Het leven van George Orwell
Deel 2: Jonge jaren en begin als schrijver

Civis Mundi Digitaal #104

door Piet Ransijn

 

Moeder Ida Blair met Eric, de latere George Orwell

 

Na de algemene typering en het overzicht van zijn leven en werk volgt nu meer gedetailleerd zijn levensloop. 

Jeugd en afkomst

Geortge Orwell werd als Eric Blair op 25 juni in 1903 geboren te Bengalen. Zijn vader was een vrij onbetekende ambtenaar, ‘Sub-Deputy-Opium-Agent tweede klas’. Hij was geen vervelende man en vader, en zou betrekkelijk tolerant en zachtmoedig zijn geweest volgens een kleindochter (Crick, George Orwell: A Life, p 14). Zijn moeder Ida Limouzin was 18 jaar jonger dan zijn vader en had een Franse vader. Ze was opgegroeid in Birma en was een intelligente, belezen en betrekkelijk ruimdenkende vrouw. Dat verklaart mede het latere vertrek van Orwell naar Birma en zijn verblijf in Parijs, waar zijn tante Nellie, een weinig conformistische zus van zijn moeder, woonde.

Vanaf 1904 woont hij met zijn moeder en vijf jaar oudere zus Majorie in Engeland. Zijn vader gaat weer naar zijn post in India tot zijn pensionering in 1911. Dat ging toen vaak zo. Tot Eric 8 jaar was, heeft hij zijn vader nauwelijks meegemaakt. Eric krijgt nog een zusje Avril als hij vijf jaar is, zijn vader is dan 3 maanden op verlof geweest, de enige tijd dat hij hem had meegemaakt. Hij groeide op tussen vrouwen en heeft zijn leven lang een sterke band met zijn moeder en zusjes, vooral met de jongste, maar voelt zich ook wat alleen. Dit compenseert hij “door verhaaltjes te bedenken en gesprekken met denkbeeldige personen te hebben,” zoals hij in 1946 schrijft in Why I write (Crick, p 8, 9). In 1984 verwijst de hoofdpersoon herhaaldelijk naar zijn moeder en zusje en voelt een nostalgische affectieve band met hen.

Zijn betovergrootvader had plantages met slaven op Jamaica. Zijn grootvader was dominee in Calcutta, Tasmanië en Dorset. Eric schreef ooit in een gedicht dat hij misschien ook dominee geworden was, als hij eerder had geleefd. “A happy vicar I might have been / Two hundred years ago / To preach upon eternal doom / And watch my wallnuts grow / But born, alas, in evil time / I missed that pleasant haven... (p 193). Hoewel hij bepaald niet religieus was, had hij wel een zekere gedrevenheid naar een betere, meer egalitaire wereld en verzette hij zich tegen het onrecht en onderdrukking, waartoe zijn voorouders hadden bijgedragen. Orwell zou zich later generen voor zijn afkomst, ook omdat zijn ouders het niet breed hadden en minder bedeeld waren dan de ouders van zijn klasgenoten op de kostschool. Het heeft te maken met relatieve deprivatie in vergelijking met de referentiegroep met wie men zich vergelijkt.

 

Marjorie, Avril, and Eric Blair circa 1909 

De kostschool (1911-1917)

Als hij 6 jaar is, wordt hij op de kloosterschool voor het eerst verliefd (p 10). Hij trok tot in zijn tienerjaren vaak op met zijn buurjongen en buurmeisje Prosper en Jacintha Buddicorn, die twee jaar ouder was en later zijn jeugdliefde niet beantwoordde.

Vanaf zijn achtste jaar ging hij naar de kostschool St Cyprians. Uit brieven aan zijn moeder bleek dat deze werden gelezen en gecorrigeerd. Big Brother zag erop toe (p 17). Uit andere bronnen, onder andere van zijn vriend en klasgenoot Cyril Conolly en Adrew Gow, zijn mentor op Eton, blijkt dat het niet zo erg was als Orwell veel later heeft overdreven in Such, Such Were the Joys (p 25, 31). Hoewel er wel lijfstraffen waren, ging het er lang niet zo totalitair aan toe als in 1984.

“Waarschijnlijk is de ergste wreedheid die men een kind kan aandoen hem naar een school te sturen onder kinderen die rijker zijn dan hijzelf,” schreef Orwell in Keep the Aspidistra Flying. “Het begrip voor de psychologie van de armen en onderdukten heeft hij in zijn geschriften in praktijk gebracht” en heeft hij op de kostschool opgedaan (p 22). “Ik leefde in een wereld waarin het niet mogelijk was om goed te zijn” (p 25, Collected Essays IV, Crick, p 334). Volgens zijn latere mentor Andrew Gow “lijkt hij daar op grond van zijn essay een soort minderwaardigheidscomplex te hebben gekregen” (p 31). “Zijn ervaringen op de kostschool... vormden niet direct de verbeeldingsbronnen van Nineteen Eighty-Four.” Zijn jeugdvriendin Jacintha Buddicorn noemde hem een ‘bijzonder gelukkig kind’ - bevestigd door zijn zus Avril - en noemt zijn essay over de kostschool een verhaal, dat niet woord voor woord geloofd hoeft te worden (p 32, 35, 39). Eric and Us was de titel van haar gedetailleerde boek over hun jeugd. Zijn schoolvriend Cyril Conolly bevestigt dat Eric genoot van het leven. Hij hield van voetbal, wandeltochten in de natuur, lezen en discussiëren. “Hij was emotioneel onafhankelijk met het egoïsme dat schrijvers van nature eigen is: zijn vriendschappen waren constant maar zelden ‘close’” (p 46).

In 1914 schrijft Orwell op 11-jarige leeftijd aan het begin van de Eerste Wereldoorlog zijn eerste gedicht ‘Awake Young Men of England’. Een zeker patriottisme is hem ook later niet vreemd gebleven, blijkt uit latere geschriften, met name The Lion and the Unicorn en het artikel ‘Patriots and Revolutionaries’. Eric, zijn vriend Cyril Conolly en zijn buurmeisje Jacintha lezen veel. Jonathan Swift, Kipling, H.G. Wells. Met name Gullivers Travels en A Modern Utopia behoorden tot zijn favoriete boeken. Later ook Shakespeare, Dickens, Shaw en vele anderen. Volgens vriendin Jacintha en zus Avril was hij een nogal op zichzelf staande, ingetogen, terughoudende en onopvallende persoon. Eric wilde volgens Jacintha al jong een Beroemde Schrijver worden.

 

Vader Blair op verlof 

Eton College (1917-21)

In 1917, als hij 14 jaar is, krijgt hij een beurs voor het prestigieuze Eton College, mede dankzij de directie van de kostschool, die het kennelijk goed met hem voor hadden. Op Eton was de sfeer minder conformistisch dan op andere ‘public schools’. Er was een zekere tolerantie en ruimte voor excentriciteit, die vaak ook een kenmerk van de elite is en dat ook typerend was voor Orwell. Er heerste een hierarchie en plutocratie van de jongens uit de hoogste, rijkste klasse. Er was een elitair groepje ouderejaars dat ingezet werd voor lijfstraffen, waar ook Orwell niet aan ontkwam. Orwell behoorde als beursstudent tot de onderste laag. Hij deed bepaald niet zijn best om hogerop te komen en vermaakte zich met lezen, zwemmen, voetbal en andere sporten.

Ze kregen een jaar Frans van Aldous Huxley. “Orwell en ik konden hem waarderen, hoewel hij een incompetente en hopeloze docent was. Hij kon geen orde houden en was zo blind, dat hij niet kon zien wat er gebeurde, dus werd hij hopeloos voor het lapje gehouden. Blair vond dat niet leuk, hij vond het wreed,” schreef zijn medeleerling Runciman (p 59). Toch leerden ze iets van hem. “Eric Blair attendeerde ons op de zinsbouw van Aldous. ‘Dat is een woord dat we moeten onthouden,’ zeiden we tegen elkaar. De smaak voor woorden en hun accurate en betekenisvol gebruik bleef ons bij. We hebben veel aan hem gehad.”

 

 

Eerste liefde

Zijn buurmeisje Jacintha had de indruk dat hij het op Eton wel naar zijn zin had, toen zij in de vakantie weer met hem optrok. In 1918 schreef hij haar een verkapt liefdesgedicht dat eindigt met de regels “That mystic light is in your eyes / and ever in your heart will shine – Het mystieke licht is in je ogen / en zal voor altijd schijnen in mijn hart” (p 57). Zij brengt alleen maar enkele verbeteringen aan en reageert er verder niet op. Met Kerstmis schreef hij weer een gedicht, dat begon met de zin “Our minds were married, but we are too young” met diverse romantische toespelingen op een liefdesrelatie. Jacintha schrijft later “Hij was een perfecte maat en ik was dol op hem – als literaire gids-filosoof-en-vriend, maar ik had geen romantische gevoelens voor hem” (p 61). Bovendien was zij 17 en hij 15, op die leeftijd een significant verschil: “twee verkeerde jaren”. De daarop volgende zomervakantie in 1919 zagen ze elkaar niet meer. In zijn laatste poëtische uitwisseling schreef hij:

“Friendship and love are closely intertwined             Vriendschap en liefde zijn nauw verbonden geweest

My heart belongs to your befriended mind                Mijn hart behoort tot jouw bevriende geest

But chilling sunlit fields, cloud-shadows fall               Maar wolkenschaduwen verkoelen zonverlichte weiden

My love can’t reach your heedless heart                    Mijn liefde kan jouw achteloze hart niet meer bereiken”

Zij antwoordde: “By light / Too bright / Are dazzled eyes betrayed:

It’s best / To rest / Content in tranquil shade.” Verblinde ogen worden verraden door een licht dat te fel is. Het is het beste vredig in de schaduw uit te rusten.

Daarna kwam er een schaduw over hun vriendschap. Niet lang daarna vertrok hij naar Birma. Pas in het jaar voor zijn dood in 1950 heeft zij hem weer geschreven, toen zij erachter kwam dat George Orwell haar jeugdvriend Eric Blair was. Op zijn ziekbed schreef hij terug dat hij haar graag wilde zien en ook dat zij zijn zoontje Richard zou zien. Hij vertelde kort hoe zijn leven was verlopen en hoe hij schrijver was geworden na veel moeite en ontberingen en met de ironie die hem eigen was: “Hou je van kinderen? Ik denk van wel. Je was zo’n teerhartig meisje, altijd vol medelijden voor de schepselen die wij neerschoten een doodden. Maar je was niet zo teerhartig voor mij toen je mij afwees en ik naar Birma ging met alle hoop vervlogen... Zo gauw ik weer in Londen ben, wil ik je graag weer ontmoeten. Zoals we altijd eindigden, opdat er geen einde mag zijn” (p 389). Het is er niet meer van gekomen. Hij heeft haar nooit meer gezien. Sonia Brownell, met wie hij dat jaar zou trouwen, bezocht hem echter vrij vaak op zijn ziekbed.

 

  

George met Jacintha en Prosper Buddicorn; Jacintha als tiener

 

De jaren in Birma (1922-27)

Eric kon niet verder studeren, omdat hij geen beurs kon krijgen vanwege zijn matige studieresultaten. Waarom ging hij naar Birma? Volgens Stansky en Abrahams in The Unknown Orwell omdat zijn vader dit zou wensen. Het lag in de lijn van zijn voorouders. Zijn moeder was er opgegroeid. Zijn grootmoeder en een tante woonden er nog. Misschien lokte het onbekende, ver van middle class England, en wilde hij iets heel anders, dat hij kon rijmen met zijn nonconformistsiche neigingen. Nog een reden was misschien de invloed van de schrijver Kipling, wiens werk zich in India afspeelt, een van zijn favoriete schrijvers (Bzzelltin 111, p 4, 5). Crick geeft geen redenen. Hooning zinspeelt op een “wellicht toch ook verborgen verering voor gezag en autoriteit,” die ook in zijn houding ten opzichte van O’Brien in 1984 tot uiting komt.

Orwell leidde in er een geïsoleerd leven. Dat gold niet alleen in Birma, waar de Britten onder elkaar in een vijandige omgeving in hun eigen wereldje leefden, dat Orwell steeds meer ging tegenstaan, vooral de koloniale onderdrukking, die hun bestaansreden aldaar was. Bij de afranseling van een arrestant zei een Amerikaanse zendeling, dat hij niet graag politieman zou zijn. “Dat maakte dat ik mij vreselijk schaamde. Dat was dus het soort baan dat ik had! Zelfs een ezel als een Amerikaanse missionaris... had het recht op medelijdend op mij neer te kijken” (Hooning, p 35).

Hij heeft er vrijwel alleen indirect over geschreven in Burmese Days. Daarnaast in de later geschreven essays Shooting an Elephant en A Hanging, over dodelijke geweldpleging en dierenmishandeling, die daar geregeld voorkwamen. Orwell voelde zich verwant met een gevaarlijk geworden olifant, die zich van de kudde had afgescheiden en daarom gedood moest worden, en ook met wegkwijnende misdadigers, die verdronken in een zee van onderdrukkende buitenlandse wetten. Thema’s die terugkeren in 1984. (Zie Maung Htin Aung, ‘Orwell in Birma’, Bzzlletin, p 17).

Over de hoofdpersoon Flory schrijft Orwell: “Hij had geleerd om naar binnen gericht te leven, in het geheim, in boeken en geheime gedachten die niet geuit konden worden. Maar het is corrumperend om je leven in het geheim te leven. Je moet met de stroom van het leven mee leven, niet ertegen in.” (p 70, Hooning, p 34). Het roept associaties op met 1984 en de kostschool, waar het ook niet gepast was om vrijuit te spreken. Zijn wantrouwen tegenover gezag en autocratie had in Birma een sterke stimulans gekregen, zo ook zijn sympathie voor de verdrukten. Hij besloot daarna om schrijver te worden en zo uiting te geven aan zijn gedachten en gevoelens die hij eerder niet kon uiten.

 

Man in uniform: Orwell (back row, third from left) doing his police training in Burma in 1923. Photograph: Georgeorwellnovels.com

https://www.theguardian.com/travel/2016/jan/17/burmese-days-george-orwell-burma-myanmar

 

Als beginnend schrijver aan de grond in Londen en Parijs (1928-31)

Hij volgde het voorbeeld van een schrijver die hij bewonderde, Jack London (The People of the Abyss) door tussen zwervers en werklozen aan de zelfkant van de maatschappij te gaan leven. Gold het misschien ook als een soort van boetedoening voor wat hij anderen had aangedaan als onderdrukker? “Ik was me bewust van een immens gewicht aan schuld waarvoor ik moest boeten... Ik wilde onder de onderdrukten verkeren, om een van hen te zijn en aan hun kant te staan tegenover tirannen,” schrijft hij in The Road to Wigan Pier (p 149-50, Crick, p 107). Hij kleedde zich in zwerverskleren om niet uit de toon te vallen.

Het was het begin van zijn participatieve journalistiek en loopbaan als schrijver. Hij had niet alleen een literaire maar ook een socaal-politieke belangstelling en betrokkenheid. Zijn eerste artikelen werden door Richard Rees gepubliceerd in The Adelphi in 1929 en het Franse tijdschrift Monde (niet Le Monde) in 1928. Na een aantal maanden in Londen ging hij naar Parijs, waar het goedkoper was. Parijs was in trek bij meer schrijvers, zoals Ernest Hemingway, Henry Miller en later Arthur Koestler. Orwell had toen geen contact met hen. Dat kwam pas later, toen hij bekendheid kreeg. Hij werkte in Parijs als bordenwasser bij een hotel. Schreef twee romans die hij vernietigde, omdat hij geen uitgever vond. Zijn artistieke tante Nellie Limouzin woonde in Parijs met haar geliefde, die betrokken was bij de Arbeiders Esperanto Association of the World en socialist geworden was. Orwell werd er een keer bestolen door een sletterig meisje waar hij verliefd op werd. Hij was toen helemaal platzak. Toen hij door de ontberingen longontsteking kreeg,  werd hij in een ziekenhuis opgenomen. Het verblijf en de verzorging aldaar beviel hem slecht. Hij zou zijn leven lang last van zijn longen houden en aan zijn longziekte overlijden. Zijn ervaringen schrijft hij neer in Down and Out in London and Paris, voltooid in 1930 en gepubliceerd in januari 1933. Daarna schreef hij Burmese Days (1934)

 

Hawthorns Boys School. I had not seen this picture before today. Mr Shaw is back-row, left. Derek Eunson, owner of the school, is standing next to Orwell.

 

Oom Ericals onderwijzer

In de zomer van 1930 verblijft hij bij zijn oudste zus en zijn zwager. “Eric Blair was in deze omgerving een vreemde vogel: hij was moeilijk mee te krijgen naar het buurtcafé dat vooral bezocht werd door arbeiders. Als hij meeging zat hij zwijgend in een hoek” (Hooning, p 40). Hij was te afstandelijk. Zijn zwager vond dat hij weinig werkelijke kennis had van de arbeidersklasse en er niet goed mee overweg kon. Zijn neefje en nichtjes herinneren hem als iemand op wie hun moeder zeer gesteld was. Hij had het altijd druk (met schrijven), maar hij deed soms met hen mee alsof hij ook een kind was en behandelde hen als kleine volwassenen, zonder gezagsverhouding, zoals later zijn leerlingen (Crick, p 127).

“Hij was geïnteresseerd en vermaakte zich met ons op een afstandelijke onpersoonlijke manier... Hij preekte nooit en drong zich nooit op... Hij was niet luidruchtig en vrij van dogmatisme... Zijn houding ten opzichte van dieren was ongeveer net zoals zijn houding ten opzichte van kinderen. Hij voelde zich thuis bij hen. Hij leek alles over hen te weten en vond ze leuk en interessant. Misschien dacht hij over hen als kinderen die niet gecorrumpeerd waren door macht en rijkdom, levend in het moment... een grote, innemende man,” schreef een van de leerlingen, die hem enige tijd meemaakte als privédocent (p 129).

In 1932 vond hij een baan als onderwijzer. Een van zijn leerlingen beschrijft hem eveneens als een op zichzelf staand man met interessante, amusante gedachten, die hij zelden in detail deelde, maar uitdrukte in een onweerstaanbare glimlach. “Hij was een groot natuurliefhebber... Hij leerde ons de eerste beginselen van het schilderen met olieverf... Hij had een brede interesse, die hij graag deelde met iedereen die er aandacht voor had... Hij leek de jongens te zien als vrienden” (p 139). Hij maakte ook gebruik van een stok en sloeg er geregeld mee, zoals gebruikelijk in die tijd. ”Afgezien van de straf, behandelde hij hen meer als gelijken dan andere volwassenen.” Hij vertelde een keer aan een jongen dat hij een boek schreef over zwerven in Londen en Parijs, maar liep er niet mee te koop om ouders niet te verontrusten.

Het boek werd uitgegeven door Victor Gollancz onder pseudoniem. Daarnaast schreef hij boekbesprekingen en artikelen voor The Adephi en andere tijdschriften, o.a. over Karl Adam, The Spirit of Catholiscism. Hoewel hij niet anti-religieus was, waarschuwde hij voor ‘’dogmatische intolerantie”, zoals ook in 1984. Hij was bevriend met een plaatselijk domineesechtpaar. Hij had ook andere vrienden en vriendinnen en kreeg zijn eerste “serieuze affaire” (p 144). Zij trouwde echter met een vriend, die een belangrijke baan kreeg in Singapore. Zijn boek werd over het algemeen vrij gunstig ontvangen, behalve door zijn zwager, “die uitriep dat Eric niets wist van de arbeiders, hij wist er zelf veel meer van en kon er ook beter mee omgaan.” En vrienden van zijn moeder vonden “het vreselijk voor mevrouw Blair dat ze zo’n zoon had, die eruit zag alsof hij zich nooit waste” (p 155).

Burmese Days verscheen een jaar later in 1934, eerst in de VS, toen ook in Engeland bij Gollancz.

 

https://www.newstatesman.com/culture/books/2020/03/sacrifices-george-orwell-s-first-wife

 

De boekwinkel en de ontmoeting met zijn eerste vrouw Eileen O’Shaughnessy (1934-35)

In 1934 kreeg hij weer longontsteking en gaf zijn baan als onderwijzer op. Daarna vond hij een baan in een boekwinkel in Londen, waar hij ook een half jaar boven woonde. De vrouw van zijn werkgever was lid van de Indepent Labour Party, feministe en een vriendin van zijn tante Nelle Limouzin. In die tijd schreef hij A Clergyman’s Daughter  (1935) en daarna Keep the Aspidistra High (1936).

In 1934 had hij ook relaties met vriendinnen. Eén ervan deed typewerk voor schrijvers, maar niet voor Orwell, die niet met zijn werk te koop liep. Burmese Days kreeg positieve commentaren van de antropoloog Geoffrey Gorer en zijn oudere schoolvriend Cyril Conolly. Met beide bleef hij goed bevriend. Gorer beschrijft hem als “een van de meest interessante mensen die ik ooit gekend heb... Hij was geïnteresseerd in bijna alles... Hij was te groot voor zichzelf... Hij was een eenzame man – tot hij Eileen ontmoette” (p 171). Via Connolly ontmoette hij later zijn tweede vrouw, die bij Conolly werkte.

Via de vrouw van wie hij zijn onderkomen huurde ontmoette hij bij een etentje “de vrouw van zijn grote creatieve periode”. Hij merkte toen op: “dat is nu het soort vrouw met wie ik zou willen trouwen.” Was het liefde op het eerste gezicht of zei hij het schertsend? Zijn verhuurster schreef erover: “Zij was een heel aantrekkelijke, zeer vrouwelijke Ierse vrouw, met levendige interessen en een aanstekelijke blijde lach. Dus ik antwoordde: ‘Mooi! Ik nodig haar uit als ik haar de volgende keer zie overmorgen’. Het volgende etentje was heel plezierig. Ik liet ze na het eten spoedig alleen en ging naar vrienden” (p 172).

Eileen O’Shaughnessy was twee jaar jonger en had Engels en psychologie gestudeerd en verschillende baantjes gehad en een eigen bedrijfje ‘Murrell’s Typing Agency’. Zij had het verkocht om psychologie te gaan studeren. Ze werkte ook als secretaresse voor haar broer, die chirurg was en longspecialist. Hij zou de de lijfarts worden van Orwell tot hij in de oorlog sneuvelde. Een studiegenoot, die later hoogleraar psychologie werd, noemt haar intelligent. Ze kon zich goed weren in discussies en had ook een socialistische overtuiging. Cyril Conolly herinnert haar als “heel charmant... intelligent,... Ze hield van hem en ze was onafhankelijk... en was hem helemaal waard als vrouw: hij was heel trots op haar” (p 173).

Vrienden waren ervan overtuigd dat zij meer mensenkennis had dan George en een bijna net zo brede interesse. Ze waren aan elkaar gewaagd. “Zij zorgde zo goed voor hem als hij toeliet. Ze gaf als vrouw niet om comfort voor haarzelf. Ze liet zijn excentriciteit toe en kon deze zelfs waarderen. Het was het soort vrouw dat George nodig had. Haar vriendinnen waren daar niet zo zeker van en verbaasden zich erover “dat zij de tweede viool speelde bij een nogal in zichzelf gekeerde, onbeholpen tweederangs schrijver” (p 173).

Misschien verklaart zijn ontmoeting met Eileen het happy end in Keep the Aspidistria High, als de boekverkoper trouwt met zijn geliefde. “Onze beschaving is gebaseerd op hebzucht en angst, maar in het leven van de gewone mensen wordt de hebzucht en angst op mysterieuze wijze omgevormd in iets edelers... Achter hun kanten gordijntjes, met hun kinderen en hun bijeengeraapte meubilair en hun kwartjesplanten (aspidistra’s)... hebben zij hun maatstaven, hun onschendbare regels. Zij ‘houden zichzelf respectabel’ - houden de sanseveria hoog. Bovendien leven ze. Ze zijn verbonden met de bundel van het leven. Ze krijgen kinderen en dat is iets dat de heiligen en zielenbeschermers helemaal niet doen” (p 174).

Een zekere verheerlijking van volksfatsoen en het gewone (gezins)leven komt ook voor in 1984. In de totalitaire maatschappij van 1984 wordt dit onmogelijk gemaakt. “Orwell stond positief tegenover de natuur en de tradities van de gewone mensen” (p 176). Inclusief religieuze rituelen en tradities. Zijn socialistische visie heeft conservatieve trekken. “Men kan geen beeld van de toekomst hebben als men zich niet realiseert hoeveel we hebben verloren door het verval van het christendom” (A Clergyman’s Daughter, p 318-19, Hooning, p 114).

“Orwell legde verband tussen de moderne machtsverering en het verlies van het geloof.” Dat verband geldt ook voor de geldverering, die in genoemd boek naar voren komt. Vandaar het belang dat hij toekende aan een kerkelijk huwelijk en een begrafenis volgens de riten van de Anglicaanse Kerk. Socialisme en christendom waren volgens hem verenigbaar. “De basis van socialisme is humanisme, het kan samengaan met christendom, maar niet met het geloof dat de mens inherent een gevallen schepsel is” (Crick, p 351). Hij had een positief begrip van de menselijke natuur en de onbegrensde ontwikkelingsmogelijkheden.

Orwell wilde graag kinderen. Hij dacht hij onvruchtbaar was, maar wellicht was zijn vrouw niet vruchtbaar.. Zij overleed in 1945 bij de operatie aan een gezwel in haar baarmoeder. Hun huwelijk duurde maar negen jaar. Zij trouwden pas een jaar na hun ontmoeting  in 1936 omdat hij niet genoeg geld had en ging met zijn vrouw tot 1940 in een eenvoudig huisje op het land wonen in het gehucht Wallington tussen Londen naar Cambridge. De eerder genoemde antropoloog Geoffrey Gorer schrijft: “dat het enige jaar dat hij Orwell echt gelukkig zag het eerste jaar van zijn huwelijk was” (p 193). Zij trouwden in een kerk voor hun familie. Ze leefden zeer sober. De oude ramen en deuren hadden kieren en het was er erg koud. “Sommige vrienden ervoeren weekenden aldaar als een test van hun uithoudingsvermogen” (p 200). Volgens een vriendin offerde Eileen zich op voor George, die in zijn werk opging, maar ze was geen sloof.

 

 

In die tijd schreef George The Road to Wigan Pier (1937) na een verblijf onder werkende en werkloze arbeiders in Noord Engeland vlak voor zijn huwelijk. Hij logeerde er o.m. in mijnwerkersgezinnen. Hij had er langer willen blijven als Eileen er niet was geweest (p 199). Hij schreef het boek op verzoek van zijn uitgever, Gollancz. Het is een voorbeeld van participerende journalistiek. Het boek verscheen bij de Left Book Club in een oplage van bijna 44.000. Een aantal linkse kritieken vielen over een passage waarin hij de klasse-vooroordelen tegenover arbeiders aan de kaak stelde: “Het wordt in twee afschuwelijke woorden uitgedrukt... die in mijn jeugd te pas en te onpas gebezigd werden: arbeiders stinken” (Bzzletin, p 7). Dat ging te ver en leidde tot kritiek van vertegenwoordigers van de burgerij en de arbeiders, met name communisten. Orwell hoorde eigenlijk nergens bij. Pas na zijn ervaringen in de Spaanse Burgeroorlog zou hij enkele jaren lid worden van de Independent Labour Party, tot de oorlog uitbrak en hij brak met het pacifisme.

 

De lange gestalte in het midden is George, voor hem zit Eileen 

Aan het front in de Spaanse Burgeroorlog

Toen The Road to Wigan Pier gereed was, vertrok Orwell op 22 december 1936 naar Spanje om tegen het totalitaire fascisme van Franco te strijden. Zijn literaire zaken delegeerde hij aan Eileen en hij schreef zijn literaire agent Leonard Moore om “haar besluit als het mijne te accepteren” (p 203). Bij een tussenstop in Parijs sprak hij de schrijver Henry Miller, die het idioot vond dat hij naar Spanje ging. Orwell vertrouwde hem toe, dat hij zo de schuld van zijn baan in Birma wilde compenseren. Hij streed met een partij die met de anarchistisch geneigde Independent Labour Party gelieerd was, de P.O.U.M. , Partido Obero de Unification Marxista, de Verenigde Marxistische Arbeiders Partij. Barcelona was in handen van socialistische en anarchistische kameraden, die zij aan zij streden. Later zouden communistische en anarchistische milities elkaar op leven en dood bestrijden. Orwell heeft daar zijn afkeer van het dogmatische communisme en stalinisme opgedaan, waarbij dwangmatig de instructies van de Partij gevolgd moesten worden om de anarchistische Trozkisten te elimineren. Dit thema speelt ook in 1984. Ook Orwell en zijn kameraden van de buiten de wet gestelde POUM liepen gevaar om te worden weggezuiverd. Dat lot trof de POUM leider Andrés Nin. Hij zou meer dan Trotski model hebben gestaan voor Goldstein in 1984 (Hooning, p 92).

In februari 1937 kwam Eileen hem achterna in Spanje. Zij ging als secretaresse werken voor het kantoor van de Independent Labour Party in Barcelona en typte verslagen van George. Ze zagen elkaar geregeld aan het front en schreven elkaar. Eén van zijn kameraden, Georges Kopp, kreeg een oogje op Eileen. Hij zou kameraadschappelijk op een afstand zijn gehouden (Crick, p 221). George werd getroffen door een verdwaalde kogel die op een haar na zijn halsslagader miste. Volgens zijn kameraden kende hij geen angst. Eileen was spoedig aan zijn zijde en week niet tot hij buiten levensgevaar was. Hij hield een beschadiging aan zijn stembanden over, maar zijn stem kwam terug. Het was een onveilige, chaotische situatie waarin de communisten de anarchisten als vermeende trotzkisten bestreden. Georges Kopp werd gevangen genomen. Hij overleefde dit, bleek jaren later. George wist aan de zuiveringen te ontkomen, omdat hij tijdig werd getipt door Eileen. Ze bezochten Kopp in de gevangenis en probeerden hem vrij te krijgen met gevaar voor eigen leven. Eileen regelde de papieren om terug te gaan. Net op tijd wisten ze een trein naar Frankrijk te pakken. In juli waren ze veilig terug in hun huisje in Wallington. Daar ontvingen ze de over het algemeen gunstige besprekingen van The Road to Wigan Pier, o.a. van Christoher Isherwood, een vriend en collega van Aldous Huxley.

Over zijn ervaringen in Spanje schreef Orwell Homage to Catalonia (1938), eveneens een voorbeeld van participerende journalistiek, gericht tegen het verraderlijke dogmatische communisme. De linkse droom, die aanvankelijk in Barcelona even bewaarheid werd, spat uiteen. De anarchisten worden even hard bestreden als de gemeenschappelijke fascistische vijand. Macht en geweld corrumperen het ideaal van broederschap (Bzzlletin, p 8).

“Na de Spaanse vuurproef en het schrijven van een boek daarover had hij de meeste formatieve ervaringen achter zich. Zijn mooiste geschriften, zijn beste essays en zijn grote roem lagen voor hem. Vanaf 1937 wist hij waar hij stond en waartoe hij in staat was, hij hoefde geen nieuwe ervaringen te zoeken... Voor 1937 was een mengeling en verbinding van autobiografie, fictie en documentaire typerend voor zijn schrijven en dat diende geleidelijk en kritisch uit elkaar te worden gehaald.” (Crick, p 235-36, Bzzlletin, p 8). Daarna groeit er een duidelijker onderscheid tussen zijn fictie en zijn essays, hoewel in beide genres op verschillende wijzen vergelijkbare thema’s aan de orde komen.

In het najaar kochten de Orwells een hond die ze ‘Marx’ noemden, een zwarte poedel. Ze hielden ook een geit en kippen. George werd getypeerd als een soort ‘environmentalist’, hoewel hij geen (milieu)activist was. Hij zag eruit als een soort “Johannes de Doper figuur die uit de wildernis kwam” en had op bijeenkomsten een magisch effect op jonge vrouwen, volgens zijn vriend Cyril Connolly (p 235). “Ik hou niet van grote steden, lawaai, auto’s, de radio, ingeblikt voedsel, centrale verwarming en ‘modern’ meubiliar. De smaak van mijn vrouw past bijna perfect bij die van mij” (Crick, p 280).

 

 

Op verhaal komen in Marokko

In april 1938 kreeg Orwell een bloeding in zijn longen. De broer van Eileen werd erbij gehaald. Daarna bracht hij een half jaar in een sanatorium door. Hij deed er ideeën op voor zijn volgende boek Coming Up For Air. Verder schreef hij er weinig maar las veel, o.a. over totalitarisme. Hij besprak o.m. het boek Power van de filosoof Bertrand Russell en The Communist International van Franz Borkenau. Hij zag het gevaar van dictatoriële staatscontrole van de media en het onderwijs. “De Inquisitie had niet de middelen van de moderne staat. De radio, perscensuur, gestandaardiseerd onderwijs hebben alles veranderd. Massa-suggestie is een wetenschap van de laatste twintig jaar en we weten niet hoeveel effect dit zal hebben” (p. 248).

Na het sanatorium ging hij met Eileen in september per boot naar Marokko om daar de winter door te brengen. Ook daar hielden zij kippen en een geit. De titel Coming Up For Air is ontleend aan het beeld van vissen die naar boven komen om lucht te happen en “een hoop dat de mensheid uit de duisternis kan oprijzen door terugkeer naar de natuur... ‘Toen ik een kind was waren er vissen in iedere stroom en vijver. Nu zijn alle vijvers droog en als de stromen niet vergiftigd zijn met chemicaliën van fabrieken, zijn ze vervuild met roestige blikjes en motorfietswielen’” (p 250).

Het boek bevat evenals in Keep The Aspidistra Flying profetische visies van de “wereld waar we in afdalen, een soort haat-wereld, een slogan-wereld” naderende oorlog en bombardementen,te vergelijken met de beschrijvingen in 1984. “Geheime cellen waarin elektrisch licht dag en nacht brandt en een detective je bekijkt terwijl je slaapt, en de processies en de posters met enorme gezichten, en de massa’s van een miljoen mensen die allen voor de leider schreeuwen tot ze doof zijn... Sommige dagen denk ik dat het onmogelijk is, andere dagen weet ik dat het onvermijdelijk is” (p 251).

Het is een voorproefje van 1984, eveneens een pessimistische, waarschuwende roman met een vage hoop. De hoop op “de krachten van het gezonde verstand en fatsoen in het karakter en de tradities van de Engelse arbeidersklasse, waarmee ze... de uitbuiting zouden kunnen afschudden, oorlog zouden kunnen vermijden en iets beter zouden kunnen opbouwen, als ze hun kracht zouden realiseren... Zoals bij een ondergedompelde schildpad is er kracht en hoop in de gewone mensen, hoe sloom ze ook lijken” (p 251). Eind maart 1939 was het boek gereed en keerden ze terug naar hun huisje in Wallington, na een bezoek aan zijn zieke ouders. Eind juni was hij erbij toen zijn vader overleed aan kanker. Ondanks hun verschillende visies en waarden hadden ze “een tolerant respect voor elkaar” (p 254).

Coming Up For Air was begin juni verschenen in een oplage van 3000 stuks. Het werd vergeleken met Wells en Dickens, die hij in het sanatorium veel had gelezen. Het nostalgische boek geeft een appreciatie van het pre-industriële landschap en het ‘gouden land’, dat ook in 1984 voorkomt. Het biedt impliciet ook een maatschappijkritiek. Het paste bij zijn patriottisme, dat werd versterkt toen de oorlog uitbrak.  Een nieuwe wending in het leven van de Orwells.