De machtselite
Deel 5C: Kritiek op de de economie

Civis Mundi Digitaal #106

door Piet Ransijn

Bespreking van Jan Seijbel, De visie van Veblen: De betekenis van Thorstein Veblen voor zijn en onze tijd. Soesterberg, Uitg. Aspekt, 2014.

Deze bundel essays bevat Veblens drie kritische essays over de economie van de (neo)klassieken en Marx 

De machtselite Deel 5C Kritiek op de economie

Piet Ransijn

Veblen schreef een eeuw geleden al wat er mis was met de economie in een eerder stadium waarin de economie minder mondiaal en minder complex was en daardoor beter te begrijpen. Sindsdien is er veel veranderd. De economie en maatschappij hebben crises en oorlogen doorstaan. We hebben nu andere problemen dan toen. Met de economie lijken ook de problemen complexer geworden, maar in wezen zijn een aantal problemen hetzelfde gebleven. Bijv. de kapitaalconcentratie en de ongelijkheid. De politiek wordt nog steeds bepaald en betaald door de economie en het bedrijfsleven. De welvaart is weliswaar toegenomen en daarmee de verspilling en het overmatig consumeren, die Veblen in 1899 al aan de kaak stelde.

Het is verhelderend om de problemen, hun ontstaan en de kritiek en pogingen van toen om ze op te lossen te bestuderen aan de hand van de werken van Veblen in een vroeger en minder complex stadium dan de huidige mondiale economie en maatschappij. Alsof de huidige problemen overzichtelijker en meer hanteerbaar worden door de economie en maatschappij van toen beter te begrijpen. Deze heeft zich verder heeft ontwikkeld in de huidige mondiale maatschappij, die nog steeds wordt bepaald door een geldcultuur. Hoofdmotief is het maken van winst en de accumulatie van kapitaal ten koste van milieu, mensen en maatschappij. Misschien is dat een reden waarom economie als vak mij tegenstond.

Op de middelbare school (de HBS) had ik weinig met economie. Al dat geld-gedoe lag mij niet. De weerzin van Veblen tegen het zakenleven was voor mij herkenbaar. Volgens de bekende econoom Arnold Heertje (Economie, p 13 e.v.) is het een misverstand “dat het in de economie uitsluitend gaat om geld”. Het gaat over de “omgang met schaarse middelen, gericht op het bevredigen van behoeften die zowel van stoffelijke als niet-stoffelijke aard zijn” (p 15). Daarbij gaat het om welvaart en het verbeteren van de kwaliteit van het bestaan, “die niet of slechts gebrekkig in geld kan worden vertaald”. In de praktijk komt het in de economie vooral neer op materiële behoeften en het calculeren van winst en rendement. De neiging bestaat ons leven hierdoor te laten domineren in een naar reductionisme neigende benadering met een “verschraald mensbeeld”, hetgeen bijv. bij Marx de kop op steekt. Het ging hem echter aanvankelijk om zelfverwerkelijking, met name in zijn vroege Öconomisch-Philosophische Manuscripte en andere vroege werken.

“Een mens leeft niet van brood alleen,” volgens het Evangelie en ‘Wat baat het je als je de hele wereld wint, maar schade lijdt aan je ziel?” Mensen hebben ook sociale en geestelijke behoeften, die in andere sociale wetenschappen meer aandacht krijgen. Wat dat betreft is de sociologie een meer complete wetenschap, diue raakvlakken heeft met de economie. In dit artikel zal blijken dat de economie verschillende benaderingen kent. De neoklassieke economie richt zich vooral op het economische aspect in engere zin. De institutionele economie en de radicale en marxistische benaderingen betrekken andere maatschappelijke instituties erbij en komen meer in de buurt van de sociologie.

De sociologie en de antropologie brachten mij op een meer toegankelijke en interdisciplinaire wijze weer in aanraking met de economie. Met name via de grote sociologen Marx, Weber en Durkheim. Veblen heeft zich nu bij dit illustere gezelschap gevoegd als kritische gids in de economie via een sociologische invalshoek, die ook wel institutionele economie wordt genoemd. Hij is daarvan een van de grondleggers. Zijn basisideeën, die in vorige delen zijn toegelicht, zijn actueel en toegankelijk en spreken mij aan.

Het boek van Seijbel biedt een veelzijdige introductie, die Veblen in verband brengt met hedendaagse ontwikkelingen. Het neoliberalisme, dat zijn langste tijd gehad lijkt te hebben, sluit aan bij de (neo)klassieke economen, op wie Veblen kritiek had. Hij had ook kritiek op Marx, maar respecteerde hem als baanbrekend denker. Noch de (neo)klassieke economie, noch Marx lijkt in dit tijdsgewricht een begaanbare weg te bieden naar een betere economie en samenleving. Er zijn wel bruikbare elementen, waarop kritisch kan worden voorgebouwd, zoals dat progressieve wetenschap past, maar lang niet altijd gebeurt. Misschien biedt Veblens visie aanknopingspunten. Een aantal actuele werken op het gebied van de economie wordt door Herman Hümmels besproken. Daarbij zijn ongetwijfeld raakpunten met de visie van Veblen te vinden. 

 De klassieke economie (groen) ziet zich ingebed in de maatschappij als geheel. De neoklassieke benadering houdt zich vooral bezig met het economisch aspect via een bepaalde invalshoek en is geneigd andere maatschappelijke gebied en vanuit de economische invalshoek te benaderen (https://www.economieonderwijs.nl/wat-is-economie

Ontwikkeling van de economische wetenschap en de dominante neoklassieke benadering

Om Veblens kritiek beter te kunnen plaatsen volgen enkele inleidende opmerkingen over vooral de door hem bekritiseerde (neo)klassieke economie. “Economen Smith, Ricardo, Marx, Sombart, Veblen, Keynes en Schumpeter hadden zeer verschillende theoretische perspectieven; wat zij deelden was het doel om de economie te begrijpen. Maar de meeste economen bestudeerden meer dan alleen de economie. Zij bouwden hun studie van de economie op breder sociaal-wetenschappelijk werk, en zagen de economie als een sub-systeem van de samenleving (zie afbeelding). Het beeld van een economische wetenschap, slechts gedefiniëerd door haar studie-object, maar niet begrensd in haar methoden, bleef de dominante modus operandi van economen tijdens de hele 19e eeuw… De moderne economie werd... gekenmerkt door een rijke diversiteit aan methodologische en theoretische benaderingen” (https://www.economieonderwijs.nl/wat-is-economie).

“Temidden van deze theoretische en methodologische diversiteit was een nieuwe theorie opgekomen, een rijzende ster: neoklassieke economie. Deze theoretische benadering ontstond in de jaren 1870, uitgewerkt door Léon Walras, Carl Menger en William Stanley Jevons. Ze werd verder gepopulariseerd door Alfred Marshal. Kenmerken voor de neoklassieke benadering is dat deze zich richt op het economische aspect, in de zin van het rationele op nut en eigenbelang gerichten economische handelen, dat minder wordt beschouwd als aspect van de maatschappij als geheel in combinatie met andere disciplines. Geleidelijk ging deze benadering de economie en de sociale wetenschappen domineren. Men neigde ertoe mensen ter beschouwen als homo economicus: berekenende individuen die rationeel hun eigen belangen nastreven. Dit idee was reeds aanwezig in de klassieke economie, die echter ook maatschappelijke aspecten in beschouwing nam in een ruimer perspectief. Het neoliberalisme is te beschouwen als een dominant geworden variant van de klassieke liberale benadering.

“Lionel Robbins was de eerste die neoklassieke economie definieerde als ’de economische benadering’:... "Economie is de wetenschap die menselijk gedrag bestudeert als een relatie tussen doelen en schaarse middelen, die verschillend kunnen worden ingezet." (Robbins, 1932, p. 15). Sindsdien is er veel discussie geweest..., maar de kern is ongeveer bij Robbins’ definitie gebleven. In de periode na de Tweede Wereldoorlog werd een bepaalde vorm van de neoklassieke benadering dominant in het onderzoek van economiefaculteiten in de hele Westerse wereld. Deze beweging richting intellectuele monopolisering was en blijft een unieke ontwikkeling binnen de sociale wetenschappen. Andere disciplines zoals psychologie en politicologie zijn altijd gekenmerkt door een diversiteit aan benaderingen.” “Lionel Robbins was de eerste die neoklassieke economie definiëerde als ’de economische benadering’:... "Economie is de wetenschap die menselijk gedrag bestudeert als een relatie tussen doelen en schaarse middelen, die verschillend kunnen worden ingezet." (Robbins, 1932, p. 15). Sindsdien is er veel discussie geweest..., maar de kern is ongeveer bij Robbins’ definitie gebleven. In de periode na de Tweede Wereldoorlog werd een bepaalde vorm van de neoklassieke benadering dominant in het onderzoek van economiefaculteiten in de hele Westerse wereld. Deze beweging richting intellectuele monopolisering was en blijft een unieke ontwikkeling binnen de sociale wetenschappen. Andere disciplines zoals psychologie en politicologie zijn altijd gekenmerkt door een diversiteit aan benaderingen.”

Verschillende theoretische benaderingen vullen elkaar aan door verschillende onderdelen van de economie te belichten, en door een ander licht te werpen op de gebieden waar ze overlappen

“Vanaf de jaren 1970 zette de versmalling in hoger tempo door, en werd "veld na veld gegrondvest op de rationele-keuze theorie."… De dominantie van één theoretische benadering creëert blinde vlekken en eenzijdigheid van denken…

Geen enkele benadering kan een goede uitleg geven van álle aspecten van de economie. Bijvoorbeeld machtrelaties, maar ook het ontstaan van consumptievoorkeuren of de structuur van wereldwijde productieketens worden nauwelijks behandeld in de neoklassieke economie.”

“In 1933 ontstond de term ’economisch imperialisme’, om het verschijnsel te beschrijven dat economen hun aanpak toepassen op niet-economische thema’s. Dit was echter tot de jaren ’80 geen gebruikelijk verschijnsel, omdat de meeste economen de aanpak alleen toepasbaar achtten in markt-contexten, waar een zekere vorm van rationaliteit vaak domineert. In de laatste decennia van de 20ste eeuw veranderde dit, toen de neoklassieke theorie een vrijwel compleet monopolie kreeg in economische faculteiten en de economische discipline als geheel een hoge status veroverde vergeleken met andere sociale wetenschappen. Als gevolg hiervan begonnen economen hun scala aan studieobjecten steeds verder uit te breiden naar niet-economische thematiek. De meest bekende voortrekker hierin was Gary Becker, die een mijlpaal plaatste met het boek The economic approach to human behavior. Andere sociale wetenschappers zien deze methode vaak nog steeds als misplaatst” (https://www.economieonderwijs.nl/wat-is-economie). De economische benadering is namelijk een beperkter visie, die ertoe neigt menselijk gedrag te versmallen tot economisch gedrag en irrationele en niet-economische aspecten verwaarloosd. Dit komt overeen met de kritiek die Veblen reeds in een vroeg stadium uitte.

   

Veblens kritiek op de klassieke economische theorie van de homo economicus

Veblen zet zich evenals Marx af tegen de (neo)klassieke economische wetenschap, welke uitgaat van de rationeel calculerende, individualistische homo economicus, die koel en zakelijk zijn eigen belang nastreeft. Voor Veblen hebben mensen als homo culturalis ook een sociale en een irrationele kant, die door de (neo)klassieke economie wordt genegeerd, die vooral het rationele gecalculeerde individuele eigenbelang als uitgangspunt neemt. Echter, “mensen bekommeren zich niet alleen om zichzelf, maar ook om anderen. Het overleven van de groep is in de evolutie van doorslaggevend belang. Dit komt bij Veblen tot uiting in de parental bent” (Seijbel, Veblens visie, p 95). Ook de werkdrang en de kennisdrang zijn groepsinstincten, waarbij samenwerking geboden is.

“Zowel wat betreft zijn overgeërfde als zijn verworven eigenschappen is een individu een product van het groepsleven... Technologie is groepstechnologie. Zoals soms werd gezegd... is het individu een schepping van erfelijkheid en omstandigheden. En erfelijkheid is altijd groepserfelijkheid, in het bijzonder bij de menselijke soort” (The Instinct of Workmanship, hfst 2, Max Lerner, The Portable Veblen, p 324). Economie dient volgens Veblen een sociale activiteit te zijn “die een bijdrage levert aan de verbetering van de levensomstandigheden van het individu en de gemeenschap” (Seijbel, p 95).

In Veblens werk is een hoofdrol toebedeeld aan instincten, instituties, denkbeelden, gevoelens, gewoonten, die het economische en sociale leven medebepalen. Daarom is hij ook een baanbrekend socioloog. Zijn benadering is interdisciplinair. Zijn werk doorbreekt de klassieke economie en andere wetenschappen als afgescheiden vakgebieden en is te beschouwen als een paradigmaverschuiving in de zin van Thomas Kuhn.

“Met hun theorie behartigen de neoklassieken de belangen van de elite” (p 79). Zij legitimeren de bestaande economische situatie, die als een normale balans van belangen wordt beschouwd, inclusief wat Veblen beschouwt als misstanden. Zakenlieden zijn uit op winstbejag. Veblen is er juist op uit de elite te ontmaskeren en te bekritiseren. Wetenschap en politiek dienen ongebonden te zijn en niet in dienst te staan van de gevestigde belangen, de vested interests, maar van het algemeen belang van vooral de common man. 

 

Een hedonistische visie

“In het neoklassieke kader “wordt menselijk gedrag beschouwd en geïnterpreteerd als rationele response op omgevingseisen... Wat betreft economisch gedrag is het de rationele respons... op de stimulus van geanticipeerde plezier en pijn... Over het algemeen valt geen andere gedragsgrond of gedragslijn binnen de competentie van de economische hedonisten dan de rationalistische berekening... Het hedonistische mensbeeld is dat van een bliksem(snelle)calculator van plezier en pijn, die zich heen en weer beweegt... onder de invloed van stimuli... Hij heeft geen voorgeschiedenis of vervolg. Hij is een geïsoleerd welomschreven menselijk gegeven... Zichzelf bepalend in elementaire ruimte spint hij symmetrisch rond in zijn spirituele as als een parallellogram van krachten op hem inwerkt, waarbij hij de lijn volgt van de resultante’” (‘Why Is Economics not an Evolutionary Science?’, in The Place of Science in Modern Civilization, p 234-235, 73-74, Dowd, Thorstein Veblen, p 64, 66, Lerner, p 232-33). Veblen vindt deze hedonistische visie van de berekenende homo economicus te beperkt. Mensen zijn vooral sociale wezens, die sociale doelen nastreven, niet alleen maar individualisten.

De (neo)klassieke economie van o.m. Adam Smith is gerelateerd aan het idee van natuurwetten, die ook voor de economie zouden gelden. “Bij Adam Smith is de uiteindelijke grond van de economische werkelijkheid het plan van God, de teleologische orde. En zowel de utilitaire generalisaties daarvan als het hedonistische karakter van de economische mens zijn de wegen van de uitwerking van deze natuurlijke orde... De substantiële economische grond is plezier en pijn” (Lerner, p 258, zie ook de boekbespreking van Herman Hümmels van Adam Smith in de laatste nummers).  Het nut en de winst van een economische activiteit kan worden vastgesteld in termen van plezier en pijn, zoals bij de utilitaristen. Uit de natuurlijke orde valt een ‘normale toestand’ af te leiden, die overeenkomt met de status quo. Wat ervan afwijkt komt door ‘verstorende factoren’ (Lerner, p 226). 

Een individualistische visie

“De samenleving is in de ogen van de utilitaristen de som van de individuen en het belang van de samenleving is de som van de individuele belangen. Hieruit volgt, of het waar is of niet, dat de som van individuele winst de winst van de samenleving is en dat het individu het collectieve belang van de samenleving dient door zijn eigen belangen te dienen” (The Preconceptions of Classical  Economists, in Lerner, p 266). De essentie van deze visie is eigenbelang en het natuurlijke streven naar winst en eigen rijkdom, “de grootste winst en de geringste opoffering” (p 269), niet de dienstbaarheid aan de gemeenschap of de naasten, dat volgens Veblen het doel van de industrie en economie dient te zijn. Bij dit hedonistische principe “worden alle institutionele kenmerken van de situatie geëlimineerd” (p 270). De economie wordt gezien in termen van de som plezier en pijn, in termen waarvan nut, verlies en andere economische factoren zoals investeringen worden beschouwd. 

Een statische, niet-evolutionaire visie

Het basisidee van de natuurlijke orde en het natuurlijke streven naar winst en plezier leidt tot een nogal statische visie, die volgens Veblen niet evolutionair is in de zin van ontwikkelingsgericht en inspelend op veranderende omstandigheden in samenhang met andere instituties. “In een evolutionair gezichtspunt is geen plaats voor een formulering van natuurwetten in termen van een definitieve normaliteit” (p 235). Veblen gaat juist in op afwijkingen en verstoringen, zoals Thomas Kuhn in zijn paradigmatheorie ‘anomalieën’ een belangrijke plaats geeft bij zijn onderscheid in normale en revolutionaire wetenschap. Veblen is te beschouwen als een revolutionaire wetenschapper die de ‘normale wetenschap’ bekritiseert. Politiek gezien was hij niet revlutionair. Hij zag weinig heil in een socialistische revolutie, maar was wel een voorstander van ingrijopende hervormingen.

De economie hing volgens hem samen met de culturele ontwikkeling en met andere dan economische belangen en instituties en kan daarvan niet adequaat worden geïsoleerd.

“Er is dus geen precies te isoleren gebied van verschijnselen dat rigoreus apart gezet kan worden onder de kop ‘economische instituties’... Een evolutionaire economie moet een theorie zijn van een proces van culturele groei dat wordt bepaald door het economische belang” (p 236). Dit betreft (belangen van) de hele samenleving, niet zozeer de individuele belangen van zakenlieden, die sterk hun stempel drukken op de economie.

Naast het benadrukken van een interdisciplinaire sociaal-wetenschappelijke benadering, waarin ook irrationele aspecten een plaats hebben, bekritiseert Veblen het hedonistische karakter van het onwerkelijke en eenzijdig rationele mensbeeld van de (neo)klassieke economie (zie boven). Wat betreft het interdisciplinaire karakter van zijn benadering komt hij overeen met Marx. 

 Veblens kritiek op de visie van Marx

Over Marx is een oeverloze hoeveelheid literatuur verschenen, die door geen mens meer is te lezen, en veel meer dan over Veblen. Dit artikel beperkt zich tot de invloed van Marx op Veblen, die onmiskenbaar is en groter is dan de invloed van (neo)klassieke economen. Bijv. het idee dat economie zich dient bezig te houden met het collectieve en algemene welzijn. Bij Marx krijgt dit vooral de vorm van klassebelang. De solidariteitsgedachte van Marx zowel als Veblen gaat verder dan het doen geloven de winst van zakenlieden het algemeen belang van de hele samenleving ten goede zou komen. Het gaat hier om de grote lijnen en de richting waarin oplossingen mogelijk te vinden zijn en waarin ontwikkelingen aantoonbaar tot problemen leiden, zoals Veblen probeerde aan te tonen. De zakelijke elite lost problemen niet op, maar bestendigt deze. Veblen onderscheidt zakenlieden die parasitair met geld bezig zijn van ondernemers die zich constructief richten op productie en een leidende rol dienen te hebben in plaats van de zakenlieden, die uit zijn op winst en eigen belang. Zij vormen het probleem en dragen niet bij tot oplossingen voor de schrijnende ongelijkheid, de verspilling en andere misstanden.

De visie van Veblen is niet marxistisch, wel radicaal in de zin dat hij radicale veranderingen voorstaat, zoals de afschaffing van privé-eigendom van bedrijven, maar geen nationalisering daarvan tot staatsbedrijven. Hij ziet zichzelf daarom niet als socialist, hoewel hij wel een voorstander is van collectief eigendom van productiemiddelen. Tot op zekere hoogte is dat ook het geval bij aandeelhouders die collectief eigenaar zijn van een bedrijf.

Veblen heeft zijn visie hieromtrent niet uitgewerkt. Bij zijn kritiek op het kapitalisme van zijn tijd richt hij zich voornamelijk op hoe het niet moet. De misstanden lagen toen voor het oprapen en kinderarbeid was nog wettelijk toegestaan. Marx werkte in zijn kritiek op de politieke economie wel een socialistisch alternatief uit, dat Veblen met alle respect grotendeels verwerpt. Zo zijn er meer overeenkomsten en verschillen tussen hun visies.

Bij Veblen is minder sprake van economisch determinisme dan bij Marx, die evenals de klassieke economen meende dat er deterministische natuurwetten golden voor de economische en maatschappelijke ontwikkeling, die door economische factoren werd aangedreven. Bij Veblen is er meer dan bij Marx een wisselwerking tussen economische en sociaal-culturele factoren en geen onderbouw-bovenbouw theorie, waarbij de economische onderbouw bepalend zou zijn voor de culturele.

De visie van Marx staat dichterbij Veblen dan die van de (neo)klassieke economen, maar wijkt significant of van de zijne. Veblen denkt minder materialistisch en kent aan niet-economische factoren een belangrijkere plaats toe bij sociale verandering dan Marx. Het denkvermogen is bepalend. “De menselijke geest... beslist wat mensen in gedachten nemen en hoe en met welk doel” (The Instinct of Workmanship, p 6, Dowd, p 32, 58).

Veblens visie op de gevestigde economie is kritisch, evenals bij Marx. “Business as usual betekent ... verspilling van werk en materiaal as usual ..., werkloosheid as usual, arbeidsconflicten as usual, … leugenachtige reclame as usual, … en ontberingen voor de gewone man as usual” (The Vested Interests and the Common Man, p 141, Dowd, p 68).

“Marxistische economische theorie is een immens gecompliceerd intellectueel geheel, dat geschiedenis, filosofie, economie en sociologie combineert... ‘Het marxistische systeem is niet alleen niet houdbaar, maar het is ook onbegrijpelijk’” volgens Veblen (The Place of Science, p 410, Dowd, p 78). Bovendien vermengt Marx wetenschap met propaganda en heeft hij metafysische uitgangspunten ontleend aan de dialectische filosofie van Hegel, die zijn benadering ook tot een soort van seculier geloof maken met een einddoel wat betreft de menselijke bestemming. Zo zijn er meer bezwaren, zoals de ‘Verelendungstheorie’ en de ‘ineenstortingstheorie’, die evenals andere prognoses van Marx niet uitkwamen en gefalsificeerd zijn. Veblen had geen aversie tegen het socialisme, maar hij deelde deze visie niet en verwierp de prominente rol van de staat. Sociaal-democraten vond hij niet radicaal genoeg. In Duitsland waren zij “op de eerste plaats patriotten en op de tweede plaats socialisten, ... die werken voor het behoud van de bestaande orde met modificaties” (idem, p 453-54, Dowd, p 81).

Niettemin heeft Marx een belangrijke bijdrage geleverd tot het inzicht in de kapitalistische economie en instituties, waarop Veblen op eigenzinnige wijze voortbouwt. Zijn benadering biedt een alternatief voor zowel de klassieke en neoklassieke economische theorie van het liberalisme, en het neoliberalisme, en de diverse socialistische en communistische benaderingen. Het zijn benaderingen waarop wij uitgekeken raken, omdat zij geen adequaat antwoord geven op hedendaagse problemen. Mogelijk biedt Veblen enig perspectief. 

De economie lijkt pluriformer dan zij is, gezien de neoklassieke dominantie

https://www.economieonderwijs.nl/status-quo 

De pluriforme visie van de institutionele economie

Veblen was met twee jongere collega’s, John Commons en Wesley Mitchels, de grondlegger van de institutionele economie. Zoals de naam aangeeft spelen daarbij instituties, zoals eigendom, de staat, de techniek, het recht, vakbonden, firma’s en andere maatschappelijke productie- en distributiefactoren, een belangrijke rol in een ontwikkelingsgerichte, evolutionaire visie. Vraag en aanbod, prijzen en markten worden mede bepaald door maatschappelijke en institutionele factoren. Het is een bredere, meer interdisciplinaire, sociaal-wetenschappelijke benadering van de economie en de rol van maatschappelijke instituties.

Instituties zijn ingestelde formele en informele regels, gedragspatronen, afspraken en gewoonten en waarmee mensen hun sociale gedrag reguleren en op meso- en macroniveau ook de instellingen waarin deze gelocaliseerd zijn. Economie wordt volgens de institutionele economie eigenlijk meer bepaald door onderlinge afspraken en regelgeving dan door natuurwetten en rechten zoals in de (neo)klassieke economie en is dus door mensen aan te passen. De marxistische economie staat ertussenin in de zin dat deze zowel uitgaat van historische en economische wetmatigheden als van door mensen gevormde en te hervormen maatschappelijke instituties. Ook de hervormingsgerichte pragmatisten worden als voorlopers beschouwd van de institutionalisten. 

Bij de New Deal werden ook de rijken aangepakt en ertoe aangezet belasting te betalen

 

De hervormingsgerichte Progressieve beweging

“Er zijn nauwe banden met de Progressieve beweging... De groep, aangeduid als de New School wil een einde maken aan de extreem individualistische economiebenadering van de neoklassieken. Politieke doelen zijn het streven naar hervormingen... De veel radicalere Veblen gelooft niet in hervormingen van het kapitalistisch systeem... want ze tasten de macht van de gevestigde belangen niet echt aan en zorgen daarom niet voor fundamentele verandering... Zakelijke belangen domineren te veel de economische wetenschap. Ook de jonge economen van zijn tijd zijn volgens Veblen eigenlijk in dienst van de “captains of finance” (Seijbel, p 96-97). Is er wat dit betreft veel veranderd, nu het neoliberalisme niet alleen bij bedrijven maar ook op universiteiten de huidige economie de laatste decennia domineerde?

Karl Marx en John Dewey worden als voorlopers van de institutionele economie beschouwd. In hun studies speelden sociale instituties ook een belangrijke rol. Veblens visie verschilt zoals reeds toegelicht van die van beide. Uitgangspunt van Dewey is dat mensen hun omgeving kunnen veranderen door social engineering en niet alleen worden beïnvloed door de omgeving. Daarbij gaat het om craftmanship, bij Veblen workmanship plus het zorginstinct en belangeloze kennisdrang. Ook wetenschap en technologie spelen een belangrijke rol om progressieve sociale verandering teweeg te brengen, bij Veblen meer dan sociaal activisme.

 

Andere toenmalige economische benaderingen

Naast de neoklassieken en de institutionalisten vertegenwoordigden de (post)keynesianen en de neomarxisten belangrijke economische stromingen, voordat het neoliberalisme de overhand kreeg. Verwant met de institutionalisten zijn de evolutionaire economen en neoschumpeterianen, die voortbouwen op de Oostenrijkse econoom Schumpeter (zie nr 89 De uit de hand lopende dynamiek van de moderne tijd Deel 2: Zelfversterkende processen in de economie en kwetsbaarheden van de democratie).

Ook hun aanpak is evolutionair en gericht, het verhogen van de welvaart van de gemeenschap en participatiedemocratie. De markt is een van de instituties, die “niet zonder meer prioriteit heeft over andere instituties” en heeft voor veel sociale problemen geen adequate oplossing, zoals bij allocatie- en verdelingsproblemen, die door marktwerking vaak onrechtvaardig (b)lijken.”

“Sociale waarden als veiligheid en menselijkheid zijn moeilijk in kosten uit te drukken, maar wel te realiseren via een rol van de overheid op bijv. het gebied van defensie en ... sociaal welzijn. Ook de invloed van ondernemingen op de allocatie van schaarse hulpbronnen is niet altijd ideaal en behoeft soms bijsturing door de overheid. Daarbij moeten keuzes gemaakt worden op basis van onderzoek en democratische processen. Veel evolutionaire economen beschouwen zichzelf in dit verband als politieke economen“ (Seijbel, p 103-04).

 

Kritiek op het vrijemartktdenken dat problemen niet oplost maar verergert
De Nieuwe Institutionele Economie (NIE) bekritiseert o.m. het vrijemarktdenken, dat door monopolievorming en prijsbepaling wordt beheerst en dus geen vrije markt betreft. Bovendien leidt dit tot onrechtvaardigheid. Het grootste deel van de winsten gaat naar rijke ondernemers in rijke landen. “Het grootste bezwaar tegen de markt is dat het individueel, agressief en antisociaal gedrag bevordert. De markt ondermijnt hierdoor de economische en politieke democratie... Actoren zijn niet altijd volledig rationeel en kunnen zich opportunistisch gedragen... Ze misleiden soms bewust de andere partij, wat ertoe leidt dat contractpartijen bescherming zoeken... Een rol van de overheid lijkt onontkoombaar, hoewel Veblen daar absoluut geen voorstander van is (Seijbel, p 105-06). Dat geldt ook bij het nemen van maatregelen tegen de ‘ongeprijsde lasten’ waarmee bedrijven de samenleving belasten, zoals vervuiling en onttrekken van grondstoffen aan het milieu.

De neoklassieke economie was leidend in wetenschap en beleid. De meeste economen conformeerden zich. “Je aan de hoofdstroming conformeren levert een baan en publicaties op. Het is de weg naar invloed, erkenning en prijzen. Het heersende paradigma blijft op deze manier gelden... Onopgeloste problemen worden gemarginaliseerd” (Seijbel, p 107-08). Ze zouden te maken hebben met ‘verstorende factoren’, die niet ‘normaal’ zijn, niet passen in het systeem van het vrijemarktdenken en daarom worden buitengesloten zolang het kan. Als dat niet goed meer gaat, wordt de theorie aangepast met institutionele en evolutionaire elementen van o.m. Joseph Schumpeter.

 

Op weg naar meer volledige nieuwe benaderingen

Sinds de financiële crisis van 2008 en ook bij de coronacrisis is er een hernieuwde belangstelling voor Keynes. Ook dwarsverbanden met andere wetenschappen worden hersteld. “Economen moeten weer filosofen worden net als Karl Marx, Adam Smith, Alfred Marshall, John Maynard Keynes en natuurlijk Thorstein Veblen... Er wordt vanuit gegaan dat de tegenstellingen binnen het huidige economische systeem niet zijn op te lossen en er daarom revolutionaire veranderingen nodig zijn... [en] een toenadering tussen de radicale evolutionaire economen en de neomarxisten. Dit zou kunnen leiden tot een volwaardig alternatief voor de neoklassieke theorie” (Seijbel, p 110-11).

Het ‘klassieke’ marxisme is minstens zo rigide als de neoklassieke economie en vormt geen aanwinst. Er is samenwerking geboden om onze problemen op te lossen, zoals dat door de geschiedenis heen het geval was. Bepaalde opvattingen van de neomarxisten komen overeen met die van Veblen. Dat is niet verwonderlijk, gezien de invloed van Marx op Veblen, die echter wars was van dogmatisme.

Recentelijk komt een pluriforme economiebeoefening naar voren, die o.m. uitgaat van genoemde stromingen plus gedragseconomie, speltheorie, experimentele economie en deskundigheid buiten de academische wereld. Integratie van economie, sociologie, psychologie, geografie, filosofie en antropologie ligt in de lijn van Veblen en Dewey. “Hierin spelen feiten een rol, maar ook waarden... Normatieve standaarden... worden expliciet gemaakt” (Seijbel, p 112). Bij Veblen zijn dit o.m. de eerdergenoemde generic ends of life: bekwaam vakmanschap, altruïsme en kritische intelligentie met uiteindelijk volheid van leven als resultaat, en daarnaast de drie basisinstincten, waarbij ook de zorg voor de gemeenschap wordt behartigd.

“Waarden spelen daarin een cruciale rol... Sociale instituties moeten gewaardeerd worden op basis van hun geschiktheid om menselijk leven in stand te houden of te verbeteren” (Seijbel, p 113). Dat geldt ook voor economische instituties. Als ze roofbouw plegen en vervuilen, scoren ze wat dat betreft niet hoog. Veblen en anderen hadden hun hoop gevestigd op de toenemende invloed van integrale rationele benaderingen. De vaak wrange vruchten van de modernisering hebben echter aanleiding gegeven tot enige scepsis wat dit betreft.

Tegenwoordig staat daarnaast ook empathie en altruïsme weer meer in de belangstelling, die o.a. in het werk van Adam Smith, Auguste Comte en Pitirim Sorokin aan de orde komen, zie ook de bespreking van het boek van Christina von Dreien in nr 105, waarin bewustwording in bredere zin dan alleen rationeel wordt bepleit. Nieuwe economische literatuur wordt door Herman Hümmels bijgehouden. Hij bespreekt ook het baanbrekende klassieke werk van Adam Smith, die in een bepaalde richting is uitgelegd. Smith kan echter ook met andere accenten worden geïnterpreteerd op een manier die meer aansluit bij de problemen van deze tijd. We hebben nu een meer ethische economisch benadering nodig, waarin ook een belangrijke rol is weggelegd voor de overheid om taken op zich te nemen waarin de markt faalt. 

De populaire president Roosevelt, die in zijn hervormingsgezinde politieke opkwam voor de belangen van land en volk 

Veblen en de New Deal

Bij de New Deal politiek onder Franklin Roosevelt zagen we een omslag in de economie gestalte krijgen, waarbij een grotere rol was weggelegd voor de overheid. Eigenlijk een onamerikaanse benadering, die ook afweek van waar Veblen voor stond, hoewel de New Deal bij zijn werk aansloot. De term is populair geworden sinds de acceptatietoespraak van Roosevelt voor de Democratische presidentiële nominatie (2 juli 1932). Hij beloofde "a new deal for the American People”. De deal bestond uit  een omvangrijk sociaal en economisch hervormingsprogramma bewerkstelligd door overheidsinterventie. Dit was noodzakelijk vanwege de instabiliteit van de (vrije) markt, die als oorzaak werd beschouwd van de crisis.

De term New Deal is echter van oudere datum. “In de aanloop naar de New Deal in het begin van de jaren dertig was het werk van Veblen zeer populair... Ook zijn pleidooi voor gestructureerde planning van de industriële productie vindt gehoor” (Seijbel, p 204). De term new deal komt voor in een tekst van Veblen uit 1907, maar wordt toegeschreven aan een econoom (een zekere Stuart Chase), die sterk door hem is beïnvloed, zoals meer New Deal adepten. Veblen heeft ook gewaarschuwd voor de beurscrash en de daaropvolgende crisis en de toenemende geldspeculatie, die niet beruste op feitelijke maar op speculatieve toekomstige waarde, en welke mede verantwoordelijk was voor de beurscrash. De crisis werd mede bewerkstelligd door dergelijke onverantwoorde commerciële praktijken en de machts- en kapitaalconcentratie bij de zakelijke elite, die vooral de eigen belangen behartigde, vaak ten koste van de economie en samenleving als geheel.

De crisis maakte de weg vrij voor overheidsingrijpen. De New Deal politiek kreeg gestalte door een denktank van intellectuelen en technocraten, de Brains Trust, in het verlengde van Veblens ideeën daaromtrent. Zijn invloed is indirect, in samenspel met de invloed van de Pragmatisten en institutionele economen, en loopt via enkele beleidsbepalende personen onder President Roosevelt, o.a. landbouwminister en vicepresident Wallace.

De Amerikaanse dynamische nationale planning is meer flexibel dan het model van command and control in de Sovjet Unie. Er wordt gebruik gemaakt van sociaal-wetenschappelijk onderzoek. De macht van captains of finance wordt meer gereguleerd via nieuwe wetten. Omdat hun productiecapaciteit nodig is voor de oorlogsproductie konden ze niet hard aangepakt worden en bleven zij in het zadel. Volgens Veblen “is elk plan dat geen einde maakt aan de macht van de vested interests tot mislukking gedoemd” (Seijbel, p 213). De New Deal was echter een succes, hoewel de invloed van de overheid en arbeidsorganisaties na de oorlog langzaam werd teruggedraaid, vooral toen het neoliberalisme onder president Reagan de overhand kreeg.

Roosevelt wordt (uiteraard) tegengewerkt door de elite en hun vested interests. “Met name de welgestelden voelden niets voor dit soort plannen… De conservatieve Democraten waren erg bang voor het militante karakter van de nieuwe arbeidsorganisaties” (New Deal, Grote Spectrum Encyclopedie). Niettemin neemt sociale wetgeving een aanvang, die de basis vormde voor de moderne welvaartsstaat (p 215). Roosevelt kon niet te ver gaan en moest concessies doen om zijn machtsbasis bij zijn achterban niet te verliezen en daarmee de steun van de meerderheid van het Congres.

Het kapitalistische systeem bleef overeind en werd eigenlijk versterkt door de New Deal.

“Veblen gelooft niet in de kapitalistische welvaartsstaat, maar ook niet in de socialistische ‘heilstaat’. Hij wil afschaffing van het prijssysteem, planning van de productie om overvloed te creëren en vooral een einde maken aan de macht van de heersende kapitalistische elite” (Seijbel, p 216). Door de oorlog neemt hun macht toe en floreert het Amerikaanse kapitalisme als nooit tevoren. De oplossingen van New Deal voor de misstanden en problemen blijken slechts concessies. Deze kunnen teruggedraaid worden door deregulering en versterking van de marktwerking, die door de latere neoliberale economie worden bewerkstelligd. Daarop is nu toenemende kritiek, omdat vooruitgeschoven problemen en ongeprijsde (schulden)lasten nijpender worden. 

werkloosheid werd bestreden door werk en investeringen in de publieke sector 

Wat hield de New Deal in?

De New Deal was een complex gegeven. Dat gold ook voor de economische en maatschappelijke problemen waarvoor de New Deal als oplossing bedoeld was, die voor een ‘great deal’ bestond uit overheidsinterventie met wisselende successen. De vrije marktideologie werd erdoor doorbroken, maar niet verlaten. De New Deal bood een hervormingsgezind tegenwicht tegen socialisme, maar overheidsinvesteringen veranderden het Amerikaanse kapitalisme niet wezenlijk. Het werd erdoor gered. Hoewel de macht van de overheid toenam, nam de macht van de zakenwereld door de oorlogsindustrie ook toe en in 1945 niet minder dan in 1933.

De sociale wetgeving was een van de successen van de New Deal, die de basis legde voor het Amerikaanse verzorgingssysteem, dat echter gelimiteerd van omvang bleef. Zelfs de meest progressieve New Dealers waren huiverig voor grote, federale macht, uitgebreide uitkeringen en grootschalige uitbreiding van de bevoegdheden van de regering. De New Deal putte zoals boven vermeld uit diverse bronnen en kende geen welomschreven ideologie. “Roosevelt begon met een mengsel van progressieve en conservatieve maatregelen” (Roosevelt, Grote Spectrum Encyclopedie). Zijn brain trust van adviseurs bestond “voornamelijk uit economen van de Columbia University die de klassieke opvattingen over markt en concurrentie niet meer relevant achtten.”

“Dit betekende echter allerminst dat Roosevelt erg progressief was; in zijn hart was hij conservatief. Maar hij was ook een ongelofelijk flexibel politicus, een pragmaticus bij uitstek… Een pragmatisch conservatisme, dat echter in het toenmalige politieke klimaat haast revolutionair was” (idem, onder New Deal en Roosevelt). Hij werd zelfs beschuldigd van ‘socialisme’, zoals ook andere democratische politici recentelijk nog.

Roosevelt was enig kind van rijke ouders en had een elitaire achtergrond. Armoede was ver van zijn bed. Zijn vrouw Eleanor was meer sociaal ingesteld en had grote invloed op hem. Vanwege de verlamming van zijn benen was hij op haar aangewezen en op zijn wilskracht en doorzettingsvermogen. In zijn leiderschap streefde hij naar brede consensus, maar hij kon ook doortastend, paternalistisch en autoritair optreden. Critici vreesden soms een ‘Roosevelt-dictatuur’. “Onder Roosevelt werd het presidentschap herschapen. Het Witte Huis werd het brandpunt van regeringsactiviteiten en de president werd ook op wetgevend terrein uiterst actief, wat in de VS niet gebruikelijk was” (idem).

New Deal is een voorbeeld van een pragmatische aanpak en mag worden beschouwd als een van de grote successen van de vorige eeuw. De visie van Keynes wat betreft overheidsinvesteringen ging voor Roosevelt te ver, maar is later medebepalend geweest voor het succes van de New Deal en de Amerikaanse economische politiek, zeker in de oorlog.

 

 

Vooral de werkverschaffing heeft de noden van velen gelenigd 

Het einde van de recessie

De Tweede Wereldoorlog beëindigde de Grote Depressie, niet de New Deal, die het Amerikaanse kapitalisme niet fundamenteel veranderde. Het effect op de verdeling van macht en middelen onder de bevolking was gering. Wel daalde de werkloosheid drastisch van 14 procent in 1940 tot minder dan 2 procent in 1943, terwijl de beroepsbevolking met tien miljoen toenam. De oorlog schiep banen, omdat de industriële productie ongeveer verdubbelde. Door recessie was deze gehalveerd en bereikte in de oorlog weer het niveau van voor de crisis. De oorlogseconomie was geen resultaat van vrij ondernemerschap, maar van samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven. De overheid voorzag het bedrijfsleven van financiële middelen. Voor Roosevelt hadden de overheid en het bedrijfsleven beide een publieke verantwoordelijkheid. “Particuliere economische macht… is ook een publieke zaak (public trust)… Het presidentschap is bij uitstek een positie van moreel leiderschap” waren o.m de uitgangspunten van Roosevelt in zijn verkiezingscampagne in 1932 (Encyclopedia Brittanica).

De oorlog op zich bracht geen einde van de crisis, maar de grotere overheidsinvesteringen die door de oorlog voldoende draagvlak kregen om ook critici van de noodzaak daarvan te overtuigen en de Amerikaans reserves tegen overheidsingrijpen te doorbreken. Er zijn redenen genoeg voor publieke bestedingen, maar het vraagt een gevoel van urgentie en (oorlogs)dreiging om over de brug te komen. Mogelijk biedt de coronacrisis een enigszins vergelijkbare gelegenheid voor ingrijpende hervormingen. Veblen stond kritisch tegenover de voordelen die oorlog bood voor het bedrijfsleven en de kans om hun macht te bestendigen en uit te breiden ten koste structurele hervormingen in de eigendomsverhoudingen, hetgeen hij noodzakelijk achtte voor een meer egalitaire en rechtvaardige samenleving.

Hoewel de New Deal de depressie niet ten einde bracht, nemen veel economen aan dat door uitbreiding van de regulerende rol van de federale overheid de economie niet verder inzakte. Zwakke onderdelen van de economie, zoals de beurs, het bancaire systeem en de vakbonden, werden versterkt. De macht verschoof naar de Democraten en naar de federale overheid en de president. Bescheiden maatregelen voor sociale zekerheid hielpen sociaal zwakkere burgers. De Civil Rights Movement en deGreat Societyvan de jaren zestig sloten aan bij trends die de New Deal in gang zette. 

De New Deal heeft zijn vruchten afgeworpen, de hervormingen zijn echter niet ingrijpende genoeg geweest om de problematische kanten van het kapitalisme uit te bannen, die deze eeuw weer de kop op steken. Bijv. bij de bankencrisis in 2008, die een vergelijkbare oorzaak had als de grote crisis van 1929: “koortsachtige speculaties met geleend geld” (idem, Spectrumencyclopedie). Veblen had daarvoor gewaarschuwd en beschouwde ‘geldhandel’ als een verwerpelijke, onproductieve economische activiteit. Het is nu zaak verder door te pakken bij de hervorming van de economie, waarbij het werk van Veblen en andere meer moderne economen richtinggevend kan zijn en wel in radicale richting. 

Slotwoord

Veblen maakt duidelijk dat het belangrijk is om iets nuttigs te doen, waar anderen en de samenleving ook iets aan hebben en te onderzoeken wat je interessant vindt. Wedijver is zonde van onze tijd en energie. Hoe rijk je bent, wordt meer bepaald door wie we zijn dan door wat we hebben en door ons sociale, culturele en natuurlijke kapitaal van mensen in termen van de Franse socioloog Bourdieu: de onderlinge verbondenheid, onze waarden en geestelijke verworvenheden en de schatten der natuur. Het zou mooi zijn als economen daar meer aandacht aan zouden besteden dan aan het maken van winst en de accumulatie van materieel kapitaal.

In eerdere artikelen kwamen economische aspecten aan de orde, die tijdens de coronacrisis meer actueel zijn geworden. In Sociale en economische schade door de corona-maatregelen in nr 100 kwam naar voren dat gezondheid en levenskwaliteit worden beschouwd als ‘hogere’ waarde dan geld en rijkdom. Dit impliceert dat de economie in dienst behoort te staan van de kwaliteit van het leven van de hele samenleving, zoals Veblen al schreef

Verder kwam de invloed van deskundigen naar voren, waarbij medische deskundigen tijdens de crisis prominenter waren dan economische deskundigen, die vaak veel invloed hebben op de politiek. Ook de grote invloed van multinationals met name Big Tech en Big Pharma kwam naar voren, die sinds de coronacrisis is toegenomen. Medische deskundigen hebben vaak banden met de farma-industrie.

In De economie na de pandemie in hetzelfde nummer werd brede kritiek geuit op het neoliberalisme aan de hand van diverse besprekingen van recente boeken over economische ontwikkelingen. Enkele daarvan zijn uitgebreider besproken door Herman Hümmels in de laatste nummers. Velen pleiten voor hervormingen. De economie dient zich meer te richten op de samenleving, op het algemeen belang, ‘the common good’, geheel in de lijn van Veblen. Aan de overheid en de gemeenschap kent men een belangrijke rol toe, die niet door de markt behartigd kan worden. Veblen zag publieke taken niet alleen voor de overheid weggelegd, maar ook voor syndicaten, coöperaties en wat nu burgerparticipatie heet. Hij heeft zijn visie echter niet uitgewerkt. Dergelijke ideeën werden vaker geopperd. Het is zaak ze nu meer te operationaliseren. Ethisch ondernemen wordt ook steeds meer benadrukt, waarbij waarden als duurzaamheid, mensenrechten en eerlijke verdelingen van lasten en winsten naar voren komen. Dit was eveneens een thema bij Veblen. Evenals bij Veblen overheerst vaak de kritiek op het kapitalisme, waarbij nu het neoliberalisme het doelwit is.

Kroniek van de coronacrisis Deel 8: Herstel en hervorming van economie en samenleving in nr 103 gaat ook over de rol van de overheid, investeringen in de publieke sector, een post-materialistische levensstijl en het terugdringen van ongelijkheid en een balans tussen individulaisme en sociale verbondenheid als thema’s om op in te zetten. 

Overheids- en burgerparticipatie: Interview Mariana Mazzucato

Onlangs verscheen een interview met de Italiaans-Amerikaans-Britse innovatie-econoom Mariana Mazucato, hoogleraar economie aan University College London en oprichtster van het Institute for Innovation and Public Purpose, naar aanleidng van haar nieuw boek Mission Economy, economie met een missie. “We stimuleren burgerparticipatie om mensen zelf te laten bepalen hoe ze willen leven na de pandemie [naast…] een veel actievere rol van de overheid in de economie. Die moet samen met de burgers grote maatschappelijke doelstellingen formuleren: missies.” (NRC 2 jan). Bijv. wat betreft het milieu en de gezondheidszorg.

Mazzucato geeft advies aan de EU, de paus en de aankomende Amerikaanse regering. Ze pleit voor het letten op mensen in kwetsbare posities, zoals de klusjeseconomie en nulurencontracten. Centraal staat de aandacht voor “publieke goederen”, het “algemene of gemeenschappelijke nut”, waar de overheid meer op dient in te zetten. Ze benadrukt het belang van een duidelijke formulering en agendering hiervan.

Het is niet genoeg miljarden in het systeem te pompen, “die grotendeels in de financiële sector belanden. Dat geld versterkt de reële economie nauwelijks. Daarom is het zo belangrijk dat je bewust de richting bepaalt bij de injectie van deze enorme sommen geld.” Daartoe worden stappen gezet, zoals bij de vijf missies van de EU, waaronder verduurzaming en het bestrijden van kanker, die Mazzucato breder wil inzetten in beleid. Zij wil dat de overheid de richting bepaalt. Dit brengt planning met zich mee. Veblen was daar ook een voorstander van. Maar geen planeconomie sovjetstijl. Het is ook niet de bedoeling dat de overheid het bedrijfsleven, dat in de crisis in turbulent vaarwater terecht is gekomen, te veel gaat steunen.

“Mijn punt is juist dat de overheid voorwaarden moet stellen. Ze moet niet alles zelf gaan uitvoeren, maar ervoor zorgen dat bedrijven en burgers ermee aan de slag gaan… De overheid bepaalt samen met de burgers de richting, vervolgens zwermen innovatieve burgers en bedrijven die richting uit. De staat is dan een katalysator voor allerlei soorten samenwerking en vernieuwing van onderop.” De ‘ondernemende staat’ dient “zijn voorwaarden scherp te definiëren: groene investeringen, een eerlijke behandeling van medewerkers.”

Zij pleit ook voor zorg(instellingen) “waarin de mens centraal staat, in plaats van de zorgorganisaties zelf”. Dit is uit te breiden naar de hele economie en maatschappij, waarin de mensen weer centraal dienen te staan. Of de overheid daarbij de katalyserende en innovereende rol kan spelen, hangt af van de wisselwerking met burgers en bedrijven die natuurlijk ook initiatieven kunnen nemen. Dit is een voorbeeld van een moderne econoom, die verder gaat op de weg die Veblen, Keynes en andere grensverleggende economen zijn ingeslagen. Er zullen er ongetwijfeld meer volgen.

Mazzucato schreef eerder The Enterpreneurial State; Rethinking Capitalism en TheValue of Everything. Het eerste boek kwam kort aan de orde in Kroniek van de coronacrisis Deel 4: Naar een corona-bestendige samenleving door vaccinatie? Haar boeken wijzen op een zoveelste hervorming en bijstelling van het kapitalistische systeem met wat meer overheidsinitiatief en burgerparticipatie. Wat zou Veblen ervan denken? Hij zag weinig heil in hervormingen als de eigendomsverhoudingen en de kapitaalconcentratie bij de elite van absentee owners intact zouden blijven. Hervormingen dienen te worden gecombineerd met publieke zeggenschap over de productiemiddelen in enigerlei vorm. De vraag is of daarvoor haalbare wegen geoperationaliseerd kunnen worden. Vooralsnog blijken bijv. Big Tech en Big Pharma oppermachtig, ook al proberen overheden er meer invloed op te krijgen. Een crisis kan de maatregelen van de overheid kracht bijzetten zoals bij de New Deal, die ook een hervorming van het kapitalisme bleek, die later voor een groot deel weer teruggedraaid werd. Zo zullen er golfbewegingen zijn van overheidsinterventie en andere variabelen, waarover het laatste woord nog niet gezegd is.

Overheidsbemoeienis heeft ook zijn keerzijde, die door critici loop der tijden breed is uitgemeten. Toevallig verscheen bij het afronden van dit artikel een column van Marcia Luyten, ‘Het failliet van centrale sturing’ (Volkskrant 6 jan.) met kritiek op het coronabeleid. “Waar ooit professionals zaten, heersen nu managers.” Het openbaar bestuur is gekortwiekt sinds het in de jaren tachtig onder vuur lag. “Dat gebeurde volgens de wetten van new public management: de publieke sector inrichten alsof het een bedrijf is… De voor centrale sturing noodzakelijke kennis is weg. Dat is geen ongeluk maar beleid.” Het kortwieken van de centrale overheid door decentralisatie is mislukt, aldus het Sociaal Cultureel Planbureau. “Corona bracht de staat terug. VWS (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) laat zien dat die staat stuntelt en struikelt bij een complex probleem – wat misschien ook het gebrek aan een robuust klimaatbeleid verklaart.” Zo zijn talloze zwakheden van staatsinterventie te noemen. Die waren er ook bij New Deal, dat als geheel succesvol was. Het verklaart de reserve van Veblen voor staatsbemoeienis, die typisch Amerikaans is. Het is dus niet zo eenvoudig de staat weer met taken te belasten. Het gaat erom hoe en hoe er wordt samengewerkt met andere instituties, hetgeen het bestek van dit artikel te buiten gaat. Wordt (waarschijnlijk) vervolgd. 

Bijlage: Samenvatting van De socialistische economie van Karl Marx

In 1906 gaf Veblen twee lezingen over The Socialist Economics of Karl Marx, later als essay verschenen, in o.m. The Place of Science in Modern Civilization (Lerner, p 275-96) en hier in grote lijnen weergegeven. Hij vindt de visie van Marx origineel en radicaal. Dit wordt door zijn discipelen genegeerd in hun exegese. “De uiteindelijke actieve krachten in het proces van de ontwikkeling van het sociale leven zijn (blijkbaar) de materiële bestaansmiddelen... Maar de dialectiek van het proces van de klassenstrijd heeft zijn verloop alleen in termen van de secundaire (epigenetische) krachten van het menselijk bewustzijn...” (Lerner, p 281).

Het betreft dus een bewuste klassenstrijd, waarbij het klassenbewustzijn een belangrijke rol speelt. “Het aangenomen doel van het marxistische proces van de klassenstrijd is... een klassenloze economische structuur” (Lerner, p 282). Daarin verschilt het marxisme van het darwinisme, dat geen einddoel kent. Klassen hebben hun eigen belangen. Het hedonistische concept van eigenbelang kent Marx toe aan klassen.

De kapitalistische productiewijze is bepalend voor de moderne tijd. Daarbij gaat het om de productie van koopwaar met een bepaalde (markt)prijs. Deze is hoger dan de productiekosten, die bestaan uit de kosten van grondstoffen, productiemiddelen en loonkosten. Het verschil tussen productiekosten en marktprijs, de meerwaarde, bepaalt de winst, waar het hem om te doen is. De winst wordt dus medebepaald door de arbeid, maar komt niet te goede aan de arbeiders, doch uitsluitend aan de ondernemers en is dus in hun belang. Dit eenzijdige voordeel wil Marx veranderen en (ook) ten goede doen komen aan de arbeiders, die daar recht op hebben, want de producten zijn een expressie van hun levenskracht. Daarvoor acht hij de afschaffing van het privébezit van de productiemiddelen nodig in een socialistische maatschappij.

Door winst accumuleert het kapitaal. Hoe meer winst en meerwaarde, hoe meer kapitaal. Voor Marx is dit een wetmatigheid van het kapitalisme en het resultaat van de niet betaalde meerwaarde van de arbeid, die medebepalend is voor de winst. Het streven is om de arbeidskosten zo laag mogelijk te houden, en de marktprijs en de winst zo hoog mogelijk door te investeren in meer efficiënte productiemiddelen en machines, die arbeid deels kunnen vervangen. Het gevolg is werkloosheid en overproductie, ook omdat arbeiders de kosten van consumptieproducten maar in geringe mate kunnen betalen. Uiteindelijk zal dit volgens Marx leiden tot crises en de ineenstorting van het kapitalistische systeem. Wat betreft de crises heeft hij gelijk gekregen, wat betreft de ineenstorting (nog) niet, hoewel het er wel op leek bij de grote crisis die volgens Seijbel van 1929 tot de Tweede Wereldoorlog doorwerkte.

Werkloosheid en uitbuiting leidt tot ‘Verelendung’, waardoor arbeiders uiteindelijk niets meer te verliezen hebben dan hun ketenen en de revolutie zou uitbreken. Ook dit is niet uitgekomen. Er kwamen sociale wetten en arbeiders kregen het beter, gingen meer consumeren, hetgeen heeft geholpen bij het in stand houden van het kapitalistische systeem. Het privébezit van de productiemiddelen ziet Marx als de bron van de ellende, omdat dit de eigenaars in staat stelt winst te maken en kapitaal te accumuleren. Het is dus zaak de productiemiddelen te socialiseren, waarvoor Marx een revolutie nodig achtte.

Volgens Veblen is de theorie van Marx niet houdbaar en ook door socialistische schrijvers opgegeven, vooral door de revisionisten en sociaal-democraten. Met name de toenemende werkloosheid en ‘Verelendung’ en de noodzaak van een revolutie om de situatie te verbeteren blijken niet nodig te zijn geweest, waardoor de ineenstorting nog steeds op zich laat wachten en de welvaart is toegenomen met de kapitaalconcentratie en accumulatie. Het aantal schrijvers dat zich nog aan de theorie houdt, de dogmatisten, is kleiner dan het aantal dat ervan afwijkt. Dat zag Veblen reeds in zijn tijd.

Omdat Marx teleologisch denkt in de zin dat het einddoel van de geschiedenis de ontwikkeling bepaalt, nl. “de volledige realisatie van het leven in zijn volheid” (Lerner, p 296) en de negatieve ontwikkelingen noodzakelijke antithesen vormen, die de uiteindelijke synthese mogelijk maken, noemt Veblen Marx een ‘romantisch filosoof’. De term Verlichtingsdenker lijkt hier meer op zijn plaats, gezien zijn rationele benadering op zoek naar vaste wetten en zijn uiteindelijke vooruitgangsoptimisme.

Ondanks zijn kritiek is Veblen beïnvloed door Marx in de synthese van economie en sociale wetenschappen die vorm kreeg in de institutionele economie, waarvan Marx als voorloper gezien kan worden, omdat hij de beslissende rol zag van instituties als eigendom, recht, de staat, loondienstverhoudingen e.d.