Civis Mundi Digitaal #106
Bespreking van Michael Sandel, De tirannie van de verdienste, over de toekomst van de democratie. Uitgeverij Ten Have, 2020.
Michael Sandel laat een maatschappij zien waarin de winnaar ‘alles neemt’. Het gaat weliswaar om de Amerikaanse maatschappij, maar het effect hangt ook ons als een donkere wolk boven het hoofd. Vooral de invloed waarop het hoger onderwijs georganiseerd is, is van grote invloed., naast het idee van de gelijke kansen voor iedereen en het meritocratische idee van de verdienste.
Michael Sandel behoort tot de communitaristische stroming binnen de politieke filosofie. Dat houdt in…..
Maatschappelijke organisatie
Het was zo’n mooi idee: gelijke kansen voor iedereen. Daarin is veel geïnvesteerd. Was het vroeger zo, dat als je voor een dubbeltje geboren was, je nooit een kwartje werd. Er vond een structurering van het onderwijs plaats die gericht was op het doel dat iedereen een gelijke kans moest krijgen aan de hand van de eigen individuele talenten. Er ontstond de laatste veertig jaar een stratificatie van scholen die op het hoogste doel gericht was: het bereiken van een universitaire graad. Hoe beter opgeleid, hoe hoger het salaris dat je verdient. Beloning naar verdienste. Dit is in Nederland niet anders dan in de Verenigde Staten.
Onderwijs
Ouders willen uiteraard het beste voor hun kinderen. In een maatschappij waarin alles ‘koopwaar’ is en waar de hoofdprijs bestaat uit geld verdienen door middel van betaald werk, zullen ouders bereid zijn om voor de beste onderwijsplek te betalen. Dat gebeurde vroeger dan ook volop in de VS. Dit is echter in strijd met het uitgangspunt van de gelijke kansen waarbij het moet gaan om de eigen inspanning en aanleg. Dit werd dan ook de door de politiek uitgedragen nieuwe slagzin: als je hard werkt kun je de top bereiken. Dit waanidee hadden de rijke mensen en de schoolinstellingen nodig om maatschappelijke waardering te oogsten.
Zowel ouders als universiteiten probeerden, desnoods op slinkse wijze, gebruik te maken van hun bevoorrechte positie. “Binnenkomen door de zijdeur levert je alleen meritocratische eer op als je verborgen weet te houden dat je je op illegale wijze toegang hebt verschaft.” (p 24) Dit ‘verborgen houden’ werd makkelijk gemaakt doordat het idee van de gelijke kansen uit zichzelf de misleidende indruk maakt dat je het op eigen kracht kunt bereiken.
Het idee van ‘met hard werken kun je succes oogsten’ is overigens met graagte overgenomen door het bedrijfsleven. “Want hoe meer we onszelf beschouwen als mensen die het op eigen kracht gemaakt hebben, en die niemand anders nodig hebben, hoe moeilijker het wordt om dankbaarheid en nederigheid te ontwikkelen. En zonder die sentimenten zul je je niet snel gaan bekommeren om het algemeen welzijn.” (p 25)
Winnaars en verliezers
Het wordt steeds duidelijker dat het meritocratische beginsel een boost gaf aan de economie. Maar het had tevens tot effect dat de welvaart ongelijk werd verdeeld: precies het tegenovergestelde dan de voorstanders van de gelijke kansen nastreefden. Dit falen is terug te voeren op de manier waarop de politieke partijen het mondialiseringsproject hebben opgevat, wat tot een populistische beweging heeft geleid. Een technocratisch zelfbeeld was verstrengeld met het geloof in de markt. Door hard werken kon je alles bereiken.
Verliezers kregen de schuld van hun eigen armoede. Dit werd door sommigen ook zelf zo gevoeld, omdat alles om hen heen in dezelfde richting wees: de retoriek van het opklimmen. Dat blijkt echter steeds meer een holle frase te zijn en gaat voorbij aan het grote verschil in startsituatie, door de ongelijke opvoedingssituaties en culturele achtergronden.
“Een perfecte meritocratie laat weinig ruimte voor de solidariteit die kan ontstaan wanneer we ons realiseren hoe lukraak talenten worden uitgedeeld en hoe willekeurig het lot ons kan begunstigen of zwaar kan treffen. Dat is de reden waarom ‘loon naar verdienste’ een vorm van tirannie is” (p 39) Het werkt bovendien vernederend, reden voor protesten ressentiment. Van dezet sentimenten heeft Trump dankbaar gebruik gemaakt.
Geschiedenis
Sandel laat zien hoe het idee van de verdienste zich in de westerse wereld vormde. Dat begon al met de bijbelse theologie: alles heeft van nature een reden. Rampen zijn het gevolg van onze zonden, voorspoed is het gevolg van deugdzaamheid. De bijbel legt de nadruk op onze menselijke wil en handelingsvrijheid. Verlossing kon je verdienen of was een geschenk, daar werd verschillend over gedacht.
“Volgens een lange traditie binnen het voorzienigheidsgeloof is wereldlijk succes een teken van verlossing, of in seculiere termen, van goedheid.[…] Tegenover de bewering dat welvaart een teken is van deugdzaamheid, benadrukken liberals de willekeurigheid van het lot. […] Veel factoren die winnaars scheiden van verliezers zijn in ethisch opzicht volkomen arbitrair.” (p 73)
Het nadruk leggen op je eigen verantwoordelijkheid kwam vanaf de jaren tachtig steeds meer onder druk te staan (het is je eigen schuld). De retoriek van de eigen verantwoordelijkheid en van het het opklimmen op de maatschappelijke ladder maakten het makkelijk om er van uit te gaan dat iedereen maar voor zichzelf moest zorgen. Pas vanaf rond de jaartelling “werd spreken over de ‘goede’ en de ‘foute’ kant van de geschiedenis een vast onderdeel van de politieke retoriek, en dan voornamelijk bij de Democraten” (p 75).
‘Goed’ was het hebben van een goede opleiding. Amerika en Europa werden steeds meer een diploma- en prestatiemaatschappij. De elites waren blind voor het partijdige karakter van hun ‘slimme’ beleid. Ze waren blind voor de hoogmoed die sprak uit het voortdurend gepraat over ‘slim’ en ‘dom’ en voor het vernederende effect ervan.
Succesethiek
Naast het onderwerp ‘onderwijs’ analyseert Sandel de maatschappelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt ethiek. Hij begint vanuit de tegenstelling meritocratie versus aristocratie. De inkomens- en vermogensongelijkheid is in een meritocratie niet het gevolg van erfelijke privileges maar van wat mensen verdiend hebben dankzij inspanning en talent.
“Een aristocratie is onrechtvaardig omdat die mensen in klassen indeelt op grond van hun geboorte. Ze staat niet toe om op te klimmen.” (p 160) Mensen hebben echter ook behoefte aan sociaal aanzien en zelfrespect. Dit sluit ogenschijnlijk beter aan bij een meritocratie, maar heeft ook een duistere zijde. Bij ‘verdiensten’ is de vraag relevant of onze talenten een kwestie van verdienste zijn en of inspanning ons waardig maakt. We hebben onze talenten namelijk niet verdient – het is een kwestie van lot – en: maatschappelijk succes is zelden het gevolg van alleen hard werken.
Twee alternatieven
De laatste tijd zijn twee alternatieven voor de meritocratie naar voren gekomen: het neoliberalisme (vrijemarktliberalisme) en de welvaartsstaat (egalitair liberalisme). Ze hebben beide een complexe verhouding met de meritocratie. “Beide hebben ze overtuigende argumenten tegen het meritocratische idee dat een rechtvaardige samenleving het inkomen en het vermogen verdeelt op basis van wat mensen verdienen. […] Geen van beide komt met een beschrijving van het algemeen welzijn die sterk genoeg is om het op te nemen tegen de hoogmoed en de vernedering die meritocratieen zo vaak teweeg brengen” (p 175, 176).
Sandel gaat op beide ideeën in: het neoliberalisme wordt besproken aan de hand van een boek van A. Hayek en de welvaartsstaat aan de hand van het werk van John Rawls. Hayek en Rawls verwerpen beiden de verdienste als uitgangspunt van de gerechtigheid. “Toch kunnen de alternatieven die ze aanbieden aanleiding geven tot een houding die kenmerkend is voor meritocratische samenlevingen” (p 187). Sandel bespreekt uitgebreid waarom dit zo is.
Sorteermachine
Verdienste speelt een rol bij de verdeling van banen en maatschappelijke rollen. Daarbij staan twee domeinen centraal: onderwijs en werk. Sandel laat zien “hoe het hoger onderwijs een sorteermachine is geworden die sociale mobiliteit op basis van verdienste in het vooruitzicht stelt, maar in plaats daarvan de bestaande privileges beschermt en een houding ten opzichte van succes bevordert die schadelijk is voor de gemeenschappelijkheid die voor een democratie nodig is.” (p 213). Onderwijs verhoogt de kans op succes, maar is tevens een “arena waarin de minder getalenteerden hun beperkingen ontdekken” (p 237).
De ontmanteling van de sorteerfunctie van het hoger onderwijs kan aangepakt worden door minder op het spel te zetten voor de toelating tot de universiteiten die het hoogst in aanzien staan. De krachtigste rivaal van de verdienste is het idee dat we geen greep hebben op ons lot. Dit is een argument om meer aan het toeval toe te laten bij de sortering van de gegadigden (zoals in dit in Nederland gebeurt bij overinschrijving). Sandel doelt hier vooral op de toelating tot de ‘Ivy League’.
Waardering voor werk
De afgelopen decennia is het inkomensverschil verdubbeld tussen mensen met alleen een middelbare schooldiploma en afgestudeerden. De mondialisering leverde geen vooruitgang op voor de gewone arbeider. “De manier van denken over wie wat verdient, is in moreel opzicht niet te verdedigen.” (p 267) De meritocratische en de neoliberale visies maakten het steeds moeilijker om je verzetten tegen de mondialisering. De wanhoop nam toe. Wanhoopssterfte vond bijna uitsluitend plaats onder mensen zonder universitair diploma. Mainstream experts en politici hadden geen idee van de oorzaak en van het elitaire neerkijken op anderen. Ze spraken van racisten, rednecks en white trash, en andere beledigende termen.
Werk als erkenning
“Beleidsvoorstellen om te compenseren voor de ongelijkheid door de koopkracht van gezinnen in de arbeiders- en middenklasse te vergroten of het vangnet te versterken, zullen weinig kunnen uitrichten tegen de woede en het ressentiment, die diep zitten.” (p 280-281) Hoe je over mensen denkt is belangrijk. Je kunt mensen zien als consumenten, maar ook als producenten. Vanuit de gedachte van de burger als consument is het marktloon een goede maat voor de bepaling van hoeveel iemand heeft bijgedragen aan de maatschappelijke welvaart. Als je echter de burger ziet als producent kies je voor wat Sandel noemt: “een maatschappelijk solidaire opvatting” (p 282).
De maatschappijopvatting is niet alleen afhankelijk van economische activiteiten; het burgerlijk ideaal vraagt een bepaald type politiek. Het vraagt om een bepaalde manier van denken over arbeid. “In tegenstelling tot Smith, Keynes en veel hedendaagse economen, beschouwden Hegel en Durkheim de arbeid niet in de eerste plaats als een middel voor het doel van de consumptie. In plaats daarvan stelden ze dat werk idealiter een activiteit is die mensen integreert in de samenleving, iets waarvoor men erkenning krijgt, een manier om te voldoen aan onze verplichting om wat bij te dragen aan het algemeen welzijn” (p 285).
We zijn pas volledig mens “wanneer we bijdragen aan het algemeen welzijn en daarvoor van onze medeburgers waardering krijgen.[…] De waardigheid van werk bestaat eruit dat we onze vaardigheid gebruiken om aan de behoefte van onze medeburgers te voldoen” (p 286). Consumeren is niet het enige doel van economische activiteit. Het bpp behoort niet de enige maatstaf te zijn.
Populistisch verzet
Progressieve politici vervingen de retoriek van de waardigheid van werk door de retoriek van het opklimmen en van de gelijke kans voor iedereen op de top van de maatschappelijke hiërarchie. Dit idealisme sloot aan bij de globalisering, het mercantilisme en de concentratie op de marktwerking. Het pakte anders uit. Enkelen hadden profijt, de massa bleef achter.
Brexit-aanhangers lieten hun ongenoegen weten door voor uittreding uit de EU te stemmen. Donald Trump sprak niet meer over aanleg en inspanning, maar botweg over winnaars en verliezers. Populistische leiders kregen steeds meer aanhang. Beloften van politici werden niet meer geloofd. De antipathie en ressentimenten tegen meritocratische elites, experts en hooggeplaatsten werd substantieel.
De premisse van de voorstanders van globalisering is: een op de markt gebaseerde mondialisering is het resultaat van een afspiegeling van de werkelijke maatschappelijke waarde van de bijdrage die mensen leveren aan het algemeen welzijn. Deze premisse staat ter discussie. Sandel geeft summier aan volgens welke lijnen de politieke en financiële discussie gevoerd kan worden. “Als we de waardigheid van werk willen vernieuwen, moeten we de sociale verbanden repareren die het tijdperk van de verdienste heeft kapotgemaakt.” (p 300)
Meer dan gelijke kansen
“Gelijke kansen zijn een moreel noodzakelijke correctie op onrecht. Toch is dit een principe om iets te herstellen, en geen geschikt ideaal voor een goede samenleving.” (p 302) Het leidt af van een democratisch project waarin delen beter past dan graaien. Welzijn is meer dan individuele welvaart. “Het meritocratische idee dat mensen alle rijkdom verdienen die de markt hun doet toekomen vanwege hun talenten, maakt solidariteit welhaast een onmogelijk streven.” (p 306)
Conclusie
Michael Sandel heeft een gedegen werkt geschreven. Hij belicht de morele kant van de huidige maatschappelijke ontwikkelingen. Hij doet dit overtuigend. Wat niet wegneemt dat er meer kanten aan het verhaal zitten. Zo heeft bijvoorbeeld de financiële sector een invloed op de gang van zaken (gehad) die in dit boek nauwelijks aan de orde komt. Wellicht is die ook minder fundamenteel dan de morele kant. Sandel bespreekt weliswaar de Amerikaanse maatschappelijke toestanden, waarin het lijkt dat alles zich versterkt afspeelt, maar die zijn voor de Europese verhoudingen ook herkenbaar.