De machtselite
Deel 3: De radicale socioloog Thorstein Veblen, leven, loopbaan en werken

Civis Mundi Digitaal #104

door Piet Ransijn

 

Dit artikel gaat over het leven van een belangrijke radicale Amerikaanse econoom en socioloog. Eerst volgt een overzicht van zijn leven, achtergrond en loopbaan, daarna een overzicht van zijn werken en tenslotte een inleiding tot zijn bekendste werk The Theory of the Leisure Class, dat in deel 4 meer uitvoerig wordt behandeld.

 

Een nietsontziend criticus van Amerikaanse zakenlieden

In Hoofdfiguren van de sociologie heeft socioloog en amerikanist Arie den Hollander een boeiend portret van Veblen (1859-1929) geschreven. Op zijn colleges hoorde ik eind jaren zestig voor het eerst van Veblen. Hij kon boeiend over vertellen over deze markante socioloog en econoom en wekte interesse voor hem. Wat me is bijgebleven is dat Veblen een merkwaardige en kritische figuur was. Als hoogleraar werd De Hollander opgevolgd door Goudsblom, bij wie ik ben afgestudeerd. Veblen was een ‘marginal man’. Hij groeide op in een groot Noors boerengezin met twaalf  kinderen in Wisconsin en later in Minnesota in een besloten gemeenschap. Thuis werd Noors gesproken, op school Engels, een taal waar hij lang moeite mee had, maar later werd hij een virtuoos schrijver. “Zijn vader... verloor zijn eerste boerenbedrijf aan een oplichter... Zijn moeder was een bijbellezende puriteinse. Thorstein groeit op als een argwanende boerenjongen, die steeds vreest door stadsmensen bedrogen te worden, maar er tegelijk nieuwsgierig naar kijkt... Hij distantieert zich van bestaande machten, maar kan zich nooit zonder reserve overgeven aan hervormingsbewegingen... Hij wordt een agnostisch intellectueel” (H. Goddijn. e.a., ‘Thorstein Veblen’, Geschiedenis van de sociologie, p 178).

Zijn vader vond een goede schoolopleiding belangrijk. Zijn oudere broer Andrew werd hoogleraar in de natuurkunde. Diens zoon Oswald, een neef van Thorstein Veblen, was een bekend wiskundige. Veblen studeerde filosofie bij de belangrijkste filosofen van het Amerikaanse pragmatisme Charles Pierce, John Dewey en William James. “Maar hij heeft tegelijk een afkeer van professoren, die geen bomen kunnen omhakken” (idem). Daarna studeerde hij economie en andere wetenschappen, zoals sociologie (W.T. Thomas en W.G. Sumner) psychologie (James), etnologie (Franz Boas) en evolutieleer (Darwin) aan verschillende universiteiten: John Hopkins, Yale, Cornell en Chicago. Aan de laatste kreeg hij zijn eerste academische baan in 1891. Hij was een interdisciplinaire (sociale) wetenschapper en wordt beschouwd als een baanbrekend socioloog.

Verder werd hij evenals George Orwell o.a. beïnvloed door de utopische socialist Edward Bellamy (Looking backward), die populair was bij de toenmalige linkse populisten, die van een ander kaliber waren dan de huidige rechtse populisten. Zij waren meer economisch, agrarisch en soms socialistisch geöriënteerd met een grote aanhang bij boeren, die zich door vaak de elite uitgebuit voelden. Veblen had grote belangstelling voor antikapitalistische protestbewegingen in het Middenwesten, waarbij het volk zich keerde tegen de kapitalisten, maar hij was niet politiek actief. “Moeilijk peilbaar onthield deze onafhankelijke militant, onverstoorbaar, respectloos, onbuigbaar, skeptisch, zich van alle hervormingsstreven, vaak met een sardonische toelichting” (Den Hollander, p 147).

Veblen promoveerde in 1884 op een ethische dissertatie die aansloot bij Spencer en Kant en werd beïnvloed door de grondleggers van de sociologie Saint-Simon, Comte, Spencer en vooral Marx. Hij was echer geen marxist en ook geen socialist, maar had wel een onuitgewerkt utopisch socialistisch ideaal. De staat diende zich volgens hem zo weinig mogelijk met de economie in te laten, een typisch Amerikaanse liberale visie.

De economie betreft bij Veblen niet zozeer de rationeel calculerende burger, de homo economicus, die zijn winst, nut en verlies berekent, maar heeft bij hem een evolutionair karakter. De economie heeft niet alleen te maken met wat we instrumentele rationaliteit noemen. “De moderne mens en zijn samenleving zijn doorschoten van weinig efficiënte irrationaliteiten” (Goddijn, p 186). Dat geldt ook voor het economisch handelen, zoals ook Pareto naar voren bracht (zie nr 101). ”De menselijke evolutie omvat bovenal de uitvinding en het gebruik van steeds meer effectieve technologieën... De evolutie van menselijke samenlevingen, meende Veblen, moet worden gezien als ‘een proces van natuurlijke selectie van instituties’” (Lewis Coser, ‘Thorstein Veblen’, Masters of Sociological Thought, p 265). Efficiency en nut staan centraal in zijn werk en vormen een standaard voor het door hem gewaardeerde gedrag. Nutteloos, onproductief, inefficiënt gedrag en verspilling stond bij hem laag in aanzien en vond hij verwerpelijk. Wat dat betreft komt zijn visie overeen met modern no-nonsense economisch management.

Naast de evolutionaire, darwinistisch inslag van zijn tijd kenmerkt zijn visie zich ook door een onuitgesproken “utopisch anarchisme en een eigenzinnig soort marxisme” (Goddijn, p 181). Deze oriëntatie vormt de achtergrond van zijn maatschappijkritiek, die enerzijds economisch is vanuit het beginsel van nut, efficiency en productiviteit en anderzijds meer historisch en sociologisch vanuit de vage utopische visie die heeft te maken met de boerengemeenschap waarin hij is opgegroeid. Hij meent dat zowel de archaïsche, eenvoudige samenleving en de zich ontwikkelende efficiënt gestructureerde industriële samenleving meer overeenkomt met fundamentale mensenlijke behoeften die hij instincten noemde, in het bijzonder het ‘instinct of workmanship’, het werkinstinct, de behoefte om productief te zijn en iets nuttigs te doen.

Zo komen diverse tendensen die kenmerkend waren voor zijn tijd samen: evolutionisme, economisme of economisch denken in termen van nut, dat verbonden was met pragmatisme, positivisme en utopisch socialisme. Hij is echter bij geen enkele isme op zijn plaats, ieder label zit ernaast. Je zou hem een integralist kunnen noemen, maar hij wordt vooral getypeerd als een ongebonden, eigenzinnig individualist, maar is veel meer dan dat.

 

Veblen, Marx en andere sociologen

Zijn visie verschilde onder meer van die van Marx wat betreft de klassenstrijd en het onderscheid tussen ondernemers en proletariaat. Het onderscheid tussen enerzijds productieve en anderzijds profiterende, manipulerende en speculerende lieden vond Veblen belangrijker, “tussen degenen die goederen maken en degenen die geld maken” (Coser, p 266) [1]]. Geldhandelaren en financiers zag hij als parasieten van de productieve krachten. Het komt in de buurt van een bijtende kritiek op wat nu het aandeelhouderskapitalisme wordt genoemd. “Hij maakte duidelijk dat de welvaart van zakenmensen niet hetzelfde is als het welzijn van de samenleving” (De Hollander, p 145). Een inzicht dat we in onze zak kunnen steken in onze door economie en industrie gedomineerde samenleving waarin het neoliberalisme en marktwerking nog steeds de boventoon voeren. “Hij haatte en verachtte de promotors, financiers, speculanten, manipulanten, ook de ondernemers die langs ‘onproductieve’ weg hun kolossaal bezit ophoopten” (p 145-46). Van deze aversie tegen het gelddenken geeft hij in zijn boeken blijk in onverholen sarcasme onderbouwd door een scherp sociaal-psychologisch en interdisciplinair en encyclopedisch sociaal-wetenschappelijk inzicht.

Zoals Marx het kapitalisme beschouwde, zag Veblen “de moderne staat beheerd door en voor grote zakenlieden, wat voor hen weer verband hield met militarisme en oorlog.” (p 145). Bij Marx komen crises meer naar voren. Veblen zag de kapitalistische samenleving als “een late fase van de barbarij”, van de roofzuchtige ‘predatory society’, de roofmaatschappij. Misschien niet helemaal realistisch, maar wel een aanschouwelijk beeld, zoals we in het vervolg zullen toelichten. “Het hoofdprobleem van de moderne mens is... de onderwerping aan de meedogenloze logica van industrie en geldwereld” (Goddijn, p 179).

Riesman bemerkt bij Veblen “een weigering om zich met Marx te identificeren,... ook al schreef hij marxistische stukken” (p 25). Hij had voor psychologische mechanismen bij de economie meer oog dan Marx. Bijv. voor verkooptactieken en relatieve deprivatie, zich achtergesteld voelen ten opzichte van degenen die meer hebben. “Zolang de vergelijking duidelijk ongunstig is voor hemzelf, zal het normale, gemiddelde individu leven in chronische ontevredenheid... en als hij bereikt heeft wat de normale financiële standaard van de gemeenschap genoemd kan worden, zal deze chronische ontevredenheid plaats maken voor een rusteloze spanning om een steeds grotere financiële afstand aan te brengen tussen hemzelf en de gemiddelde standaard” (Coser, p 268). Dit schreef hij als een wat omslachtige typering van de psychologie van de moderne consumptieve geldmaatschappij, waarin men erop gericht is meer te verdienen en meer te hebben dan anderen en hiervan ook blijk te geven in opzichtige consumptie.

Veblen was geen systeembouwer zoals Comte, Spencer en Marx en latere Harvard sociologen als Sorokin en Parsons. Hij moet het vooral hebben van briljante, kritische observaties. Hij was een cynische criticus van de profiterende elite en had sympathie voor de sociaal misdeelden. De invloed van machthebbers en manipulators stelde hij genadeloos aan de kaak met een scherp oog voor sociale, economische en culturele samenhangen, waarvoor hij anderen de ogen opende.

Den Hollander noemt Veblen “een groot emancipator, die... de muren sloopte die de blik beperkten, dingen durfde te zeggen die wel niet netjes waren maar onbetwistbaar waar... De eerste moderne denker in de sociale wetenschappen die Amerika voortbracht... Men heeft Veblen een ‘utopisch anarchist’ genoemd, niet geheel terecht. Hij was veeleer een darwinistisch nihilist. Men heeft hem ook de ‘Amerkaanse Marx’ gedoopt. Eveneens ten onrechte” (Den Hollander, p 152, 154). Zijn visie verschilde niet alleen van Marx, maar ook van Darwin. Hij was geen sociaal darwinist. Hij baseerde zijn sociologie niet op biologische factoren zoals de strijd om het bestaan. Daarvoor had hij teveel oog voor de invloed van sociale en culturele instituties en sociaal psychologische factoren.

 

Een kritische, veelzijdige en vooruitziende blik

Hij heeft veel ontwikkelingen voorzien, die anderen meer uitgewerkt beschreven. Bijv. de ‘managerial revolution’, het door de economie gedomineerde onderwijs, de huidige ‘kenniseconomie’, het achterop lopen van sociale en culturele instituties ten opzichte van de technische ontwikkelingen (de latere ‘cultural lag’ theorie van Ogburn) en de grote invloed van de cultuur naast de economie, de sociale structuur in de evoluerende samenleving. De invloed van de industrie zien we bijv. ook in het medische wetenschappelijk onderwijs, dat volgens het boek Dodelijke leugens van Van der Horst, geschoeid is op de leest van de Rockefeller Foundation met het economische motief de verkoop van medicijnen te bevorderen, die zo een zeer winstgevend product werden van de aardolie-industrie waar Rockefeller zijn fortuin in verdiende. Zo wordt tegenwoordig de kenniseconomie in vergaande mate bepaald door de industrie en de wetenschap er in toenemende mate door gefinancierd. De rol van het zakenleven in het onderwijs beschreef Veblen reeds in The Higher Learning in America: A Memorandum on the Conduct of Universities by Business Men (1918).

De schrijfstijl van Veblen is vaak sarcastisch. ”Zijn briljant gebruik van ironie als aanpak van theoretische kwesties is hoogst origineel. Zijn poëtische beelden, overdrijving, allegorieën waren doeltreffend... Hij herhaalde zich eindeloos,... was eenzijdig, herhaaldelijk tegenstrijdig, maar toch moet men zijn literaire prestatie formidabel noemen... een opmerkelijke bijdrage tot het polemische Amerikaanse proza, die meer is dan een curiositeit in de geschiedenis van de geleerdentaal” (p 148). Een voorbeeld is de openingszin van The Theory of the Leisure Class: “De best ontwikkelde vorm van de niets-doende klasse vindt men in de hogere stadia van de barbaarse cultuur.” Impliciet typeert hij daarmee onze cultuur als hoog ontwikkelde vorm van barbarij in een gewichtige, geleerde zin vol subtiele ironie en tegenstrijdigheden. Later gaat hij uitgebreid in op deze geavanceerde fase van de roofzuchtige maatschappij, waaruit de huidige maatschappij zich heeft ontwikkeld.

 

De jonge Veblen

 

Leven en werk in kort bestek

Veblen was een productief schrijver van boeken en artikelen. Hij deed redactiewerk voor het Journal of Political Economy, was betrokken bij de progressieve The New School for Social Research in New York. Voor hij daar terecht kwam, zwierf hij van de ene universiteit naar de andere. In Chicago moest hij vertrekken vanwege schandalen en affaires met vrouwen. Tot ongenoegen van zijn echtgenote en ondanks zijn excentriciteit viel hij bij vrouwen vaak in de smaak, mogelijk vanwege zijn feministische sympathie en kritiek op de patriarchale samenleving.

Veblen had meestal geen vaste aanstelling en was vaak werkloos. Zo had hij tijd om veel te lezen en te schrijven. Hij trouwde in 1888 met de dochter van een universiteitsbestuurder, scheidde in 1911 na diverse affaires. Uit autopsie bleek dat zijn vrouw onvruchtbaar was en onvolgroeide vrouwelijke organen had. Hij hertrouwde in 1914 met een voormalig studente die al twee dochters had. Dit huwelijk was gelukkiger maar bleef kinderloos na een miskraam. Zijn tweede vrouw overleed in 1920.

Veblen overleed in 1929 na de grote beurscrisis, die hij had voorzien, in het bijzijn van een stiefdochter die naar hem omzag, in een huisje dat meer op een hut leek, “uitgeput, totaal verarmd, verlaten en vergeten... Hij behoorde tot geen partij. Zijn vervreemding van het welvarende, respectabele Amerikaanse burgerdom was volledig” (p 139, 148). De crisis was een klap voor de speculanten en het roofkapitalisme waar hij het land aan had en vaak voor had gewaarschuwd in het belang van de Amerikaanse boeren en burgers. “Toen de depressie Amerika teisterde in het jaar van Veblens dood, werd hij opeens herontdekt... Men probeerde de inzichten van Veblen toe te passen bij de sociale en economische reconstructie... De totale verkoop van zijn tien boeken bedroeg ten tijde van zijn overlijden ongeveer 40.000 stuks. Meer dan de helft vertegenwoordigd door The Theory of the Leisure Class... een blijvende bestseller” (Coser, p 288).

 

   

https://www.globalinfo.nl/Recensies-enzo/thorstein-veblen-1857-1929-econoom-en-socioloog-bijtende-kritiek-op-financieel-roofzuchtigen

 

Boeken

De boeken worden kort samengevat, voornamelijk aan de hand van de Amerikaanse socioloog David Riesman, Thorstein Veblen: A Critical Interpretation, die meestal verschillende boeken tegelijk samenvat aan de hand van terugkerende thema’s in het werk van Veblen. “Er bestaat geen betere door één man geschreven serie boeken over de Amerikaanse samenleving,” schreef Charles Wright Mills in zijn voorwoord bij een herdruk van The Theory of the Leisure Class van “de beste criticus van Amerika, die Amerika heeft voortgebracht” (p 7, 14).

De boeken van Veblen zijn nog altijd van belang om de Amerikaanse samenleving en de ontwikkeling daarvan beter te begrijpen. Hoewel ze een eeuw geleden geschreven zijn, zie we een aantal tendensen opdoemen, die nu in veranderde vorm nog steeds voortduren. Zijn studies geven een historisch-sociologisch diepteperspectief aan de studie van de Amerikaanse maatschappij en haar instituties, waar anderen op hebben voortgebouwd. Een handzame selectie uit zijn werken verscheen in The Portable Veblen, geredigeerd door Max Lerner, niet te verwarren met de gelijknamige roman vanElizabeth McKenzie, waarvoor Veblen model stond.

Typerend voor zijn tijd is de driften- en instinctenleer. We zien dit ook bij tijdgenoten als Pareto en Freud. Ook het onderscheid in historische stadia is typerend, zoals we zien bij Saint-Simon, Comte en ook Marx, die het industriële stadium onderscheiden van voorgaande stadia. Wat betreft maatschappijkritiek zien we overeenkomsten met Rousseau, Thoreau, Bellamy, Orwell en anderen, die ook voorkeur hebben voor een landelijke natuurtoestand, waar ‘de klad’ in is gekomen door onder meer onderdrukking en egoïsme.

 

   

 

Samenvattend overzicht  van Veblens boeken

1899: The Theory of the Leisure Class: an Economic Study of Institutions. Nederlandse vertaling (1974): De theorie van de nietsdoende klasse. Amsterdam. Uitvoerige samenvatting en bespreking volgt in deel 4.

1904: The Theory of Business Enterprise gaat over de toenemende invloed van bedrijven en ‘captains of industry’ en de opkomst en hegemonie van het financieringskapitaal in de industrie. Het kernidee vormt het onderscheid in ‘business’, gericht op winst, en ‘industry’, gericht op productie, ‘het technische proces’. Handel neemt de overhand over vakmanschap. De nadruk op nut en bruikbaarheid van producten verschuift naar winstgevendheid met verspilling als gevolg. Nutteloosheid maakt niet uit, als er maar winst gemaakt wordt. Daartoe dienen prijzen te worden gereguleerd. Producten mogen niet voor kostprijs worden verkocht maar met zoveel mogelijk winst.

Ingenieurs, wetenschappers en vaklieden plaatst Veblen tegenover eigenaars op afstand (‘absentee owners’) en hun accountants, bankiers, advocaten en geldmagnaten. Deze tegenstelling komt telkens terug en heeft te maken met rationele doelmatigheid en bruikbaarheid voor de gemeenschap versus egocentrisch winstbejag en roofzucht. “Het zakenleven wurgt de industrie.” Industrie is hier bedoeld in de zin van nijverheid, productieve arbeid. Het zakenleven “is niet productief en ten voordele van de gemeenschap, maar dienst tot voordeel van de werkgevers... Werk dat nutteloos of schadelijk is voor de geemeenschap als geheel, kan winstgevend zijn voor de zakenman” (Veblen geciteerd in Wikipedia). Veblen zag het zakenleven “een parasitair gezwel dat groeide op de industrie... [en] zag de ingenieur als een slachtoffer van de geldcultuur” (Riesman, p 91, 93, 95). Hij is echter tegen overheidsingrijpen, zoals het socialisme bepleit

1914: The Instinct of Workmanship and the State of the Industrial Arts gaat o.m. over de natuurlijke ‘savage state’ versus de ‘predatory society’, de ‘roofmaatschappij’. Ook hier staat het ‘werkinstinct’, dat gericht is op doelmatige productiviteit en constructieve, nuttige arbeid, tegenover het zaken doen dat gericht op profijt, dat hij ziet als moderne vorm van roof. ‘Business’ is gericht op winst en ‘industry’ op nuttig werk. Veblen plaatst de natuurlijke neiging tot nuttiege arbeid tegenover roofzuchtig  winstbejag. Geldzaken ziet hij niet als productief werk. In de tijd van Veblen hebben de zakenlieden de overhand gekregen over de ‘industrial arts’, het vakmanschap; winstbejag en denken in termen van geld is toonaangevend geworden.

1915: Imperial Germany and the Industrial Revolution.Een poging tot verklaring van het Duitse imperialisme uit de combinatie van feodale, militaristische en imperialistische tendensen in combinatie met industriële ontwikkelingen, waarbij Duitsland de achterstand met Engeland inhaalt, doordat de industrie ten dienste staat van de staat, o.m. voor oorlogsdoeleinden (oorlogsindustrie).   

1917: An Inquiry into the Nature of Peace and the Terms of its Perpetuation. Wat zijn de voorwaarden voor het bewerkstellligen en handhaven van vrede? Volgens Veblen heeft het te maken met modernisering, klassenstrijd, de invloed van de industrie op de regering (bijv. de wapenindustrie) en andere belangen. Oorlogsgedrag is niet alleen een zaak van psychologie, maar ook van economie en politiek en de maatschappij als geheel.De titel lijkt geïnspireerd door Zum Ewigen Frieden van Kant. Veblen zocht naar wegen tot blijvende vrede zoals door middel van een volkenbond. Democratische naties hadden zijn voorkeur boven dynastieke naties, die volgens hem vaak agressiever waren, met name Duitsland en Japan. Hij had enige affiniteit met het “progressieve cosmopolitisme” en distantieerde zich van nationalistische gevestigde belangen.

1918: The Higher Learning In America: A Memorandum on the Conduct of Universities by Business men.Het ‘gelddenken’ doet zich ook gelden in het hoger onderwijs en drukt zijn stempel op het bestuur en de organisatie (en in onze tijd in het bijzonder op de financiering). Het gaat o.m. over “de corruptie van universiteiten door zakenlieden” (Riesman, p 51). “In de dagen van Veblen leek de Universiteit van Chicago voor enkele cynische waarnemers eenvoudigweg een zoveelste valse facade van Rockefeller” (p 102. Rockefeller was de stichter van de universiteit, waar later het neoliberalisme van Friedman c.s. zou floreren). Universiteiten zijn geen concurrende ondernemingen gericht op winst en zijn ook niet bedoeld als stenpilaren van het bedijfsleven.

Veblen benadrukt de waarde van belangeloze onderzoekende nieuwsgierigheid (‘idle curiosity’). Onderwijs leidt vaak tot (aan)geleerde incompetentie (‘trained incapacity’). Leren hoeft geen direct nut te hebben. Zoals ook spelen en nieuwsgierigheid bij een kind heeft (fundamenteel) onderzoek vaak geen direct nut. Het bevredigt een instinctieve onderzoeksdrang, het ‘instinct of idle curiosity’ (p 55). Bij kinderen vragen we ons ook niet af of ze nut hebben. De zorg voor kinderen is evenals het ‘werkinstinct’ en de ‘belangeloze curiositeit’ een instinctieve neiging, waarmee een persoon een gevoel van saamhorigheid met anderen ervaart en deel heeft aan het algemene levensproces (p 56).

1919: The Vested interests and the Common Man: TheModern Point of View and the New Order and Other Essays.Gaat over de repercussies van de kapitalistische industrie, het teloor gaan van directe relaties door industrialisering en automatisering. Gevestigde belangen van het zakenleven contrasteren met die van de gewone man en ook met eerdergenoemde fundamentele neigingen of instincten die mensen met elkaar gemeen hebben. De regering staat meer aan de kant van het zakenleven dan aan de kant van de gewone man en doet zaken met de bezittende klassen. De gewone man wordt in een soort slavernij gehouden. Hij moet bovendien de middelen die hem verslaven, zoals de opkomende film- en vermaakindustrie zelf betalen.

1919: The Place of Science in Modern Civilization and Other Essays. Veelzeggend zijn de titels van de essas The evolution of the scientific point of view, Why is economics not an evolutionary science?, The preconceptions of economic, Industrial and pecuniary employments, On the nature of capital’, Some neglected points in the theory of socialism en The socialist economics of Karl Marx.In het voetspoor van Kant meende Veblen dat “wetenschappelijke verlichting” zou bijdragen tot blijvende vrede evenals cosmopolitisme en materiële vooruitgang, zoals in de 19e eeuw vrij algemeen werd gedacht. Wat betreft het proletariaat en het socialisme maakte hij zich geen illusies. “Het is onmogelijk... te voorspellen of het ‘proletariaat’ op weg is om een socialistische revolutie te vestigen of weer omkeert en zijn kracht laat verzinken in het uitgestrekte zand van het patriotisme” (Veblen in Riesman, p 124).

De economische wetenschap komt in toenemende mate ten dienste te staan van “koopmanschap en financieel verkeer en de verdeling van inkomen en eigendom, in plaats van een studie van het industriële systeem als middel en manier om goederen en diensten te produceren” (p 142). Veblen zag mensen als een geheel, niet als homo economicus in termen van hun rationele streven naar geld, winst, eigenbelang en samenhangende economische activiteiten. Al het menselijk gedrag zag hij in de sociaal-culturele context. Behalve econoom was Veblen daardoor ook een toonaangevend socioloog.

“Een mens is niet simpelweg een bundel wensen en behoeften die bevredigd moeten worden.., maar een coherente structuur van neigingen en gewoonten die realisatie en expressie zoeken in een zich ontplooiende activiteit” (p 151). De economie heeft haar plaats in een “weefsel van instituties” (p 152). Daarom zijn alle gegevens van het leven (‘facts of life’) relevant voor de economie, die niet alleen financiële en economische zaken in engere zin betreft. Vaak ontbreekt “de adem van het leven” in de klassieke economie. “Veblen wilde dat zijn terrein, de economie, een soort meester-wetenschap werd die bedrijfspraktijk, technologische ontwikkeling, antropologie en prehistorie omvatte” (p 162). Dat laat hij zien in The Theory of the Leisure Class en andere werken. Deze meer omvattende benadering past echter meer bij de sociologie, antropologie en sociale psychologie.

Veblen vond ook dat economen dienden te streven naar de onpersoonlijke benadering van de natuurwetenschap en vond dat de marxistische economie een teleologisch, naar een doel neigend karakter heeft, hoewel Marx economische wetmatigheden, als een soort natuurwetten beschouwde van een mechanistisch-materialistisch proces. Evenals de Britse economen behoorde Marx tot de politieke economen die ideeën lanceerden over politiek en over moreel maatschappelijk gedrag.

Volgens de Weense econoom Schumpeter was de stelling van Veblen van het primaat van financiële boven industriële (productie)processen niet houdbaar, omdat productie afhankelijk is van investeringen en daar niet los van staat. Investeringen financieren de industriële innovatie, die Veblen beschouwde als motor van sociale verandering en ontwikkeling. Wat betreft het verband tussen innovatie, depressie en economische neergang, staan Veblen en Schumpeter dichter bij elkaar. Innovatie gaat bij Schumpeter samen met ‘creatieve destructie’ en liquidatie van oudere bedrijven (zie nr 89). Ook tussen Keynes en Veblen zijn er overeenkomsten. Het gaat te ver om hierop in te gaan in dit verband. De visie van Veblen wat betreft “het misbruik van natuurlijke hulpbronnen” doet modern aan, evenals zijn verwerping van verspilling.

1921 The Engineers and the Price Systemloopt vooruit op The Managerial Revolution van Burnham, die grote invloed had op o.m. Orwell. Managers nemen de leiding over van ingenieurs. Handel en winst maken gaan de industrie en de productie bepalen. Ingenieurs en vaklieden gaan maken wat geld oplevert. Nut en bruikbaarheid worden ondergeschikt aan de winst. Naast zakenlieden die de prijs en de productie en consumptie van goederen bepalen, vormen wetenschappers, technici, vaklieden en arbeiders een toenemende economische macht, die door ‘big business’ wordt gedomineerd.

1923: Absentee Ownership and Business Enterprise in recent Times: the Case of America. Loopt vooruit op het aandeelhouderskapitalisme. Eigenaars zijn anonieme bureaucraten en plutocraten geworden, die de economie en de maatschappij beheersen. “De politiek dient de belangen van de ‘absentee owners’ ten koste van de bevolking” (p 6). Industrie bestemd voor nuttige productie werd steeds meer ‘business’ om geld te verdienen door mensen aan te zetten tot consumeren en verspillen. Veblen levert felle kritiek op reclame en verkooptechnieken en was een van de eersten die de scheiding van management en eigendom en de opkomst van de managers beschreef. Ook had hij oog voor de opkomst van de reclamebranche en de consumptiemaatschappij.

1935 The Laxdaele Saga, translated from the Icelandic

1934 Essays in of Our Changing Order. Postuum uitgegeven. Bevat essays over economie, filosofie en aanverwante zaken en vooral over oorlog en vrede. Enkele titels: ‘Economic Theory in Calculabele Future’, ‘The Beginning of Ownership’, ‘The Barbarian Status of Women’, ‘The Instinct of Workmanship and the Irksomeness of Labor’ (de laatste drie essays vormden een basis voor The Theory of the Leisure Class), ‘The Overproduction Fallacy’, ‘Arts and Crafts’, ‘Christian Morals and the Competetive System’, ‘Farm Labor and the I.W.W.’ (Industrial Workers of the World), ‘The War and Higher Learning’, ‘A Policy of Reconstruction’, ‘The Economic Consequences of The Peace’.