Ontdekking van een onuitputtelijk bewustzijn
Deel 1: Overzicht van Duintjers ontdekkingstocht

Civis Mundi Digitaal #106

door Piet Ransijn

Bespreking van Otto Duintjer, Onuitputtelijk is de waarheid. Budel/Eindhoven, Damon, 2002.

 

 

Het betreft hier het laatste boek van mijn voormalige filosofiedocent Duintjer, die eind vorig jaar is overleden. En reden om zijn werk te bespreken, dat de moeite van het lezen meer dan waard blijft. In het vorige nummer kwam naar voren dat levensbeaming de strekking van dit laatste boek was, het aanvaarden van alle aspecten van de werkelijkheid die ons overkomen. Dat is geen ‘doffe berusting’ of idealisering, maar kan samengaan met kritisch inzicht, waarvan Duintjer blijk geeft. Hij ziet het leven als een manifestatieproces van openbaarwording, schrijft hij in zijn voorwoord. Dit proces vindt plaats in een alomvattende ruimte of openheid die ons, alle mensen en alle wezens omhult. Deze open ruimte is de essentie van ons bewustzijn, waarin de openbaarwording plaatsvindt en de werkelijkheid zich manifesteert. Volgens Duintjer heeft deze ‘openbaarwording van de werkelijkheid’ primair te maken met waarheid. Voor je kan zeggen of iets waar is of niet, dient het zich eerst openbaar te maken en te manifesteren in ons bewustzijn.

 

Bewustzijn als openheid en manifestatieruimte

Bewustzijn is voor hem niet alleen reflexief. Het omvat alle vormen van waarnemen en iets (op)merken (awareness). Er zou eigenlijk een ander woord voor gevonden moeten worden. “Misschien openheid?... Wat bewustzijn verder nog allemaal wezen mag, het heeft in ieder geval ook de kwaliteit van een ruimte of openheid, waarbinnen personen, dingen en gebeurtenissen pas kunnen verschijnen of zich manifesteren. Deze notie van bewustzijn als ‘manifestatieruimte’ moet dan ook nadrukkelijk onderscheiden worden van kenmerken die toegeschreven kunnen worden aan ... fenomenen” (p 10, 11). D.w.z. verschijnselen in die bewustzijnsruimte, die we bewustzijnsinhouden kunnen noemen, in onderscheid van het inhoudsloze bewustzijn als openheid. Het bewustzijn zelf is van een andere aard dan de verschijnselen die erin plaatsvinden en gaat eraan voorbij. In die zin is het transcendent te noemen, letterlijk ‘overstijgend’.

 

Hoofdthema’s: waarheid, transcendentie, humanisme en vedanta-filosofie

Transcendentie, het overstijgende aspect van het bewustzijn en de waarheid, is een belangrijk thema in het werk van Duintjer. Interessant is hoe hij dit illustreert aan de hand van de filosofie van Plato en daarna van Heidegger, met soms een verwijzing naar Wittgenstein, over wie Van Strien een artikel schrijft in dit nummer. Na zijn voorwoord begint Duintjer met zijn eigen ‘zoektocht’. Dat maakt het boek meer persoonlijk en herkenbaar. In de laatste hoofstukken gaat hij in op het westerse humanisme en de Indiase advaita vedanta-filosofie, die voor hem achtereenvolgens inspiratiebronnen waren, nadat hij het christelijke kader waarin hij is opgevoed, niet meer passend vond voor een loopbaan als protestants predikant en overstapte naar de filosofie en het humanisme.

 

Universeel bewustzijn, humanisme en globalisering

Volgens Duintjer heeft (het) bewustzijn een universele dimensie, waar iedereen aan deel heeft. Deze dimensie is “wijder dan begrenzingen van taal, cultuur en traditie..., het open bewustzijn waarmee wij allemaal primair vertrouwd zijn, waarmee we taal en cultuur hebben aangeleerd, en waaraan elke mogelijkheid tot creatieve vernieuwing te danken is. [Het is...] tegenwoordigheid van geest..., die voorafgaat aan, en meegaat in, alle gespecialiseerde vormen van bewustzijn, zoals spreken en denken, kijken en luisteren, gevoel en imaginatie.”

“Mijns inziens ligt hier ook de achtergrond van het (vaak slechts latente) besef met alle mensen te behoren tot één familie, zelfs met alle bewuste wezens. Het is dat wat een primaire verstandhouding mogelijk maakt tussen mensen onderling, ook als zij elkaars taal (nog) niet verstaan en elkaars gebruiken (nog) niet begrijpen. Open ruimte voor wederzijdse erkenning en dialoog tussen culturen. Vanuit die voorafgaande oorsprongsdimensie wordt elke cultuur zowel bevestigd als gerelativeerd” (p 12).

Dit belangrijke thema in onze globaliserende wereld licht hij verder toe in de laatste hoofdstukken over humanisme en vedanta-filosofie. Zonder bewustwording van deze universele dimensie ligt verdeeldheid in het verschiet. Universele bewustwording opent de mogelijkheid tot meer wereldeenheid, zoals reeds bij de wijzen van de spiltijd tot op zekere hoogte is gebleken (zie nr 96, Karen Armstrong, The Great Transformation).

 

Waarheid

Bij Plato ziet Duintjer gradaties van waarheid. Veranderlijke zintuiglijke verschijnselen zijn bij hem minder waar dan de eeuwige essenties en ideeën ‘voorbij de tijd’. “Fascinerend vind ik teksten van Plato waarin hij ... verwijst naar ‘het veld van waarheid’ als dat wat alle niveaus van de werkelijkheid omvat ... omdat hij daarin het ultieme ‘transcendente’ ziet in wat de waarheid (openbaarwording, kenbaarheid) uitmaakt van al wat is en kan verschijnen ... Die alles verbindende kenbaarheid wordt gezien als veld, als ruimte of openheid” (p 13).

Plato ziet een verband tussen dat open veld en de psyche. “De verbinding daarmee ligt in onze eigen ziel [als...] mogelijke waarheid en mogelijk bewustzijn dat oneindig wijder is dan ons feitelijke bewustzijn” (p 14). Duintjer legt een verband tussen de eros bij Plato en zijn begrip levensbeaming. Het heeft te maken met liefde voor het leven. Deze fundamentele liefde en elementaire acceptatie wordt in het Grieks aangeduid met agapè.

Dit sluit volgens Duintjer kritisch inzicht niet uit. Het is geen klakkeloos aannemen. Elke (empirische en kategoriale) waarheid is onvolledig. Het is maar een deel van het kenbare in een beperkt kenvermogen en interpretatiekader, dat “de mogelijkheid van andere manifestatiewijzen open [kan] laten.” In die zin is de waarheid onuitputtelijk, zoals de boektitel luidt: “een oneindige potentieel aan manifestaties” (p 15). “Er is waarheid. Alle waarheden zijn eindig. Elke waarheid heeft aanvullende waarheden naast zich, onder zich, boven zich. De waarheid is onuitputtelijk,” luidt het motto van het boek (p 2, 16).

Wij mensen kunnen toegang hebben tot deze onuitputtelijke ‘open dimensie’, “wat in staat stelt om eindige ‘kennismiddelen’ eigen te maken, in acht te nemen, te vernieuwen ... En dan zo kan inzien dat de werkelijkheid zelf altijd nog meer en anders is dan ... die kennis in gevestigde kaders... Dit ‘primaire bewustzijn’ staat mijns inziens in verband met wat Plato ‘veld van waarheid’ noemde, de open ruimte die elk domein van kenbaarheid (elke ‘grot’) omvat. Marin Heidegger spreekt van eindige waarheidsruimten” (p 16).

Duintjer zegt aan het eind van zijn inleiding: “aan dit boek is gewerkt met hoofd en hart. Er is in de eerste plaats gestreeft naar intellectuele verheldering” (p 17). De persoonlijke, gevoelsmatige kant van het hart komt vooral ter sprake bij zijn ‘zoektocht’, die eigenlijk meer een ontdekkingstocht en een leerproces was, zoals hij zelf schrijft (p 117).

 

  

Persoonlijke ontdekkingstocht

Duintjer heeft in zijn leven westerse en oosterse invloeden verwerkt. Pas na 1970 las hij oosterse boeken en ontmoette hij oosterse leraren. “Directe inspiratie kwam eerder van bepaalde ‘transcendentie-ervaringen’ uit 1969.” Deze hebben affiniteit met oosterse tradities als daoïsme, vedanta en boeddhisme. Maar ook met westerse filosofen: “Heraclitus, Plato, Plotinos, Eriugena, Eckhart, Spinoza, Kant, Marx, Bergson, James, Heidegger, Wittgenstein en anderen” (p 19). Hij was toen 37 jaar en had een confrontatie met het christendom en achter de rug. Daarna had hij zich “eerder agnostisch humanist, soms ook nihilist, gevoeld ... en las met instemming boeken van Albert Camus, die schreef over suicide – over de vraag of het leven wel of niet de moeite waard is om geleefd te worden – als het enige filosofische probleem dat werkelijk serieus is.” Zijn levensbeaming was in die tijd nog ver te zoeken. “Ik was toen neurotisch en ongelukkig” (p 19-20).

 

Oosterse (meditatie)praktijken

Hij leerde toen dat er geen fundamenteel houvast meer was en ervoer het leven als grondeloos. Het het fundamentalisme liet hij varen, in de ruime zin van geloof in een fundament. In de jaren ’70 maakte hij een ontwikkeling door die hij ‘spiritueel’ noemt, na “‘mystieke’ doorbraak-ervaringen”. Hij ontdekte toen een ‘grondeloos vertrouwen’, nadat hij zekerheden had leren loslaten, waarover hij ook sprak in colleges. “Algemener gezegd: het besef dat ergens bij de kern van ons bestaan ‘een afgrond te passeren valt’, zie ik als een essentieel ingrediënt van wat ik met ‘spiritualiteit’ bedoel” (p 21-22).

In 1970 werd hij hoogleraar filosofie aan de UvA. Eerder was hij gepromoveerd aan de VU. In 1972 nam hij yogales en in 1973 maakte hij kennis met de Chinese bewegingsvorm tai chi en begon ook met meditatievormen bekend te raken. Dit had een heilzaam effect. “Hoofdpijn, slapeloosheid en dergelijke kwaaltjes zijn van toen af uit mijn leven verdwenen” (p 22).

In het verlengde van deze praktijkervaring kwam hij in aanraking met oosterse leraren en las oude boeken van oosterse tradities. De meditatieve praktijken zag hij “als de belangrijkste hulp die ‘het oosten’ te bieden heeft” ( p 22). Ook oosterse lichaamscultuur en lichaamsbeleving heeft bij als verrijkend ervaren om te leren voelen en evenwicht te vinden. Zijn filosofische ideeën had hij toen al gevormd. Hij heeft er daarna een oosterse dimensie aan toegevoegd. Interessant is dat ik in die tijd colleges bij hem volgde en later een meer persoonlijke uitwiseling met hem had. Ik had het gevoel dat hij mij begreep als geestverwant die met hetzelfde bezig was op zijn manier met een andere leraar en een andere vorm van meditatie. De kern komt op hetzelfde neer.

 

Zelfonderzoek

Voor Duintjer had de oosterse spiritualiteit principieel geen autoritair karakter, zoals bij het christelijk geloof dat hij achter zich had gelaten. Hij zag het niet als leer, maar als proces van zelfonderzoek, een ervaringsweg met behulp van genoemde praktijken, waarbij personen met meer ervaring begeleiding kunnen bieden. Zijn visie komt wat dat betreft overeen met die van godsdienstpsycholoog Han de Wit (zie nr 95 en 96 over daoïsme en boeddhisme). Hij zocht geen gezag bij een goeroe, hoewel hij wel een leraar bezocht in de Himalaya (Babaji genoemd). Na uitspraken waar hij het niet mee eens was, heeft hij zich van deze leraar kunnen distantiëren en werd hij ‘free lance ‘mysticus’, vrij van elke organisatie, op informele basis contact aanhopudend met mensen in allerlei soorten en genres” (p 24).

Hij heeft de waarde van een meer ervaren leraar ervaren, maar distantieert zich van absolute gezagsverhoudingen zowel als van eenzijdig anti-autoritarisme. “Vrijwilligheid is een onmisbaar bestanddeel van een goede leer-situatie, zeker als het gaat om bewustwording. Geen leraar is onfeilbaar ... Een spiritueel leraar dient benaderd te worden met dezelfde openheid ..., alertheid en kritische waakzaamheid, die je aan het leren bent ten aanzien van het leven zelf” (p 25).

 

Filosofisch inzicht

Zijn belangrijkste ‘ontdekking’ was het open bewustzijn als manifestatieruimte. “Een filosofisch inzicht ... waar ik tot dusver weinig academische respons op hoorde, maar dat mij nog steeds van belang lijkt ... omdat dit onderwerp ... de open ruimte betreft die herkenning en dialoog tussen culturen eerst mogelijk maakt” (p 16).

Daarmee hangt samen dat elk cultureel kader betrekkelijk is. Ons bewustzijn is ruimer dan het cultuurpatroon en taalkader en de sociale identiteit die we daaraan ontlenen. Het primaire bewustzijn gaat daaraan vooraf als de bron van patronen van taal en cultuur als ‘voorcultureel bewustzijn’. Dit primaire bewustzijn kunnen we bewust worden door meditatie, door “innerlijk stil worden.” Identiteiten zijn andere lagen van ons bewustzijn: “’groepsbewustzijn’ en ‘persoonlijk bewustzijn’” (p 28). Beide zijn aangeleerd. Het zijn zelfbeelden, waarmee we ons vereenzelvigen. “Het is in ieder geval nooit het enige wat je bent en kunt zijn” (p 29). Er is ook een bewustzijn dat daaraan voorbijgaat, dat bovenpersoonlijk is: ”het open bewustzijn waarmee taal en cultuur worden aangeleerd... Jij en ik, zij en wij doen zich voor in dat open bewustzijn” (p 30).

Nadat hij oosterse geschriften ging lezen zag hij dit primaire bewustzijn en de ‘open manifestatie-ruimte’ ook bij westerse teksten, met name bij Plato en sommige bijbelse passages. Hij herkende het in diverse tradities en ervoer het als een leerproces om dit te ontdekken, dat leidt tot een meer omvattende levenswijsheid en levenskunst. Hij duidt dit aan met spiritualiteit, hoewel dit later een verzamelwoord werd, maar “eigenlijk een woord is voor de omvattende werkelijkheid waarin we ons altijd bevinden, met al haar bekende en onbekende dimensies” (p 31). Deze dimensie is niet in een woord of beeld te vatten, vandaar het ‘beeldenverbod’ van jodendom, islam en christendom (in mindere mate). In het Oosten, met name het hindoeísme, daarentegen zijn er geen voorstellingen genoeg om recht te doen aan de oneindige werkelijkheid en zijn de symbolen haast onuitputtelijk, met name in India.

 

Universele symbolen

Duintjer gaat in op een paar universele symbolen: lucht, wind en adem, geest, leegte en polariteit, die in vele culturen voorkomen. Het zijn symbolen, die alle wezens verbinden en omringen en zelf geen apart te lokaliseren verschijnsel zijn, “waarin wij leven en bewegen en zijn” (Handelingen 17:28). Dergelijke symbolen relativeren theïsme en atheïsme en en bieden een omvattende ruimte voor levensbeaming en aanvaarding, zoals o.m. te vinden is bij Albert Camus, Nietzsche. Hierbij gaat het om de bereidheid ons open te stellen voor het manifestatieproces, “bewustwording niet in de weg staan” (p 36). Dit manifestatieproces vraagt geen blinde overgave, maar stelt ons in staat kritisch te onderscheiden. “Bijv. of het heilzaam of heilloos, opbouwend of destructief, liefdevol of liefdeloos is.” Liefde “in de zin van recht doen aan wie of wat zich toont” (p 37).

 

Valkuilen: afweer en verdringing

Duintjer noemt ook de valkuilen van afweer en verdringing die bij Annelies Spaargaren ook naar voren komen in een andere boekbespreking in dit nummer. De verwantschap is onmiskenbaar. Beiden putten uit oosterse en westerse bronnen. Duintjer geeft een filosofisch fundament voor haar therapie.

“Zo’n valkuil klim je bijv. uit door zelf verantwoordelijkheid te nemen, op eigen benen te staan ... Maar niet door contacten te ontlopen” (p 38). Ook niet door ons te hechten aan een goeroe, geliefde of leider. Het gaat om bewustwording, verdoezelde en verdrongen gevoelens en gedachten vrijelijk toe te laten tot je bewustzijn, zonder schaamte en zonder je erdoor te laten meenemen.

 

Maatschappelijk belang

“Innerlijke vrijheid ... lijkt me van maatschappelijk belang.” Bijv. de vrijheid ten opzichte van behoeften die worden aangewakkerd door de ‘groei’-economie en ”de materialistische levensstijl als weg naar geluk, de impliciete boodschap van alle reclame.” Opdat we geen speelbal worden van anonieme machten. De monopoliepositie van het neokapitalisme “lijkt alleen nog gerelativeerd te kunnen worden door innerlijk vrije mensen. Dus langs de ‘innerlijke weg’” (p 39). In het Westen betekent vrijheid zoveel mogelijk wensen bevredigen, in het Oosten er vrij van zijn. Dat betekent geen verdringing en negatie, want dat is een valkuil.

“Pas als gevoelens gevoeld kunnen worden, zich vrijelijk in ons bewustzijn mogen manifesteren, kunnen ze in die bewustzijnsruimte hun plaats vinden, zodat ze het bewustzijn niet meer zullen vullen en overweldigen. Begeerten hoeven niet onderdrukt te worden als slaven, noch als tirannen ons te overheersen. Je kunt er, zoals Plato al zei, vriendschap mee sluiten en een vrije relatie mee aangaan. En wel zo dat de verenigende wijsheid van hoofd en hart de richting aangeeft” (p 40).

 

De essentie van het leerproces

Het leerproces kan een voorbereiding zijn voor een ruimere levensaanvaarding, waarin de onuitputtelijke dimensie van het bewustzijn zich vaker toont in inspirerende ervaringen, die het leerproces weer stimuleren op weg naar “een waarachtiger, hartelijker, vrijer en vollediger leven, ook als je geen spoor van mystiek of transcendentie meent te bespeuren” (p 42).  Het gaat daarbij om “transformerende en inspirerende ervaringen, om zelf nadenken, praktijken uitproberen, kritisch onderscheiden, teleurstellingen verwerken zonder zuur of bitter te worden, werken aan je eigen purificatie ..., gelegenheid tot wederzijds respect, tot verrijking en revisie over en weer. Vooral ook: openheid voor wat mensen op aarde ons nu te leren hebben ... Gezamenlijk is het open bewustzijn dat alle mensen en alle culturen omspant” (p 42). Het gaat Duintjer primair om het bewustworden van deze open dimensie.