Civis Mundi Digitaal #104
https://money-wise.in/conspicuous-consumption. Het betekent dat consumenten meer en duurdere producten gebruiken dan praktisch gezien nodig is om zo een hogere, meer vermogende sociale status te etaleren. Opzichtige consumptie leidt vaak tot ‘opzichtige verspilling’, die Veblen verafschuwde.
Opzichtige consumptie van de elite is gemeengoed geworden
De bekendste begrippen van Veblen zijn ‘leisure class’ en ‘conspicuous consumption’, opzichtige consumptie, die kenmerkend zou zijn voor de rijke elite, volgens zijn klassieke bestseller The Theory of the Leisure Class, an Economic Study of Institutions (1899). De term ‘leisure class: de niet werkende of vrij gestelde klasse’, betreft vooral de nieuwe rijken, de ‘nouveau riches’ en hun vrouwen, en dekt niet helemaal de machtige toplaag waar het eigenlijk om gaat, die nog steeds werkt aan de uitbreiding van zijn macht en rijkdom. Veel ‘topfiguren’ werken wel degelijk en leven vaak ook niet opzichtig, maar gezien hun welstand betrekkelijk eenvoudig. Zij hoeven niet meer te laten zien dat zij vermogend zijn. “De toplaag maakt het niet uit wat anderen beneden hen denken van hen,” schrijft Wright Mills in The Power Elite (1956, p 58).
Tegenwoordig zou de term ‘leisure class’, die werd vertaald als ‘niets-doende klasse’, ook van toepassing kunnen zijn op meer vermogende gepensioneerden! Potverterende jongeren vormen een soort ‘lower leisure class’. ‘Leisure class’ is eigenlijk een eenzijdige term om een deel van de elite te beschrijven en te typeren in termen van hun levensstijl en gaat voorbij aan andere aspecten, zoals macht en ondernemersgeest. Het begrip is echter herkenbaar en gemeengoed geworden. Er is zelfs een film of TV serie met deze titel gemaakt over de ‘high society’. En het gedrag van een vergelijkbare elite is stof voor tal van kostuumdrama’s die tot de verbeelding spreken, bijv. Downtown Abbey over een Britse adellijke familie of Mr. Selfridge over een Amerikaanse zakenman die een warenhuis opzet in Londen.
https://gloriousnoise.com/tag/lower-leisure-class
Wright Mills vult Veblen aan met zijn analyse van de The Power Elite en onderzoekt de macht van deze elite en niet hun opzichtige consumptieve levensstijl. Mills vraagt zich af “wat Veblen’s theorie aangaande status heeft te zeggen over de werking van de politieke economie” (4.4, p 90). Daarbij gaat het hem vooral om het verband tussen de economische en de politieke macht, die met de sociale status samenhangt, waar Veblen zich toe beperkt.
De pioniersvisie van Veblen, een boerenzoon die in een besloten gemeenschap opgroeide van Noorse boeren die naar de VS emigreerden, wordt als volgt samengevat in Goddijn e.a. Geschiedenis van sociologie (p 179-188). “Het hoofdprobleem… is de onderwerping aan de meedogenloze logica van industrie en geldwereld, die elkaar bevechten… Hij observeert met grote aandacht de verkoopstrategie en monopolietactiek van het bedrijfsleven… Kapitalisten zijn geen vernieuwers, maar vernielers, verspillers, saboterende rover-baronnen, die door reclame en verkoopkunde de uitbuiting van de mens organiseren… Hij prijst de deugden van de omgang op kleine schaal tussen buren en boerengemeenschappen, maar blijkt toch ook bewonderaar van de industriële techniek.” Opvallend zijn de overeenkomsten van Veblen met bevindingen van ErnstFriedrich Schumacher, Ivan Illich, Charkes Wright Mills, Joris Luyendijk en Marius de Geus, zij het in scherpere bewoordingen en analyses, waar Veblen het patent op heeft als uitgesproken kritische stilist.
Upper leisure class. A Dinner Party, Jules Alexandre Grun 1913. https://ipaintings.com/jules-alexandre-grun-paintings
Veblens theorie van ‘conspicuous consumption’ (opzichtige consumptie)2.
Bij het aspiratieniveau en consumptiegedrag richt men zich op een referentiegroep, meestal de groepering vlak boven de eigen sociale laag. “Little men clinging to little jobs and striving for the bigger ones,” schreef Max Weber (Robert Nisbet, The Sociological Tradition, p....). De nadruk ligt bij Veblen op de uiterlijke schijn van de nieuwe rijken. Hij legt uit hoe het consumptiepatroon dient om status ten toon te spreiden en algemeen maatgevend wordt in de mate waarin men het zich kan veroorloven. Een voorbeeld van deze ‘distinctiedrift’, zoals dat De Geus (p 325) dit noemt, zijn verre vliegreizen, die uiterst vervuilend en energieverslindend zijn (Filosofie van de eenvoud, p. 57, 63, 121, 251, 290, 315, 333). Andere voorbeelden zijn grote dikke auto’s, ‘aso-bakken’ genoemd, of opzichtige merkkleding bij jongeren.
Sociale mechanismen zoals afstemming op de referentiegroep kunnen verklaren waarom onze consumptieve levensstijl moeilijk te veranderen is. Zelfrespect is afhankelijk van anderen. Men meent aanzien te verwerven door te laten zien hoe goed men is en hoe rijk men is door middel van opzichtige consumptie. Men is niet geneigd deze te matigen, omdat dan het aanzien zou dalen. Alleen als het echt het niet anders kan. Dit geldt ook voor de huidige Plutocrats, de superrijken, volgens Christa Freeland in haar gelijknamige boek.
Veblen schrijft: “Zodra het bezitten van iets de basis wordt van populair aanzien, wordt het een vereiste voor de zelfgenoegzaamheid die we zelfrespect noemen… Het doel dat men nastreeft is hoog te scoren in vergelijking met de rest wat betreft financieel vermogen. Zo lang de vergelijking ongunstig is, leeft het gemiddelde individu in chronische onvrede met zijn lot. Als hij de normale standaard van de gemeenschap heeft bereikt, zal zijn chronische onvrede plaatsmaken voor een rusteloos pogen om een steeds grotere financiële afstand te maken tussen zichzelf en de gemiddelde standaard” (Coser, p 268) [1].
Goudsblom beschrijft dit sociaalpsychologische mechanisme als ‘de spiraal van begeerte’ en ‘keeping up with the Joneses’, naar de beroemde Middletown studies van Robert en Helen Lynd uit 1929 en 1937. “Wij willen en moeten genotsmensen zijn… Iets wordt begerenswaardig als een ander het heeft, want door juist dat te hebben, meent men te kunnen zijn als die ander,” en diens status te krijgen (J. Goudsblom, Stof waar honger uit ontstond, p 92, 85). De Geus (Filosofie van de eenvoud, p 57) noemt dit ‘spiegelen’ aan bijv. veelverdieners. Het gaat hier om het principe van relatieve deprivatie: men voelt gemis in vergelijking met anderen.
De natuurstaat en de roofstaat van Veblen, die eindigt in destructie. Thomas Cole (1801-1848), The Course of Empire, The Arcadian or Pastoral State 1834; Destruction 1836
De oorspronkelijke ‘natuurstaat’ versus de latere ‘roofzuchtige staat’
Goddijn schrijft over Veblen: “Hij is een fervent pacifist… Zijn heimwee gaat uit naar de ‘savagery’, de natuurstaat, of is het zijn jeugd, Noorwegen en zijn puriteinse bijbellezende moeder?... Hij vond dat de sociale atmosfeer van het moderne kapitalisme vijandig stond tegenover een vredige en op samenwerking gegronde samenleving… De afwezigheid van standenhiërarchieën, staten en georganiseerde oorlogvoering rondt zijn utopisch anarchisme af… De vrije natuurmens, onbedorven levend in kleine landelijke gemeenschappen, is voor Veblen normgevend.”
Volgens Veblen zou deze utopische situatie te verenigen zijn met de moderne industriële ontwikkelingen. Deze waardeerde hij positief omdat ze vrede en welvaart zouden bevorderen, die ook kenmerkend zouden zijn geweest voor de oorspronkelijke samenleving van vroeger. De agressieve inborst van de hogere fase van de roofmaatschappij, waarin strijd en wedijver toonaangevend zijn, zou door industrialisatie wijken. Volgens David Riesman is dit verband van de vroeger kleinschalige gemeenschap met de industriële ontwikkeling problematisch en niet adequaat uitgewerkt. “Hij meende dat de industriële mens de beminnelijke bescheiden menselijkheid had die hij toeschreef aan de pré-industriële mens. Veblen was niet in staat... de kloof te overbruggen tussen de twee culturen, of een post-industriële wereld voor te stellen die zowel overvloedig als broederlijk was... Hij had weinig suggesties hoe economische overvloed... mensen in broederlijke solidariteit kon verenigen in plaats van hen te verdelen in wedijver en oorlog” (Riesman, p vii, xvi). Mogelijk nam hij een voorbeeld aan zijn vader, die open stond voor technologische ontwikkelingen in de landbouw om het werk door machines te laten verrichten, terwijl de gemeenschapszin daarbij in stand kon blijven (p 34). Het contrast van de moderne maatschappij met zijn boerenachtergrond is een sleutel om Veblen beter te kunnen begrijpen. “Het houdt verband met de boerenjongen in Veblen, die de centrale regering wantrouwt... en ondanks zijn cosmopolitisme en geloof in mechanisatie hunkert naar een ambachtelijke tijd van kleinschaligheid” (p 77).
Veblen plaatst dus een in zijn ogen meer ideale natuurstaat tegenover de Amerikaanse geldmaatschappij, de late fase van de barbaarse roofmaatschappij. “Omstreden is de marxistische inslag van zijn denkbeelden [over] klassentegenstellingen en eigendomsverhoudingen. Crises, voortvloeiend uit overproductie, zijn eigen aan de kapitalistische economie… Marx maakt bij hem plaats voor… vooral psychologische mechanismen ter verklaring van sociale veranderingen… [onder meer] aangeduid als ‘patterns of conspicuous consumption’… Deze zijn roofzuchtig en verspillend... Het begrip ‘cultural lag’ [achterlopen van de cultuur bij de techniek en economie] gebruikt Veblen bij de verklaring… van problemen als gevolg van het onvermogen van instituties om gelijke pas te houden met wetenschap en technologie... De achterliggende gedachte stond al centraal bij Karl Marx.”
“De ‘savage state’ en de roofzuchtige maatschappij (‘predatory society’)… stelde hij als twee onverzoenlijke vijanden tegenover elkaar… De dominantie van ‘business values’ zag hij ook uitgestrekt tot het onderwijs… Higher Learning in America (1918) biedt een scherpe analyse van de gevolgen van het ‘gelddenken’ op de organisatie, het bestuur, het onderwijs en het onderzoek… Hij kon nog geen kennis hebben van de vermaakindustrie,.. die later het publiek opgedrongen zouden worden… en van ‘conspicuous consumption’ buiten de toplaag… ‘The last man who knew everything’ stierf als een arme vagebond… in stijl: in een boshut in het woud,” zo eindigen Goddijn c.s. het stuk over Veblen.
Volgens Den Hollander (p 145) zijn Veblen niet geheel terecht diverse etiketten opgeplakt, zoals ‘utopisch anarchist’, ‘darwinistisch nihilist’ en de ‘Amerikaanse Marx’. Ondanks zijn affiniteit met degelijke richtingen is hij volgens Lewis Coser een veelzijdige, erudiete en tegenstrijdige ‘marginal man’: socioloog, econoom, evolutionist, sociaal psycholoog, activist, publicist, stilist, moralist, non-conformist, criticus en criticaster. “Een verstoorder van intellectuele vrede… een zwerver in het intellectuele niemandsland, die een andere rustplaats zoekt, verder langs de weg, ergens voorbij de horizon,” zoals hij de Joodse intellectuelen karakteriseerde, waarmee hij eigenlijk zichzelf als geen ander typeert, aldus Coser (p 275, Den Hollander, p 138-155).
Thornstein Veblen als marginale intellectueel die hield van de natuur en de boshut van Veblen
Verstrengeling van cultuur, sociale structuur en macht – Veblen en andere sociologen
Niet lang na Veblen stelt Sorokin onder meer de hedonistische consumptie van de materialistische ‘Sensate Age’ aan de kaak in Social and Cultural Dynamics (1937-41) en The Crisis of Our Age (1941). Hij legt meer nadruk op sociaal-culturele dynamiek dan op machtsfactoren, die meer nadruk krijgen bij Wright Mills, een kritisch bewonderaar van Veblen. Veblen en Mills integreren evenals Durkheim en Sorokin de drie tradities liberalisme, socialisme en conservatisme, in een integrale benadering. Zij waren geen marxisten en socialisten, zoals men hen soms ziet, maar veeleer radicale liberalen met soms anarchistische tendensen. Ze geloofden in kennis en inzicht, morele waarden en betrokkenheid en de sociale taak van intellectuelen als opinieleiders bij sociale hervormingen en bewustwording.
Sorokin legt meer nadruk op cultuurverandering dan op macht, behalve in zijn boek Power and Morality. Op basis van het werk van Sorokin e.a. legt ook Klaas van Egmond de nadruk op cultuur en op een geïntegreerde mens- en wereldvisie in Een vorm van beschaving. Bij Wright Mills krijgt vooral macht de nadruk, maar in samenhang met culturele waarden, zoals typerend is voor klassieke sociologen. Bij de verandering van de mens- en wereldvisie en bijbehorende levenswijze, zoals de filosofie van de eenvoud, valt de factor macht en status niet te onderschatten, blijkt uit het werk van Peter Turchin en vele anderen. Bij Robert Nisbet behoren macht en status bij de vijf kernbegrippen van de sociologie (zie The Sociological Tradition, waarin Veblen niet aan de orde komt).
Bij sociale verandering zijn zoals bij een touw drie verbonden strengen te onderscheiden: de culturele en structurele strengen van normen waarden, levenswijze, sociale verbanden, relatiepatronen en instituties en de machtsstreng: wie nemen de beslissingen? (Zie L.A. Ten Horn, Psychologische aspecten van de organisatie, hfst 16).
Veblen geeft aan de levensstijl meer nadruk dan de factor macht. Dat geldt ook voor De Geus in Filosofie van de eenvoud, maar dan omgekeerd: een eenvoudige leefstijl in plaats van opzichtige consumptie. De levensstijl van het consumentisme lijkt een desastreuse uitwas van het (neo)liberalisme, de dominante ideologie van de laatste decennia. Het leidt tot een ander Einde van de geschiedenis dan Fukayama en Daniël Bell voor ogen hadden na het Einde van de ideologie met de ‘triomf’ van het (neo)liberalisme, dat nu op zijn retour lijkt. De coronacrisis versnelt door een onvermijdelijk overheidsingrijpen de afkalving van het neoliberalisme, dat echter nog lang niet aan het eind van zijn latijn is. Er is echter nog geen andere ideologie komen bovendrijven. De sociaaldemocratie laat het nog steeds afweten.
Misschien vraagt onze tijd een meer radicaal integraal antwoord, waarin de belangrijkste politieke en economische visies, het achterhaalde liberalisme, het opkomende conservatisme en het kwijnende socialisme, worden geïntegreerd tot een werkzaam geheel. Zoals gezegd spelen diverse factoren en met elkaar vervlochten ‘strengen’ een rol bij de ingrijpende sociale veranderingen die nu plaatvinden en door de coronacrisis worden geïntensiveerd. De ‘machtsstreng’ was in The Power Elite van Wright Mills prominent aanwezig met zijdelingse verbindingen met de cultuur en mentaliteit van de elite, die ook bij Veblen naar voren komt in een wat eenzijdig consumptief perspectief.
Veblen toont de sociale en psychische mechanismen volgens welke de elite zijn macht laat zien en laat gelden. Hij beschrijft de elite niet zoals bij Mills, Mosca, Pareto en Michels als ‘ruling class’ die gerecruteerd wordt uit de elite en een sterk sturende rol heeft in onze maatschappij (zie nr 101). De leidende en sturende rol van de machtselite komt in The Theory of the Leisure Class eigenlijk niet aan de orde. Het meer gaat over hun sociale gedrag in het algemeen en in het bijzonder in de vrije tijd. Het werk van Mills gaat meer in op de economische en politieke (be)sturende macht van de elite, zoals in nr 102 is toegelicht.
Na deze algemene inleiding en typering van Veblen gaan we in een volgend artikel verder in op zijn werk, met name zijn meest bekende werk The Theory of the Leisure Class, een sociologische bestseller. Waarom sprak dit boek zo aan, terwijl toch duidelijk mag zijn dat de elite meer doet dan vrijetijd vullen met opzichtige consumptie? In hoeverre sluit het boek aan bij de huidige kritiek op de elite? Het antwoord op dergelijke vragen zal bij nadere beschouwing van het werk van Veblen duidelijker worden.
De ‘marginal man’ in een beroofde wereld
De actualiteit van Veblen
Wat betreft de actualiteit van Veblen refereerde de jonge Ierse romanschrijver Naoise Dolan in de NRC van 20 nov. in een interview over haar boek Opwindende tijden naar hem (‘Met een dure iPhone koop je je identiteit’). Het gaat “over klassenongelijkheid en koopzuchtige, ontevreden millenials. ‘Ik ben het beste in het vermakelijk omschrijven van de types waar ik een afkeer van heb’.” Dat gold ook vloor Veblen. “Scherp en humaristische beschrijft ze hoe het is... in een laatkapitalistische wereld en de daaruit voortvloeiende ongelijkheid... Met haar cynische, ironische en zelfhatende blik observeert ze een door status geobsedeert milieu,” schrijft ze van de hoofdpersoon. Evenals Veblen heeft zij het gemunt op bankiers. “Het kapitalisme creëert problemen die opgelost kunnen worden door te kopen... Er is altijd dat knagende gevoel dat je niet voldoet aan een bepaald beeld... Status wordt nu nog meer uitgedragen door consumptiegedrag... Nem de iPhone: mddat is een typische voorbeeld van een ‘Veblen-goed’..., omdat de vraag ernaar toeneemt met de prijs... Ik zie luxegoederen als een verlengstuk hiervan. Hun symbolische waarde is puur ontleend aan het feit dat de mensen die ze kopen weten dat ze onbetaalbaar zijn voor anderen... Maar of ze op zoek zijn naar betekenis?... Ik denk dat hun gevoel voor zingeving afhangt van de mensen met wie ze zich omringen. Ik heb al langere tijd de veronrustende gedachte dat je als mens geen kern hebt. Het gaat erom met wie je je omringt en wat die mensen in je naar boven halen.” Het lijkt of ze kennis heeft genomen van Veblen. Ze eindigt aldus: “Ik zie het kapitalisme als een systeem waarin je alleen maar achteruit kunt gaan.”
Het moderne karaktertype dat zijn identiteit ontleent aan anderen komt oveeen met het ‘other-directed’ type van de socioloog en Veblen-kenner David Riesman in zijn sociologische bestseller The Lonely Crowd: A Study of the Changing American Character. Ook de roman The Portabe Veblen van Elizabeth McKenzie verwijst evident naar Veblen. Zo zijn er talloze boeken en artikelen, teveel opm op te noemen, maar de volgende is wel heel actueel. Het is niet moeilijk verbanden te leggen tussen Vebeln en de huidige kritiek op het neoliberalisme. Maar daarvoor is eerst een grondigere studie van het werk van Veblen nodig, te beginnen met zijn eerste en meest bekende boek over de leisure class.
https://www.salon.com/2019/04/19/the-man-who-saw-trump-coming-a-century-ago_partner/
Noten
1. “Veblen saw an inherent conflict between financial interests and industrial interests. Veblen’s two-class model of social stratification includes a financial class, which owns wealth invested in large holdings, and an industrial class, whose conditions of life are controlled by others and who live by work. On the one hand, financial leaders are almost exclusively concerned with financial matters-especially profit-and make no contribution to production. Veblen sees these captains of industry as parasitic and exploitative. On the other hand, industry is oriented toward workmanship and production. Unlike the pecuniary financial orientation, the industrial orientation is an impersonal standpoint of quantitative relations and mechanical efficiency. According to Veblen, financial leaders obstruct the operation of the industrial system. Veblen argued that an advanced industrial society would be run most efficiently by production engineers who would look out for the welfare of all members of society rather than the vested interests of business.” The Vested Interests and the Common Man, 2014, Reprint of 1946 Edition. Includes: "The Instability of Knowledge and Belief," "The Stability of Law and Custom," "The State of the Industrial Arts," "Free Income," "The Vested Interests," "The Divine Rights of Nations," "Live and Let Live," and "The Vested Interests and the Common Man."
2. Grotendeels overgenomen uit de bespreking van Marius de Geus, Filosofie van de eenvoud in nr 32.