet de schepper van de natuur is, maar de natuur zelf. Meer specifiek, samen met (de aarde)  vormt tiān het universum. Tiān wordt soms gepersonifieerd, maar nimmer antropomorf voorgesteld – zoals in de Abrahmitische of Semitische godsdiensten (Jodendom, Christendom en Islam).  De mohisten kennen geen religieuze redding en zij beloven geen rijk waar mensen die deugdzaam hebben geleefd  naar toe gaan om er eeuwig te verblijven.[vii]  Mensen worden voor hun daden niet in het hiernamaals beloond of gestraft. Het wereldlijk karakter van het mohisme is typisch voor de Chinese manier van denken. Mo Ti’s idee tiānzhì (wil van de hemel) lijkt sterk op Confucius’ concept tiānmìng (mandaat van de hemel), maar terwijl de confucianisten zich op de morele verplichtingen concenteerden, benadrukten de  mohisten de praktische resulaten.

Praktische kennis

Kennistheorie of epistemologie is een van vier samenhangende hoofdgebieden van de filosofie (de andere zijn metafysica, logica en ethiek). Zij onderzoekt het wezen, de oorsprong  en de reikwijdte van kennis. Onderzoek van de drager van kennis behoort tot het domein van de psychologie en de meer interdisciplinaire en hierdoor zeer uitgebreide cognitiewetenschap. De wetenschapsfilosofie onderzoekt het wezen en de reikwijdte van de wetenschap en de houdbaarheid en ontwikkeling van wetenschappelijke uitspraken in het algemeen of van de uitspraken van individuele wetenschappen in het bijzonder. Filosofie van de wetenschap(pen) is dus nauw gelieerd met epistemologie (wetenschap heeft tenslotte met weten of het hebben van kennis te maken). Een lange lijst van epistemologen, psychologen, cognitiewetenschappers en wetenschapsfilosofen  is op het Internet te vinden.

Er zijn verschillende vormen van kennis: a priori kennis, a posteriori kennis, propositionele kennis, ervaringskennis, algemene kennis, specifieke kennis, domeinkennis, historische kennis, morele kennis, onbewuste kennis, aangeboren kennis, verworven kennis, impliciete kennis, expliciete kennis, theoretische kennis, empirische kennis, gecodificeerde kennis, praktische kennis, persoonlijke kennis, zelfkennis en collectieve kennis. Over al deze onderwerpen is in het Westen veel geschreven, met name sinds de publicatie van Michel de Montaigne’s Essais (1595) en John Locke’s An Essay Concerning Human Understanding (1689).

Het ging Mo Ti, die zo’n 2.000 jaar eerder dan Montaigne leefde, om praktische kennis, om onderscheidingsvermogen, om kennis van de denotaties van een woord. Mo Ti was dus niet geïnteresseerd in theoretische kennis, in bijvoorbeeld het wezen of de rechtvaardiging van kennis.[viii] Met “kennis” bedoelde hij het vermogen om iets op corecte wijze te doen, om de juiste onderscheidingen te maken. Iets kennen is volgens hem weten hoe het ding verschilt van andere dingen, bijvoorbeeld het verschil tussen goed en kwaad. Kennis is volgens hem niet het vermogen om een correcte uitspraak te doen of een logisch sluitend betoog te houden, maar het vermogen om iets op de juiste manier te benoemen en hierdoor spraakverwarring te vermijden. De mohisten vroegen niet naar de essentie of een definitie van “”. Het ging hen om het algemeengeldige verschil tussen “” en niet-“”, om onderscheid dat betrouwbaar en niet afhankelijk van de omstandigheden is, zeg maar, om absolute distincties. Het verschil tussen schijn en werkelijkheid speelde bij hen geen rol. Dwaling betekende verwarring, het niet in staat zijn om de dingen op correcte wijze uit elkaar te houden. Mensen dwalen, maken fouten en doen verkeerde dingen. De hemel (tiān) dwaalt niet en is derhalve een volkomen betrouwbare maatstaf (fă). De verschillende kleuren die wij in de natuur waarnemen ‘vloeken’ of detoneren nooit.   

Algemene liefde

Mo ti is het meest bekend om zijn leer van de algemene liefde (jiān’ài, 兼愛). In de Mòzĭ staat het klip-en-klaar:

“Meester Mo zei: ‘Wat humane lieden als hun taak beschouwen is de bevordering van hetgeen nuttig is voor alles-onder-de-hemel en het verdrijven van hetgeen daarvoor schadelijk is’. Maar wat is nuttig en wat is schadelijk voor alles-onder-de-hemel?

Meester Mo zei: ‘Als de ene staat de andere aanvalt, de ene clan de rechten van de andere usurpeert, de ene mens de andere berooft, vorst en onderdaan niet genadig en trouw zijn, vaders en zonen niet toegeeflijk en onderdanig zijn, en oudere en jongere broers niet eendrachtig zijn — die dingen zijn schadelijk voor alle-onder-de-hemel’. Als men dit schadelijke onderzoekt, waaruit ontstaat het dan?

Meester Mo zei: ‘Het ontstaat uit een gebrek aan algemene liefde. Tegenwoordig verstaan leenmannen alleen liefde voor hun eigen land, maar niet voor het land van anderen.Daarom schomen zij niet hun land te mobiliseren en het land van anderen aan te vallen. Tegenwoordig verstaan clanhoofden alleen liefde voor hun eigen clan, maar niet voor de clan van anderen. Daarom schromen zij niet hun clan in beweging te brengen om zich de rechten van een andere clan toe te eigenen. Tegenwoordig verstaan mensen alleen liefde voor hun eigen persoon, maar niet voor de persoon van anderen. Daarom schromen zij niet hun eigen persoon in te zetten om de persoon van anderen te beroven. Derhalve, daar de leenmannen elkaar niet liefhebben, zijn er veldslagen; daar de clanhoofden elkaar niet liefhebben, zijn er over en weer usurpaties van rechten; daar de mensen elkaar niet liefhebben, zijn er wederzijdse berovingen; daar  vorst en onderdanen elkaar niet liefhebben zijn zij niet genadig en trouw; daar vaders en zonen elkaar niet liefhebben, zijn zij niet toegeeflijk en onderdanig; daar oudere en jongere broers elkaar niet liefhebben, zijn zij niet eensgezind. Daar de mensen in het rijk elkaar niet liefhebben, grijpen de sterken de zwakken, beledigen de rijken de armen, zijn de aanzienlijken aanmatigend tegenover de onaanzienlijken, en bedriegen de sluwen de dommen. Van alle ongeluk, usurpatie, vete en haat in de wereld ligt de oorzaak in het gebrek aan algemene liefde. Daarom keurt een humaan mens dit af’. Hoe kan hij dit veranderen?

Meester Mo zei: ‘Door de methode van algemene liefde en de uitwisseling van wederzijds voordeel’. Maar hoe komt men hiertoe?

Meester Mo zei: ‘Door het land van anderen te beschouwen als zijn eigen land, de clan van anderen te beschouwen als zijn eigen clan, de persoon van anderen te beschouwen als zijn eigen persoon. Als leenmannen elkaar liefhebben, zijn er geen veldslagen; als clanhoofden elkaar liefhebben, zijn  er over en weer geen usurpaties van rechten; als mensen elkaar liefhebben, zijn er geen wederzijdse berovingen; als vorst en onderdanen elkaar liefhebben, zijn zij genadig en trouw; als vaders en zonen elkaar liefhebben, zijn zij toegeeflijk en onderdanig; als oudre en jongere boers elkaar liefhebben, zijn  zij eensgezind. Als de mensen elkaar liefhebben, grijpen de sterken de zwakken niet, overweldigt de meerderheid de minderheid niet, beledigen de rijken de armen niet, zijn de aanzienlijke niet aanmatigend tegenover de onaanzienlijken, en bedriegen de sluwen de dommen niet’. Evenwel, tegenwoordig zeggen de ridders en edellieden dat algemene liefde iets moois is, maar het moeilijkste dat bestaat.

Meester Mo zei: ‘Dat komt omdat de ridders en edellieden het voordeel van algemene liefde niet begrijpen en slechts redeneren over het nadeel ervan. Wie anderen liefheeft, zullen anderen op hun beurt liefhebben. Wie anderen bevoordeelt, zullen anderen op hun beurt bevoordelen. Wie anderen haat, zullen anderen op hun beurt haten. Degene die anderen schade berokkent, zullen anderen op hun beurt schade toebrengen. Wat is er moeilijk aan.” (hoofdstuk 15)

De ethiek van Mo Ti is utilitaristisch, gericht op nut. Algemene liefde is tenslotte nuttig en uiteindelijk voordelig. Voor Confucius was het belangrijkste verschil tussen een “edel mens” (jūnzĭ) en een “laagstaand mens” (xiăorén) (zie vorige aflevering) hierin gelegen dat eerstgenoemde “menselijkheid” (rén) voor ogen heeft en laatstgenoemde uit is op voordeel. Niet dat Confucius geen waarde hechtte aan voordeel, maar voordeel was in zijn ogen het resultaat van goed gedrag; het mocht niet de motivatie hiertoe zijn. Mo Ti benadukt weliswaar het belang van “gerechtigheid“ (), maar deze moet worden betracht omdat het nuttig is. Algemene liefde, zonder onderscheid des persoons, gaat volgens Confucianisten in tegen de aard van de mens, die van nature meer genegenheid heeft voor zijn eigen kinderen en naaste verwanten dan voor vreemden en onbekenden. De algemene-liefde leer van Mo Ti druist derhalve in tegen zijn eis tot het maken van de juiste onderscheidingen

Ethiek is een onderwerp dat momenteel intensief  wordt  onderzocht,  maar door wetenschappers vaak lijkt te worden vermeden. Wetenschappers worden geacht te weten hoe iets werkt of in elkaar zit. Beslissingen over de vraag wat moet worden gedaan laten zij aan “de politiek” over. Politici, echter, zijn uiterst onbetrouwbaar omdat zij gewiekst en bedreven zijn in het vertellen van halve waarheden of hele leugens. Politici hebben spindoctors of voorlichtingsambetenaren in dienst, lieden die van het leggen van rookgordijnen en het achterhouden van informatie een beroep hebben gemaakt. Van journalisten zou mogen worden verwacht dat zij dit bedrog onverkort aan de kaak stellen, maar (ook) in de journalistiek “regeert de leugen”, zo werd ons door voormalig koningin Beatrix verzekerd.[ix]

De laatste jaren is de ethiek a.h.w. herboren. Naast de taalfilosofische analyse van ethische uitspraken is de theorievorming opgekomen. Het ethisch domein is tegenwoordig onderverdeeld in (a) descriptieve of vergelijkende ethiek, die beschrijft wat mensen in verschillende culturen als goed/kwaad beschouwen  (b) prescriptieve of normatieve ethiek, die ethische theorieën bestudeert (c) meta-ethiek, die de aard, reikwijdte en betekenis van ethische uitspraken onderzoekt en (d) toegepaste ethiek, die zich richt  op specifieke domeinen (bv. medische ethiek, media-, milieu-, bio-, beroeps- en bedrijfsethiek). Elk van deze onderdelen is weer onderverdeeld, zodat een schier onafzienbaar veld van onderzoek is ontstaan waarover hele bibliotheken zijn volgeschreven. Het 19e eeuwse utilitarisme/utilisme (Jeremy Bentham, John Stuart Mill, Henry Sidgwick), dat tot de categorie “prescriptieve of normatieve ethiek” behoorde, is in subtielere vorm teruggekeerd als gevolgenethiek of consequentialisme, maar moet nu concurreren met de deugdenethiek (Aristoteles) enerzijds en de plichtethiek of deontologie (Kant) anderzijds.[x]  Terwijl de ethiek van Confucius onder de categorie deugdenethiek valt, behoort die van de mohisten tot de categorie gevolgenethiek, welke naadloos aansluit bij het Amerikaanse pragmatisme.[xi] De ethiek van Mo Ti spreekt de verstokte aanhangers van het utilitarisme meer aan dan die van Confucius.

Waren de mohisten pacifisten?

Mo Ti verzette zich het aanvallen van een ander land, niet om morele maar om praktische reden. Een land aanvallen bracht volgens hem geen voordeel. Per saldo levert oorlog meer nadeel op dan voordeel. “Veronderstel dat iemand de boomgaard van zijn buurman ingaat en er perziken en pruimen steelt. De mensen zullen dit afkeuren en de autoriteiten zullen hem straffen, omdat hij voor eigen baat zijn buurman schade berokkent. Het stelen van kippen en biggen is een ernstiger vergrijp dan het gappen van perziken en pruimen, omdat het de ander meer schade berokkent. Het stelen van koeien en paarden is een ernstiger vergrijp dan het stiekem wegpakken van kippen en biggen, omdat het de ander meer schade berokkent. Het doden en beroven van een mens is een grotere misdaad dan het inbreken in een stal en het stelen van koeien en paarden, omdat de aangebrachte schade onherstelbaar is. Tien mensen om het leven brengen is een grotere misdaad dan een mens vermoorden en honderd mensen van het leven beroven is een nog grotere misdaad. De voordelen  van een oorlog, waarin tienduizenden mensen sterven, wegen niet op tegen de nadelen ervan.”(Mòzĭ, boek V)

Lĭ (wellevendheid) versus lì (winstgevendheid)

In de Lúnyŭ (uitspraken [van Confucius]) staat onder meer het volgende:

• “Handel met vriendelijkheid maar verwacht geen dankbaarheid”,

• “Een hoogstand mens bekommert zich om de wortels, een laagstaand mens om de takken” en

• “Een groot man is geïnteresseerd in wat juist is, de kleine man in wat hij moet betalen”.

Deze uitspraken wijzen erop dat het Confucius ging om iemands mentaliteit, gezindheid en deugdzaamheid. Hij was dus een typisch vertegenwoordiger van wat in het Westen bekend staat als de deugdenethiek (Aristoteles, Thomas van Aquino, Philippa Foot, David Hume, Mary Midgley, Friedrich Nietzsche, Elizabeth Anscombe en Alasdair MacIntyre).[xii] Confucius benadrukte de essentiële eigenschap van de mens, d.w.z. de eigenschap die een mens moet hebben om “mens” te kunnen worden genoemd. Deze eigenschap bestond uit het harmonieus passen in en zich volledig voegen naar het geheel waarvan de mens onlosmakelijk deel uitmaakt. Confucius benadrukte dus de geaardheid, de natuur van een echt mens.   

Mo Ti, daarentegen, calculeerde en woog de baten tegenover de kosten. Wellevendheid was pas aan te bevelen als het profijtelijk, lonend, lucratief en winstgevend was. Wijsheid moest praktische waarde hebben en oorlogen moesten worden vermeden omdat zij schadelijk zijn. Mo Ti was – zoals de Amerikanen dat noemen – een pragmaticus, die zich afvraagt wat een handeling oplevert; een consequentialist, die let op de gevolgen van een daad.  Het ging Mo Ti niet om de intentie (hoe zuiver deze ook mocht zijn), maar om het rendement, om – zeggen economisten nu – de productiviteit. Dit is misschien de reden waarom deze Chinese denker tegenwoordig zo in zwang is.[xiii]

Invloed en nawerking

Hoewel Mo Ti als grondlegger van het  utilitarisme en voorloper van Epicurus (341-270 v. Chr.) en Jeremy Bentham (1748-1832 kan worden beschouwd, is zijn invloed niet groot geweest en heeft zijn nawerking niet lang geduurd. In de vierde en derde eeuw vòòr Christus bereikte zijn invloed haar hoogtepunt, maar nadat Qin Shi Huangdi (259 – 210 v.Chr.) een einde aan het tijdperk van de “Strijdende Staten” had gemaakt, verloor het mohisme aan invloed. Deze neergang zette door in de Han-dynastie (206 v.Chr. - 220 na Chr.), toen het confucianisme tot officiële staatsleer werd verheven. Het mohisme raakte hierdoor in de vergetelheid en verdween geheel van het toneel, totdat het in de 19e eeuw de aandacht trok van Chinese geleerden die, gestimuleerd door hun contact met de Westerse wereld, op zoek gingen naar nieuwe bronnen in hun eigen traditie. Vooral het werk van de filoloog Sun Yirang (1848-1908) heeft hiertoe bijgedragen.

In het oude China werd de status van mohisme gelijkgesteld aan die van het confucianisme. Zij werden beschouwd als de twee rivaliserende hoofdstromingen op ethisch gebied. Met de opkomst van het het confucianisme en de neergang van het mohisme sloeg het Chinese denken een weg in die zou contrasteren met de filosofische ontwikkeling in het westen. Deze tegenstelling kan niet voldoende worden benadrukt. Terwijl in de Westerse ethiek het utilitarisme/consequentialisme zegevierde,[xiv] bleef in China de deugdenethiek van grote invloed, hoewel in het huidige China de nutsmentaliteit de overhand heeft gekregen — onder de invloed van het Westens, die – naar verluidt – aan het tanen is. Het liberalisme, dat op nutsdenken is gebaseerd, staat hiermee haaks op de deugdenethiek die het confucianisme voorstaat.



[i] In de vorige aflevering (over het confucianistische begrip “rén”) ben ik tot mijn spijt vergeten te verwijzen naar het belangrijke artikel van Huaiyu Wang, “Ren and Gantong: Openness of Heart and the Root of Confucianism” (Philosophy East & West, 62:4 [2012], blz. 463-504). Ik bied de lezer voor deze omissie mijn verontschuldiging aan.

[ii] In de Encyclopedia of the Ancient World (Salem Press, 2002) schrijft Thomas Sienkiewicz dat Confucius "invented the notion that those who govern should do so because of merit, not of inherited status” (blz. 434). Hiermee werd de basis gelegd voor het examenstelsel en de bureaucratie die zo kenmerkend voor het keizerrijk China zijn geweest.  

[iii] Voor het “Xia-Shang-Zhou Chronology Project”, een door de Volksrepubliek China in 1996 geëntameerd multidisciplinair onderzoeksproject ter vaststelling van de locatie en het tijdperk van de Xia-, Shang- en Zhou dynastie, zie Journal of East Asian Archaeology, 4:1 (januari 2002), blz. 321-366.

[iv] Politieke filosofie is een van de wijd vertakte takken aan de enorme boom van de politieke wetenschap (aka politicologie), een sociale wetenschap die idealiter in verbinding staat met o.m. de geografische, demografische, economische, juridische, sociologische, antropologische, historische en filosofische faculteit. Het zou goed zijn wanneer deskundigen op het gebied van de Westerse (geschiedenis van de) politieke filosofie kennis namen van het gedachtegoed van politieke denkers in China, in het bijzonder van de ideeën van politieke denkers in het oude China. Om te beginnen, zie Youngmin Kim, A Hisory of Chinese Political Thought (Polity, 2018) en ga naar https://plato.stanford.edu/entries/chinese-social-political.

[v] Voor Mozi, ga naar https://iep.utm.edu/mozi, https://plato.stanford.edu/entries/mohism en https://plato.stanford.edu/entries/mohist-canons. Voor een vertaling van zijn zijn werk, zie Ian Johnston, The Mozi: A Complete Translation (Columbia University Press, 2010). Deze vertaling is door Hui-chieh Loy besproken in Philosophy East & West, 62:2 (april 2012), blz. 3008-311.

[vi] De theocratische theorie van het droit divin kent slechts één vrij persoon, de vorst die legibus solutus (niet gebonden aan [menselijke] wetten) is. Wat aan zijn onderdanen is toegestaan danken zij aan zijn genade en goedertierenheid. Het goddelijk recht is hetgeen waarmee absolute vorsten hun gezag legitimeerden. Zij beweerden (en toonden dus niet aan) dat God hen had aangesteld om over hun onderdanen te regeren en waren derhalve van mening dat zij aan geen enkel ander mens verantwoording behoefden af te leggen. Lodewijk XIV is een voorbeeld van de absolute vorst. Salman bin Abdoel Aziz al-Saoed, de huidige koning van Saoedi-Arabië, is een ander voorbeeld. Hoewel koningen in Europa tegenwoordig door grondwet en parlement worden beperkt in hun machtsuitoefening, tooien zij zich gaarne met tekenen van soevereine macht, genieten vorstelijk voorrechten en regeren nog altijd “bij de gratie Gods”. De gewone man, die meent gelijkgerechtigd te zijn, wage het niet majesteitsschennis te plegen! Royals hebben niet, zoals iedereen, rood maar blauw bloed en zij hebben het hierdoor hoog in hun bolleke. “All animals are equal, but some animals are more equal than others” zijn de gevleugelde woorden van George Orwell die boven de ingang van de Rijksvoorlichtingsdienst (bolwerk van intransparantie) niet zouden misstaan.

 

[vii] “Eeuwigheid” is een omstreden begrip dat niet met “oneindigheid” mag worden verward maar er wel intiem verband mee heeft, omdat tijd en ruimte onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden: zonder tijd geen ruimte en zonder ruimte geen tijd. Zowel historici als landendeskundigen zijn geneigd om dit fundamentele feit over het hoofd te zien. Globalisering is het tijdperk van de tijd-ruimte compressie. “Orde” verwijst niet alleen naar gestructureerde volgtijdelijkheid maar ook naar gestructureerde gelijktijdigheid. Chinezen drukken de combinatie van het diachrone en synchrone uit met “dàolĭ”. Ga naar https://iep.utm.edu/god-time, https://plato.stanford.edu/entries/eternity en https://philpapers.org/s/eternity.

[viii] Ga naar https://iep.utm.edu/knowledg, https://plato.stanford.edu/entries/knowledge-analysis, https://iep.utm.edu/coherent, https://plato.stanford.edu/entries/justep-coherence, https://iep.utm.edu/found-ep en https://plato.stanford.edu/entries/justep-foundational.

[ix] De literatuur over bedrijfsethiek is bijzonder uitgebreid, maar het is veel geschreeuw en weinig wol. Code-Tabaksblat, code-Frijns  en code-Van Manen, die wat Nederland betreft een gedragscode voor beursgenoteerde bedrijven opstelden, hebben weinig verbetering gebracht. Door middel van verfijnde technieken tracht de zakenman zijn producten zo duur mogelijk te verkopen en zijn arbeiders zo min mogelijk te betalen – vaak in het belang van aandeelhouders, die worden geacht controle op het bedrijf uit te oefenen maar op hun rechten blijven staan. Met steun van juristen (zijn “gehuurde geweten”) zoekt de zakenman de randen van de wet op en is dus een sluw en berekenend personage, niet alleen uit op eigen baat, maar ook op zoveel mogelijk baat. Deugdzaamheid zal hem worst wezen, want “de concurrent betracht het evenmin”. Mencius doorzag dit valse spel reeds, toen hij zei:  “Wéi fù bù rén, wéi rén bù fù” (een rijk mens is niet humaan en een humaan mens is niet rijk). De zakenman en de politicus (bewerkt en beïnvloed door lobbyisten) blijken het vaak opvallend goed met elkaar te kunnen vinden. De Kerk (die hiertegen in opstand zou moeten komen) verzaakt haar taak en gewone mensen (die aan dit alles als consumenten, “staatsburgers” of kerkgangers ten dele schuldig zijn) hebben het nakijken.

[x] Zie Peter Singer (red.), A Companion to Ethics (Blackwell, 1993), Lawrence and Charlotte Becker (red.), A History of Western Ethics (Routledge, 2003), Theodore Denise e.a., Great Traditions in Ethics (Cengage, 2007), Rozenn Martinoia, “Une triste fin pour un si grand travail?”, Œconomia: 1-2 (2011), blz. 171-193, Jean-Jacques Gislain, “Le garantisme de la morale utilitaire supérieure”, Œconomia: 1-2 (2011), blz. 195-212, Roger Crisp (red.), Handbook of the History of Ethics  (OUP, 2013) en Hugh LaFollette e.a. (red.), The International Encyclopedia of Ethics (Wiley, 2020). In Civis Mundi (nr. 81, april 2019 [I]) is een interessant artikel van de hand van Piet Ransijn over het werk van bio-ethicus en utilitarist Peter Singer verschenen onder de titel “Naar een meer universeel ethisch perepsectief”. Zie ook de informatieve websites https://iep.utm.edu/ethics, https://iep.utm.edu/util-a-r, https://plato.stanford.edu/entries/utilitarianism-history, https://philpapers.org/s/utilitarianism, https://iep.utm.edu/conseque, https://plato.stanford.edu/entries/consequentialism, https://philpapers.org/s/consequentialism, https://iep.utm.edu/virtue, https://plato.stanford.edu/entries/ethics-virtue, https://plato.stanford.edu/entries/moral-character en https://philpapers.org/s/virtue-ethics. Op het Internet zijn een “list of ethicists”, een “outline of ethics” en een “index of  ethics articles” te vinden (wie serieus in ethiek is geïnteresseerd, zal hier beginnen). Ethische (en juridische) opvattingen zijn cultureel bepaald en houden verband met religieuze opvattingen. Zo is er een indische, boeddhistische, chinese, japanse, afrikaanse, joodse, christelijke en islamitische ethiek. Voor ethische opvattingen in het oude China, zie Kam-por Yu e.a. (red.), Taking Confucian Ethics Seriously (SUNY, 2010), Chris Fraser e.a. (red.), Ethics in  Early China: an Anthology (Hong Kong University Press, 2011), Stephen Angle en Michael Slote (red.), Virtue Ethics and Confucianism (Routledge, 2015), Roger Ames en Henry Rosemont, Jr., Confucian Role Ethics: A Moral Vision for the 21st Century? (V&R Unipress, 2016) en Chris Fraser, The Philosophy of Mòzĭ: The first Consequentialists (Columbia University Press, 2016). Ga ook naar https://plato.stanford.edu/entries/ethics-chinese.

[xi] Voor pragmatisme, ga naar https://iep.utm.edu/pragmati en https://plato.stanford.edu/entries/pragmatism.            

[xii] Zie Daniel Russell (red.), The Companion to Virtue Ethics (CUP, 2013). Zie ook noot x. 

[xiii] Een speciale aflevering van Journal of Chinese Philosophy (35:3, september 2008) is aan Mozi gewijd. Zie verder Carine Defoort en Nicolas Standaert (red.), The Mozi as an Evolving Text: Different Voices in Early Chinese Thought (Brill, 2013) en Anna Ghiglione, Mozi: texte intégral traduit, annoté et commenté (Les Presses de l’Université Laval, 2018). Zie ook noot v.

[xiv]  Voor de theorie van de “onthulde gedragsvoorkeur”, zie het online artikel van Hal Varian, “Revealed Preference” (september 2006). Voor het liberalisme, zie Dirk Verhofstadt, De Geschiedenis van het Liberalisme (Houtekiet, 2017) en ga naar https://plato.stanford.edu/entries/liberalism. Voor het neoliberalisme, zie Simon Springer e.a. (red), The Handbook of Neoliberalism (Routledge, 2016) en Damien Cahill en Martijn Konings, Neoliberalism (Polity Press, 2017). Voor libertar(ian)isme, een politieke stroming die persoonlijke vrijheid als het hoogste goed beschouwt, ga naar https://plato.stanford.edu/entries/libertarianism en https://iep.utm.edu/libertar. De liberal democratie (rechtsstaat) “beschermt de vrijheden van het individu”.