Civis Mundi Digitaal #106
Bespreking van Jan Seijbel, De visie van Veblen: De betekenis van Thorstein Veblen voor zijn en onze tijd. Soesterberg, Uitg. Aspekt, 2014.
Het schrijven van eerdere artikelen over Veblen in nr 104 en 105 leidde tot de ontdekking van bovengenoemd proefschrift, de tweede Nederlandse dissertatie over Veblen [1). Zijn bekendste werk The Theory of the Leisure Class al is besproken in vorig nummer. Zijn andere werken zijn summier getypeerd in het eerste artikel over Veblen in nr 103, waarin ook de hoofdthema’s van zijn visie zijn ingeleid. Dit artikel bestaat uit drie delen: A. de biografische achtergrond van Veblen, B. de bespreking van de vijf thema’s in het boek van Seijbel: 1. instincten en instituties, 2. produceren en profiteren, 3. consumeren en confronteren, 4. dictatuur en democratie en 5. wetenschap en winst. Deel C gaat in op Vebelens kritiek en vernieuwing van de economie.
Inleidend overzicht
Veblen (1857-1929) was een omstreden en invloedrijke Amerikaanse econoom en socioloog van Noorse afkomst. President Clinton was ooit op staatsbezoek bij de koning van Noorwegen en vroeg of deze van Veblen gehoord had. De koning had niet van hem gehoord. Clinton dus wel, zoals meer presidenten. De New Deal politiek van President Franklin Roosevelt is beïnvloed door de visie van Veblen. Enkele van zijn naaste adviseurs waren adepten van Veblen. Toch is er niet zoveel terecht gekomen van de ideeën van Veblen, ook al waren deze invloedrijk. Hij was te radicaal en heeft nauwelikjks concrete voorstellen uitgewerkt. Het blijft bij algemene principes en kritiek op hoe het niet moet.
Momenteel zitten we weer in een crisis, de coronacrisis. We raken uitgekeken op het neoliberalisme. De markt zal ons niet uit de crisis halen. Het socialisme en vooral het communisme waren al langer achterhaald, hoewel de Chinese variant nog bloeit. Er lijken nu radicale veranderingen nodig om uit de crisis te geraken. Wat kan de visie van Veblen betekenen in dit kritieke tijdgewricht?
Schaalvergroting en machtsconcentratie lijken totalitaire tendensen te versterken, die door het industriële systeem mogelijk worden gemaakt. De informatietechnologie en surveillancemogelijkheden verergeren deze tendens. Waar leidt dit ons heen? Tegelijkertijd is er ook een proces van collectieve bewustwording en emancipatie gaande. Welke tendens zal de overhand krijgen? De emancipatie of de machtsconcentratie? De dialectiek van macht en emancipatie was overigens een hoofdthema in het werk van wijlen Wim Couwenberg, voormalig hoofredacteur van Civis Mundi.
Bij Veblen is er evenmin als bij The Power Elite van Charles Wright Mills sprake van een complot of samenzwering. Hoewel er wel onderlinge afspraken worden gemaakt door vertegenwoordigers van de elite gaat het evenals bij Marx om de inherente werking van het economisch systeem, dat machtsconcentratie en monopolievorming versterkt en volgens Veblen wordt aangedreven door gedegenereerde roofzuchtige instincten en instituties, zoals al naar voren kwam in zijn Theory of the Leisure Class. Dit artikel gaat vooral in op zijn andere werken.
De tijd van Veblen, die vlak voor de beurscrash overleed aan de vooravond van de crisis van de jaren ’30, wordt beheerst door de Eerste Wereldoorlog en de Crisis, de doorbraak en recessie van het kapitalisme in de VS en West-Europa en de opkomst van het totalitarisme in Duitsland, Japan en de Sovjet Unie. Zijn geschriften gaan daarover. Hij zag verstrekkende perspectieven in de industriële technologie, die werden uitgebuit door gewiekste zakenlieden, die door voordelen daarvan zoveel mogelijk te eigen bate regelden in plaats van voor het algemeen maatschappelijk belang. Dit hoofdthema komt in al zijn werken aan de orde.
De basisideeën van Veblen zijn betrekkelijk toegankelijk. Zijn boeken zijn moeilijk, mede door zij erudiete en kritische schrijfstijl in complexe zinnen. Het lijkt op ‘filosofen-Duits’ maar het is vaak hyperkritisch ‘economen-Engels’ in hersenkrakende volzinnen. Seijbel licht de relevantie van het werk van Veblen toe aan de hand van vijf thema’s die deels al eerder aan de orde kwamen:
In dit artikel zal blijken dat de visie van Veblen in veel opzichten niet achterhaald is, maar wint aan actualiteit in onze kenterende tijd waarin men zoekt naar een alternatief voor het neoliberalisme, zowel als het socialisme, dat Veblen niet zag als een reëel alternatief. Kan de kritische interdisciplinaire visie van Veblen een inspiratiebron kan zijn voor een radicaal andere benadering? Zijn kritiek op de VS kan bijdragen tot een beter inzicht in het huidige Amerika. Alvorens hierop in te gaan, volgt eerst een bijstelling van zijn biografie, die in nr 104 beknopt aan de orde kwam.
Boerenachtergrond
Als boerenzoon voel ik een zekere verwantschap en overeenstemming met Veblen. Dat de grotestadscultuur hem in eerste instantie vreemd was en hij zich enigszins een outsider voelde, is voor mij begrijpelijk. De verzakelijkte commerciële maatschappij staat haaks op het boerenleven waar burenhulp en onderlinge verbondenheid nog toonaangevend waren, wellicht meer dan bij de independent farmer van Veblen, die zich kenmerkt door self-help (The Independent Farmer, uit Absentee Ownership and Busines Enterprise, hfst VII inMax Lerner, The Portable Veblen, p 397).
Onder Veblens broers en zussen waren er toen al een aantal die ook gingen studeren. Zijn ouders moedigden dit aan. Ook dit is herkenbaar. Mijn zussen volgden ook hoger onderwijs (pedagogische academie). Mijn broers kozen voor ‘craftmanship’, resp in timmerbedrijven, een heibedrijf, het boerenbedrijf en de landbouwmechanisatie. Ik bleef de enige in het gezin die een universitaire studie volgde. In ons dorp waren maar twee universiteitsstudenten. Later gingen ook neven en nichten studeren. De ‘spirit of workmanship’ was dichy in mijn buurt. Bij mij was de kennisdrang sterker, bij mijn zussen die onderwijzeres waren, de zorg voor kinderen. Veblens drie belangsrijkste aandriften, die hij instincten noemt, werder zo belichaamd in ons gezin.
Er lijken behoorlijke verschillen te zijn tussen boeren in Nederland en de VS. De tegenstellingen van onafhankelijke boeren met zakelijke bedrijfsbelangen van retail-bedrijven lijken hier minder. Nederlandse boeren zijn mondig en goed georganiseerd in coöperaties en belangenorganen. De Nederlandse landbouwlobby is sterk, zoals ook recentelijk is gebleken. Toch speelt de druk van financiële instellingen en agrochemische bedrijven hen parten, evenals de relatief grote winsten van de tussenhandel, die in Veblens leidden tot boerenprotesten in de weinig progressieve beweging van de Populisten.
Boeren, tussenhandel en Big Business
“Ze zijn dus onder de overheersing geraakt van grootschalige zakenbelangen... Het systeem van zakenbelangen in het web waarin de boeren gevangen zitten is grootschalig, de eenheden zijn massaal, onpersoonlijk, ondoorzichtig en feitelijk gezien onverantwoordelijk... en ze zijn onderling verbonden in een onverbrekelijk kader van gemeenschappelijk belangen.” Boeren in de VS stonder daar meestal hun eentje tegenover als zelftoereikende masterless men, “ieder voor zich” (idem, Lerner, p 398-99).
“Het denkkader van de boeren... is ongeschikt om manoevres van de grote gevestigde belangen het hoofd te bieden” (p 401). Daardoor krijgen ze slechts een smalle marge netto winst ondanks hun harde werken, terwijl grote bedrijven en tussenhandel hun winsten veilig stellen en uitbreiden. “Goed koopmanschap is een kwestie van goedkoop inkopen en duur verkopen, dit alles is eenvoudig en duidelijk voor de iedere tussenhandelaar” (p 418). De tussenhandel is op zijn beurt in de greep geraakt van “Big Business”, waar de grootste winsten worden gemaakt. De verdiensten staan in geen verhouding tot elkander en de relatieve arbeidsinvestering. Na Veblens tijd is de kleine middenstand voor een groot deel opgegaan in winkelketens van ‘Big Business’, die massaler en goedkoper kunnen inkopen en met meer winst kunnen verkopen. Ook in dit opzicht zijn de observaties van Veblen nog steeds actueel.
Boeren zijn vaak conservatief en geen voorstanders van radicale verandering, bijv. in de eigendomsverhoudingen. Het afschaffen van privébezit van productiemiddelen, waarvan Veblen een voorstander is, is geen optie voor boeren. Hun onderneming berust juist op privébezit. Ze willen hun smalle marges vergroten en de afhankelijkheid en uitbuiting door handelaars opheffen. Volgens Veblen zal dit een ijdele hoop zijn zolang de eigendomsverhoudingen en het prijssyteem intact blijft. Hij ziet meer perspectief in coöperatieve samenwerking, die in Nederland zijn vruchten heeft afgeworpen. Ze willen hun bezit juist uitbreiden van kleine boer naar grote boer en hereboer, om uiteindelijk als absentee owner, landeigenaar en grootgrondbezitter de revenuen van hun grond op te strijken, zonder er hard voor te hoeven werken.
“Zijn onwankelbare loyaliteit aan het systeem is deels een overblijfsel van een aftands verleden toen hij een door dichters bezongen onafhankelijke boer was. Maar het komt ook door de overgebleven overtuiging dat hij door hard werken en schrander management op weg is naar ‘competentie’, die hem in staat stelt op een goede dag zijn plaats onder de absentee owners in te nemen en op een gemakkelijke manier in zijn levensonderhoud kan voorzien... Het heeft ook te maken met de ingebeelde mening dat zijn huidige belang verbonden is met het systeem van absentee ownership en hij dit zelf ook enigszins is als hij als eigenaar van het land en de werktuigen gebruik maakt van ingehuurde hulp” (p 396).
In The Vested Interest and the Common Man in de gelijknamige bundel artikelen plaatst Veblen de onafhankelijke boeren als landbezitters bij de ‘vested interests’, veeleer dan bij de ‘common man’. Hoewel boeren en arbeiders ook bepaalde overeenkomsten hebben, zijn de verschillen qua bezit groter.
“Boeren hebben de gewoonte zichzelf over het algemeen bij de gevestigde belangen te plaatsen in plaats van de gewone man. Naar gevoel en zienswijze hebben zij een stabiele voorkeur voor de gevestigde orde, waardoor de gevestigde belangen ten koste van hen ‘big business’ kunnen doen... Gewoonlijk is de Amerikaanse boer nu hulpeloos wat betreft de controle van zijn levensomstandigheden die vaak minder dan middelmatig zijn. Hij is gevangen tussen de gevestigde belangen die goedkoop inkopen en duur verkopen… De ‘onafhankelijke boer’, die ooit zijn eigen leven leefde is een uitstervende traditie… net als andere zaken die horen bij verhalen die beginner met ‘er was eens’.”
Hetzelfde geldt voor de ‘retailer’ in de provinciestad. De machtige gevestigde belangen op de achtergrond bepalen nu voor hem over het algemeen, hoeveel hij kan vragen, hoeveel hij kan dragen en hoeveel winst hij kan maken. Als tussenhandelaar kan tot op zekere hoogte de lasten naar een derde partij door schuiven: de boeren. Zo wordt van hen gebruik gemaakt door de rijke zakenlieden, de ‘vested interests’, zoals van de bezitloze, werkende ‘common man’.
Het geval van de boeren maakt duidelijk dat de tegenstelling niet altijd even duidelijk is, daar de boeren een catergorie er tussenin vormen, die zichzelf beschouwen als gehorende tot de ‘vested interests’. In marxistische termen zou dit een voorbeeld zijn van ‘vals klassebewustzijn’. Ondanks een zekere ‘geestverwantschap’ distantieert Veblen zich echter van Marx, zoals in deel 5C aan de orde komt. De taak van de ‘common man’ is te produceren en te consumeren, zdat de de ‘’vested interests’ winst kunnen maken.
Arbeiders en andere bevolkingsgroepen zijn vaak gericht op het zich eigen maken van de welstand en het consumptiepatroon van referentiegroep boven hen. Ze zetten zich niet tegen hen af en zijn weinig revolutionair of hervormingsgezind, zoals Marx hooopthe en verwachtte. Mede door de systeembevestgende veranderingsbereidheid gericht op meer van hetzelfde blijft het systeem intact. Mensen blijven zo gevangen in een web van consumeren en verworvenheden van de voorbeeldgroep begeren, zoals Veblen heeft laten zien in The Theory of the Leisure Class.
De basisideeën van Veblen zijn goed te volgen. Zijn formulering is vaak ingewikkeld. Fundamenteel is de tegenstelling tussen zakenleven en productieve abeid, die wordt aangedreven door het werkinstinct, de algmeen menselijke neiging om iets nuttigs te willen doen. Zaken doen beschouwt hij niet als werk en ook niet als nuttig. Het ligt voor de hand dat zijn vader botste met de gevestigde belangen van zakenlieden, die zoveel mogelijk wilden verdienen aan de boeren, door goedkoop in te kopen en duur te verkopen. Daardoor bleef er betrekkelijk weinig over voor de boeren bleef. Deze exploitatie door het zakenleven zag hij in de hele maatschappij, zoals in Deel 5B wordt toegelicht.
De ouders van Veblen
Veblen als insider en outsider
In de standaardbiografie van Joseph Dorfman uit 1934, die het uitgangspunt is voor vele boeken over Veblen, “ligt de nadruk teveel op Veblen als excentrieke wetenschapper, buitenbeentje en rokkenjager” (Seijbel, p 13). Dit beeld van hem als ‘marginal man’ vraagt enige nuancering. Dorfman promoveerde bij Alvin Johnson, directeur van de New School of Social Research van de Columbia Universiteit in New York en lijkt door hem te zijn beïnvloed. Johnson heeft een aversie tegen Veblen en hij is niet de enige. Opmerkingen van de broer van Veblen (Andrew, hoogleraar in de natuurkunde) heeft hij genegeerd. Veblens zus Emily vindt dat Dorfman een verwrongen beeld geeft van haar broer (p 25-26).
“De politiek invloedrijke econoom John Kenneth Galbraith is sterk beïnvloed door Veblen... Galbraith is een van de weinigen die het beeld van Veblen als marginal man in een vroeg stadium bekritiseert. Ook de socioloog Charles Wright Mills is zijn hele leven een bewonderaar van Veblen” (p 14). Beiden benadrukken niet de marginaliteit van Veblen, maar geven hem de belangrijke plaats in het Amerikaanse intellectuele leven die hem toekomt als een van de belangrijkste sociale en economische wetenschappers van zijn tijd.
Veblen was behalve een outsider ook een insider. Hij heeft op diverse universiteiten gewerkt en was door zijn afkomst direct op de hoogte van de ontwikkelingen op agrarisch gebied, die samenhingen met de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de VS. Hij was van 1888-1910 getrouwd met Ellen Rolfe, een vroegere klasgenote. Zij kwaM uit een gegoede familie. Haar vader exploiteerde graansilo’s. Een oom was spoorwegmagnaat, in die tijd een lucratieve branche. Hij verschafte hen na hun huwelijk een huis. Een andere oom was president van Carleton College, waar Veblen in 1880 was afgestudeerd met hoge cijfers.
Ellen kon echter geen kinderen krijgen. “Ze heeft, zoals later uit autopsie blijkt, onvoldoende ontwikkelde seksuele organen. Daardoor is ze niet in staat een normaal seksueel leven te leiden... Vader Thomas Veblen keurt het huwelijk af omdat Ellen volgens hem volkomen gestoord is. Haar eigen familie is ook tegen... vooral omdat het beneden haar stand is. Ellen is, ondanks haar afkomst, aanhanger van de socialistische beweging. Veblens huwelijk... bewijst dat hij zeker niet sociaal geïsoleerd is... Het huwelijk is aanvankelijk zeer harmonieus. Het zijn gelijk gezinde zielen, die elkaar inspireren. Hun voorkeur voor de ideeën van Bellamy geeft een sterke band” (p 27-29). Bellamy was een utopisch socialist, auteur van Looking Backward, een belangrijk boek voor Veblen en ook voor Orwell. Veblen voelt niet voor een aanbod van een baan bij de spoorwegen en gaat in 1889 politieke economie studeren met steun van zijn familie en zijn vrouw. Ze leven van haar inkomen uit lesgeven en haar vermogen.
Veblen “bouwt voort op de kritische, oorspronkelijk socialistisch georiënteerde benadering van het kapitalisme. Ook wordt Veblen beïnvloed door de Scandinavische en IJslandse cultuur. Hierin staan democratie, in eigen behoeften voorzien en vrijheid centraal. Er is geen dwingende hiërarchie of autoriteit. Het is de Europese inbreng die ook in de immigrantencultuur van de VS is te vinden... Veblen hecht veel waarde aan vreedzaam workmanship als alternatief voor conflictueuze uitbuiting. Hij benadrukt collectivisme in plaats van individualisme... De groep staat bij hem centraal. Productie en consumptie moeten gericht zijn op de behoeften van het volk, niet op verspilling en winst maken” (p 13).
“Veblen is een verlegen, introverte man die een sober leven leidt... De jonge Veblen is wel apart. Hij is zeer intelligent, vol humor, leest veel en weet alles beter dan anderen”. Vandaar dat hij ‘the last man who knew everything’ wordt genoemd. “Bovendien is hij een taalvirtuoos, die zich uiteindelijk maar liefst 26 talen eigen maakt, waaronder het Nederlands” (p 17-19). Dit strookt niet met het beeld van een rokkenjager en een jongen die aanvankelijk nauwelijks Engels sprak, zoals Dorfman meent.
De opkomst van de grote monopolies, de latere multnationals https://www.allposters.com/intl_closed
https://www.thenation.com/article/culture/goliath-monopoly-and-democracy-matt-stoller-review/
De tijd van Veblen
Veblen groeide op in de tijd van de reconstructie na de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865), waarin de zakenlieden uit de grote steden in het Noord-Oosten, het voor het zeggen kregen en oppermachtig werden in de ‘Gilded Age’ (+1870-+1900, volgens Seibel 1878-1889). Vanuit het binnenland ontwikkelt zich een contra-offensief, een radicale boerenbeweging van de Populisten, tegen de dominantie van zakelijke belangen. “Men wil terug naar een land van kleine, hechte gemeenschappen... Kern is onderlinge hulp, coöperaties, gezamenlijk onderhandelen en actie tegen spoorwegmaatschappijen” (p 20). Ook tegen andere monopoliepraktijken van zakenlieden, die met hun (vervoers)tarieven de prijzen opdrijven om hun eigen winsten te vergroten, die niet ten goede komen aan de (boeren)bevolking. De beweging zakt in als de coöperaties het niet redden. In Nederland lijkt de coöperatieve aanpak succesvoller geweest. De Rabo Bank en andere bedrijven danken er hun oorsprong en ontwikkeling aan.
Tegen deze achtergrond valt de visie van Veblen beter te begrijpen, met name het onderscheid van craftmanship versus salesmanship, productieve industrie versus winstgevend en uitbuitend zakenleven, “gericht op de winst van de zakenman ten koste van de gemeenschap” (p 20, Absentee Ownership, p 109). De industrie is gericht op het maken van producten voor het algemeen belang, het zakenleven op het maken van winst voor eigen belang. “Fraude en omkoping van landelijke politici zijn in dit verband ‘normale’ praktijken” (p 21). Het ‘Wilde Westen’ wordt bevolkt en ontgonnen. De trek naar het Westen biedt mogelijkheden om fortuinen te verdienen met het exploiteren van bodemschatten, de aanleg van spoorwegen, de aankoop en verkoop van land met bijbehorende rechten, dat ontvreemd wordt van de oorspronkelijke indiaanse bewoners.
“Er zijn intieme banden tussen politiek, ambtenaren en het zakenleven... Hierdoor hebben de politici direct belang bij hoge winsten; dus zien ze de grootschalige corruptie door de vingers” (p 22). Volgens Veblen “laat men de bevolking geloven dat het algemeen belang samenhing met zakenvoordeel van de captains van het grote geld. Het nationale ‘establishment’ werd geleidelijk aan hen ondergeschikt gemaakt... Het werd een axiomatische regel dat alle overheidsmacht en diplomatie moest samenwerken ten voordele van het zakenbelang in het groot” (Absentee Ownership, p 114). Dit verklaart ook een en ander van de latere politieke en economische ontwikkelingen in de VS en de tegenstelling tussen de democratische Noordoostelijke staten en de republikeinse Midwesten en Zuiden.
De vrijgevochten pioniersmentaliteit verandert als de westkust is bereikt ten koste van de indianen en Mexicanen. “Landspeculatie neemt in deze tijd een hoge vlucht... Uiteindelijk blijft na elke rush een kleine groep over die door alle rechten op te kopen profiteert van de opbrengsten van grond, spoorwegen, banken, mijnen en water. Deze robber barons vormen een nieuwe adel. Het zijn in de ogen van Veblen nieuwe feodale heersers. Ze streven hun doelen na met force and fraud. “Een voorbeeld is Cornelis Vanderbilt (1794-1877),... de eerste captain of industry die captain of finance wordt” (p 23-24).
Een andere prominente captain is oliebaron John D Rockefeller (1839-1937). Verder staalmagnaat Andrew Carnegie (1835-1909) en de bankier J.P. Morgan (1839-1913). Ze passeren uitvoerig de revue als grote voorbeelden. Hun ondernemende leven komt niet overeen met dat van de leisure class, zoals beschrven door Veblen. Hun praktijken voeren te ver voor dit artikel. Voorbeelden van productieve en inventieve captains of industry die zich met productiviteit en het productieproces bezig houden, zijn Henry Ford en Thomas Alva Edison, die behalve uitvinder ook een baanbrekend ondernemer is. Riesman eindigt zijn boek over Veblen met Ford, die een auto fabriceerde voor de common man en een tractor voor de boeren.
Boeren zowel als handelslieden worden steeds meer individualistisch en streven uiteindelijk naar en “een gemakkelijk leven(sonderhoud) ten koste van de rest van de gemeenschap” (p 23, Absentee ownership, p 130). “De plattelandsbevolking wordt uitgebuit door op winst beluste zakenlieden. Veblen veroordeelt ook het racisme... en de onderdrukking van de indianen.” Hij plaatst de vested interests tegenover de common man en beschreef toen ook al dat het milieu werd aangetast.
Het grote geld leidt, de rest volgt
De Gilded Age en de captains of finance
“De bepalende periode voor Veblens werk is de Gilded Age... genoemd naar de utopische satire van Mark Twain en Carles Dudley Warner uit 1873... over het speculerende zakenleven en de corrupte politiek. De schrijvers: ‘What is the chief end of man? To get rich. In what way? Dishonestly if we can, honestly if we must’. Het zijn de hoogtijdagen van het ongebreidelde kapitalisme... Captains of finance domineren het economische leven. Door de verkregen macht beheersen ze ook het politieke en sociale leven... Hoe meer je steelt van de gemeenschap, hoe hoger de achting is van dezelfde gemeenschap,” (p 29-30) aldus Veblen.
Veblen verwacht weinig van de arbeidersbeweging en het socialisme. Arbeiders willen geen ander systeem, maar welvarender worden binnen een bijgesteld kapitalisch systeem. Veblen ziet alleen heil in radicale veranderingen, als daardoor de verwevenheid van politieke en zakenleven wordt doorbroken. Nieuw verworven wetten werken niet. “De rechtsspraak is net als de politiek op de hand van de zakelijke elite. Elke restrictie van de macht van de ondernemers wordt teruggedraaid door de federale rechters, elke mogelijkheid van vakbondsactie wordt verboden” (p 31).
Een laissez faire politiek met zo min mogelijk overheidsbemoeienis, alleen als het hun belangen dient, is in het voordeel van de captains. Arbeiders moeten zich koest houden. Om dit te bewerkstelligen kan de overheid worden ingezet. De ideologieën van het sociaal darwinisme en het liberalisme komen de captains goed uit. De elite onderhoudt nauwe onderlinge contacten, zoals Mills later heeft beschreven in The Power Elite (1956 zie nr 102). Dit boek is mede geïnspireerd door het werk van Veblen. Mills beschrijft ook de amusementsindustrie, de leidende rol van ‘celebrities’ en de passieve van de weinig bewuste massa, die zich tegoed doet aan stijgende welvaart en massaconsumptie, zoals Veblen niet in die mate voorzien heeft. Hoewel hij wel voorzag dat de middenklasse en ‘het volk’ erop gericht was de levensstijl van de bovenliggende referentiegroep over te nemen, waardoor de hogere klasse uiteindelijk model stond. Ook zag Veblen een rol voor reclame en marketing weggelegd, die in zijn tijd opkwamen om markten te vergroten. Maar de hoge vlucht daarvan, heeft hij ook niet kunnen voorzien.
Caricature où l’oncle Sam regarde avec mépris des immigrants arrivant à Ellis Island, en face de New York.
PHOTO : MAGAZINE JUDGE DU 4 AVRIL 1891 / ILLUSTRATION DE GRANT E. HAMILTON
Boerenpopulisten uit het Midwesten waren tegen immigratie
Sympathie met de Populisten
Veblen sympathiseerde met de boeren en de conservatieve Populisten in de Midwest, maar heeft zich er niet actief voor ingezet. Voor geen enkele beweging was hij politiek actief. Hij was vooral een kriticus en onderzoeker. “Hij schijnt zelfs zijn hele leven niet gestemd te hebben” (p 55). “In de ogen van de Populisten zijn de captains of finance en dan vooral de spoorwegmagnaten, bankiers en graanspeculanten de boosdoeners... Er is weinig affiniteit met industriële arbeiders in de grote steden van het Noorden. Dat zijn nu juist de immigranten, met afwijkende normen en waarden, waar de Populistische beweging zich tegen verzet. Het Populisme is van oorspong geen radicale en zeker geen socialistische beweging” (p 57). Amerikaanse boeren hebben belang bij het eigendomsrecht, dat Veblen onverenigbaar acht met de industriële ontwikkelingen, die volgens hem meer coöperatief geregeld dienen te worden. De elite maakt er misbruik van. Terugkeer naar de voorindustriële boerensamenleving acht hij niet mogelijk (p 57).
Veblen en zijn vrouw werden aanvankelijk sterk beïnvloed door de utopische socialist Bellamy. Later sympathiseerde hij met de zgn. Progressieven, een soort van sociaal democraten. Maar eigenlijk hoorde hij als onafhankelijk wetenschapper nergens bij. “Zijn ideeën komen nog het meest overeen met die van de anarcosyndicalisten. Zij pleiten voor het regelen van de productie door anarchistische arbeiderscollectieven” (p 50).
De academische loopbaan van Veblen is bijna op de klippen gelopen
Academische loopbaan en schandalen
Na het behalen van zijn doctorsgraad in 1884 is hij ruim zes jaar werkloos voor hij in 1891 politieke economie gaat studeren. Dit hangt samen met zijn zwakke gezondheid, die belaagd werd door malaria. Hij verbleef toen voornamelijk thuis op de boerderij. In 1892 krijgt hij zijn eerste baan aan de nieuwe universiteit van Chicago, gesticht door Rockefeller. Daar had hij beroemde collega’s, zoals de pragmatisten John Dewey, William James, George Herbert Mead en verder de fysioloog Jacques Loeb. Veblen gaat zijn eigen weg en behoort tot geen enkele stroming.
“Wetenschappers riskeren ontslag als ze zich openlijk kritisch uitlaten over het zakenleven. De captains of finance die veel geld in de universiteiten steken, zijn niet gediend van dergelijke aanvallen... The Theory of Business Enterprise van Veblen, waarin de verzakelijking van het hoger onderwijs aan de kaak wordt gesteld, valt... niet in goede aarde.” Rockefeller zal ook niet ingenomen zijn geweest met zijn kritiek op de elite. “Veblen moet van de universiteitsbestuurders voor de buitenwereld een ‘normaal’ huwelijksleven leiden... Ellen Rolfe gaat een aantal keren alleen wonen, maar er komt telkens een hereniging. Soms noodgedwongen” (p 50, 52, 53). Als een bestuurder an Ellen hoort over zijn vermeende buitenechtelijke verhoudingen, wordt een schandaal veroorzaakt, waardoor Veblen de universiteit moet verlaten. Dat gebeurde in zowel in Chicago als Stanford.
“De enige daadwerkelijke buitenechtelijke relatie die Veblen heeft, begint rond 1904 met zijn voormalige studente Ann Fessenden Bradley. Hij is nog formeel getrouwd met Ellen Rolfe, die dan al tien jaar weigert van hem te scheiden. Veblen houdt zich jarenlang aan de Victoriaanse moraal, maar kietst nu voor een openlijke relatie met Ann. Als de scheiding in 1911 doorgaat, wordt ze enkele jaren later officieel zijn tweede vrouw... [Dit] sluit niet uit dat Veblen... andere verhoudingen heeft gehad. Hij oefent grote aantrekkingskracht uit op vrouwen, maar weet zich daar eigenlijk geen raad mee. Zijn relatie met Ann... wordt in zijn tijd niet geaccepteerd” (p 53).
“De beeldvorming over de vermeende relaties van Veblen wordt beïnvloed door zijn intellectuele omgang en vriendschap met vrouwen, die voor die tijd nogal uniek is. Hierin spelen ook zijn feministische idealen een rol. Veblen maakt geen onderscheid in mannen en vrouwen in zijn vriendenkring... Ook Veblens Noorse opvoeding is in dit opzicht belangrijk. Veblens zuster Emily is de eerste vrouwelijke studente die in Minnesota aan een college afstudeert... In zijn geliefde boek Looking Backward van Bellamy wordt de vernedering van de vrouw veroordeeld... Veblens beide echtgenotes zijn socialist, radicaal en feministisch... Veblen wordt als voorloper op feministisch gebied erkend” (p 54).
Van 1906-1909 werkt hij aan de Stanford Universiteit in Palo Alto, California, waar hij ook wordt ontslagen wegens buitenechtelijke verhoudingen. In 1911, het jaar van zijn scheiding, krijgt hij een baan aan de Universiteit van Missouri in Columbia via een vriend. Hij schrijft veel en woont in het sousterrain van een collega, maar brengt veel tijd door bij Ann Fessenden en haar twee dochters. In 1914 trouwen ze en gaan samenwonen. Hij leeft sober. Zijn welgestelde eerste vrouw Ellen redt zich wel. Ze blijven corrsponderen. Ellen sluit zich later aan bij de Theosophical Society. Veblen maakt in The Theory of the Leisure Class een toespeling op “de zogenaamde hogere geloofsrichtingen,” waarbij hij doelt op “de door de speculatieve, esoterische richtingen... veronderstelde Eerste Oorzaak, de Universele Intelligentie, of het Geestelijk Aspect” (p 244). Dit gaat in de richting van theosofie. Veblen is agnost, maar blijkt meer sympathie te hebben voor genoemde richtingen dan voor religies met een antropomorfe godheid.
De nationale conventie van de Progressieven in 1912. De partij is opgericht door Theordore Roosevelt
De Progressieven
Veblen is meer maatschappelijk betrokken dan spiritueel geïnteresseerd. Na de Populisten sympathiseert hij met de zgn. Progressieven, waarvan pragmatisten als Dewey en James gezichtsbepalend zijn. Het gaat om sociale vernieuwing met een wetenschappelijke aanpak, die een technocratisch karakter krijgt. Sociale en economische misstanden worden aan de kaak gesteld om de ‘gewone man’ zijn stem terug te geven. “Ook in de Progessieve beweging is een hang naar de kleinschalige, agrarische economie van vroegere jaren.” Ze zijn echter niet tegen industrialisatie, maar willen hervormingen als er misstanden zijn. “Veblen gelooft niet in een oplossing waarbij de macht van de captains of finance intact wordt gelaten. Hij is... voor een fundamentele oplossing... Volgens Veblen is de common man overgeleverd aan de wil van gevestigde belangen... Ze hebben alle belang bij bij het in stand houden van de status quo” (p 66).
Ondanks de bezwaren van Veblen hebben ze successen geboekt. Vrouwen krijgen in 1920 kiesrecht. Vrouwen- en kinderarbeid wordt ingeperkt. De vakbeweging krijgt meer ruimte. “Maar de inperking van de bosses is meestal tijdelijk” (p 67). Voorman Theodore Roosevelt wordt van 1901-1909 President van de VS. “Hij pakt monopolies en trusts die te ver gaan, stevig aan... wel voordurend tegengewerkt door de Republikeinse meerderheid in het Congres en het uiterst conservatieve Hooggerechtshof” (p 68). Wat dat betreft is er nu weinig veranderd. “Zijn streven is het zakenleven, dat is blijven hangen in eigenbelang, te reguleren in het publieke belang. De elite moet culturele en ethische waarden weer terugbrengen” (p 69). Veblen sympathiseert, evenals Mills later, ook met de IWW, Industrial Workers of the World, Woblies genoemd, die strijdt voor ongeschoolde arbeiders en tegen de macht van grote ondernemingen. “Het syndicalisme dat de IWW voorstaat heeft volgens Veblen de toekomst” (p 69).
De volgende president is de eveneens progressieve democraat Woodrow Wilson, die president blijft tot 1920. Het bankwezen wordt hervormd. ”De Federal Trade Commission (1914) wordt de waakhond van het zakenleven.” Monopolievorming wordt aangepakt. “De federale overheid heeft een belangrijke rol in het economische en sociale leven van de VS... De ideeën van de Progressieven komen later terug in de New Deal van Franklin Roosevelt, de New Frointier gedachte van John F Kennedy en de Fair Deal van Lyndon B Johnson” (p 70).
Theodore Roosevelt leading the Rough Riders unit during the Spanish-American War
De Eerste Wereldoorlog, kolonialisme en imperialisme
Ondanks pacifistische sympathieën is Veblen voor oorlogsdeelname van de VS. In The Instinct of Workmanship and the State of the Industrial Arts en Imperial Germany and the Industrial Revolution legt hij uit waarom. Hij is tegen een overwinning van het imperiale, autoritair geregeerde Duitsland, maar heeft respect voor de Duitse industrie. De oorlog versterkt de rol van de overheid, zoals bij de New Deal. Het leidt ook tot conformisme. “Iedereen die een afwijkende mening heeft, wordt vervolgd... Pacifisten en Wobblies worden vervolgd door... privégroepen van gewapende burgers.” Die doen zich nog steeds gelden, nu ook in vredestijd.
De relatie tussen industriële productie en oorlogsindustrie is ontstaan in de Amerikaanse Burgeroorlog en is een hoofdthema in diverse werken van Veblen. Het heeft zich verder ontwikkeld tot het Militair Industriële Complex, waar President Eisenhower bij zijn afscheid voor waarschuwde. De wapenindustrie is nog steeds een machtige bedrijfstak. The Power Eilte van Charles Wright Mills gaat onder meer over de belangenverstrengeling van de militaire en politike elite met het bedrijfsleven. Oorlogs- en wapenproductie vormen een uitbreiding van de afzetmarkt en geeft betrokken bedrijven de kans hun winst en omzet te vergroten. In combinatie met patriottisme kan dit gevaarlijke vormen aannemen, waarover Veblen belangwekkende dingen heeft geschreven, met name in Imperial Germany and the Industrial; Revolution en An Inquiry into the Nature of Peace and the Tems of Its Perpetuation.
Vaak is de teneur is dat “bedrijfsbelangen aanzetten tot een agressieve nationale politiek en zakenlieden deze sturen” (The Theory of Business Enterprise, p 391, Dowd, p 52). De relatie tussen politieke, militaire en bedrijfsbelangen is echter meer complex en vraagt meer toelichting. Veblen heeft er diverse werken aan gewijd en Mills heeft de verstrengeling verder onderzocht. Industrie en handel kan ook bevorderlijk zijn voor de vrede. In Veblens tijd van nationalisme, imperialisme en kolonialisme betroffen handelscontacten het beroven van koloniën. In vele landen zijn de consequenties van deze geïnstitutionaliseerde roof nog steeds zichtbaar en voelbaar. Grondstoffen werden en worden opgekocht en daarvoor in de plaats werden dure eindproducten verkocht met dikke winst. Zo bleven deze landen arm en andere werden rijker. Dit zijn complexe kwesties om nader te onderzoeken, hoewel Veblen zich vooral richt op westerse landen en Japan. Hij opperde toen al de mogelijkheid “dat China en het Russische rijk Amerika op een dag zou overtreffen wat betreft de overvloed en beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen evenals Brazilë en Argentinië en andere minder bekende gebieden” (Absentee Ownership, p 166, Dowd, p 114).
Laatste jaren
Na de oorlog in 1918 eindigt Veblens aanstelling in Missouri. Hij werkt dan korte tijd in Washington voor de Food Administration. Omdat hij opkomt voor veroordeelde IWW leiders (Wobblies) verliest hij zijn baan. Daarna wordt hij faculteitslid van de New School for Social Research in New York. “Hij wordt ook... redacteur van The Dial, een radicaal literair en politiek tijdschrift. Zijn roem is op zijn hoogtepunt” (p 72). Hij laat het zich aanleunen, maar verzet zich later tegen het populaire gedoe van de Veblenites.
In 1918 en 1919 publiceert hij twee kritische boeken, resp. The Higher Learning In America en The Vested Interest and The Common Man. In 1921 volgt The Engineers and the Price System en in 1923 Absentee Ownership, waarin hij een radicaal standpunt inneemt als een kritische wetenschapper die niet gehinderd wordt door zakelijke belangen. Bewonderaars en collega’s van hem richten een ondersteuningsfonds voor hem op.
In 1920 komt er weer een conservatieve president, Warren G Harding en daarna de eveneens conservatieve Calvin Coolidge. Ze voeren een laissez faire politiek van deregulering en belastingverlaging voor de rijken. De vakbonden worden weer ingeperkt. The Big Money is (weer) aan de macht. De term komt uit de trilogie U.S.A. (1930-36) van John Dos Passos. “In 1928 wordt de Republikein Herbert Hoover president ,... een selfmade man... maar als Quaker gelooft hij in humanitaire activiteiten... Hoover voelt niets voor het aantasten van de bestaande orde” (p 75).
Na de dood van Ellen Rolfe in 1926 - zijn tweede vrouw Ann was al in 1920 overleden - stopt Veblen zijn wetenschappelijke loopbaan. Met zijn stiefdochter Becky, die voor hem zorgt, gaat hij in Menlo Park, Californië wonen, waar hij in 1929 overlijdt in haar bijzijn, ziek en zwak, gedesillisioneerd en bijna blind.
Noten