In hoeverre was Marcel Proust een filosoof?

Civis Mundi Digitaal #106

door Piet Ransijn

Bespreking van themanummer Filosofie-Tijdschrift jrg. 30 nr. 6 nov-dec. 2020 over Proust.

 

Het werk van Proust (1871-1922), vooral zijn monumentale hoofdwerk Op zoek naar de verloren tijd, À la recherche du temps perdu, is rijk aan filosofische thema’s en bespiegelingen. Frans Jacobs, voormalig hoogleraar wijsgerige ethiek aan de UvA, vraagt zich af of Proust een filosoof was en zich als zodanig wilde doen kennen in zijn werk? Het antwoord hangt af van wat de omschrijving van een filosoof is. Deze wordt niet gegeven. Proust staat bekend als romanschrijver. Dat is hij op de eerste plaats, ook al kunnen aan zijn romans filosofische gedachten niet ontzegd worden. “Je kunt hem beschouwen als afgestudeerd in de filosofie” (p 4). Hij interesseerde zich ook voor filosofie. Hij heeft onder meer bij Henri Bergson gestudeerd, die een aangetrouwd familielid van hem was, en dat zou te merken zijn in zijn werk.

Mocht Proust als filosoof worden beschouwd, dan is de presentatie van zijn filosofie literair en niet systematische en analytisch. Of hij “een filosofisch denker was die zijn theorieën literair presenteerde, of toch meer een romancier die soms... aan het filosoferen sloeg,” zoals in het Ten geleide staat, hangt af van welk accent men legt. In zijn werk worden geen theorieën uiteen gezet, wel filosofische gedachten geuit, zoals in romans vaker het geval is.

Het [inleidende] artikel van Frans Jacobs tekent bezwaar aan tegen al diegenen die beweren dat Proust bij uitstek een filosofisch denker is. Hij zou bijv. denkschema’s hebben ontleend aan de Duitse filosoof Schelling. “Zo’n massieve steling, vindt Jacobs, verduistert alleen maar een goed begrip van Proust. Dat sluit natuurlijk niet uit dat in de Recherche in andere opzichten wel wordt gefilosofeerd... Prousts teksten zijn een inspiratiebron voor [filosofische] theorieën” (Inleiding p 3). Woorden als filosofie en filosoferen komen ruim tachtigmaal voor in de Recherche (p 6). Maar het boek bevat geen uiteenzettingen van theorieën. “Passages doen niet wat gangbaar is bij veel filosofische betogen, nl. argumenten voor een standpunt afzetten tegen mogelijke argumenten ertegen” (p 8). Zijn werk is primair literair. 

Specialistische bijdragen en detailstudies

Het tijdschrift bevat zes uiteenlopende, vaak nogal specialistische bijdragen over Proust en een deelaspect van zijn werk, die bij de lezer soms enige bekendheid met het werk van Proust lijken te veronderstellen. Een algemeen overzicht over Proust en zijn werk, met name de filosofische thema’s daarin, zou passend geweest zijn als inleiding. Vooral voor lezers die Proust niet kennen of hebben gelezen. Het inleidende artikel van Jacobs, Proust als filosoof, komt het meest in de buurt van zo’n overzicht, maar beperkt zich vooral tot de vraag of Proust een filosoof is. 

Het komt erop neer dat hij een romanschrijver is die filosofeert. Hij laat zijn verteller en hoofdpersonen geregeld filosofische gedachten uiten. In zoverre kan Proust als filosoof worden beschouwd. Voor de hoofdpersoon in zijn roman geldt dat “hij niet alleen filosoof wil zijn, maar tegelijk ook schrijver en dichter wil zijn” (p 6). Dat geldt ook voor Proust, die eigenlijk nog veel meer is dan dat. Behalve filosofische diepgang en thematiek bevat zijn werk ook een schat aan psychologische en sociologische onderwerpen en inzichten, zoals bij grote schrijvers vaker het geval is.

An het begin van het themanummer wordt een overzicht gegeven van de bijdragen. In vier artikelen komen verschillende details en deelaspecten naar voren:

Proust, Vermeer en de esthetica van het detail,

Bij de opticiën – Proust en het vlak (Over Gezicht op Delft van Vermeer, het favoriete schilderij van Proust),

De betekenis van een muziekstuk in de levensloop,

Waarom het leven nooit voltooid is – Proust over de kunst van een literaire levenstijl

Zelfspot in ‘Op zoek naar de verloren tijd’ – Proust en Bergson.

“Het valt daarbij op dat Proust kunstwerken niet holistisch benadert,maar dat hij er een detail uit tevoorschijn haalt, dat hij pars pro toto laat functioneren voor het hele kunstwerk” (Inleiding, p 2). Dat geldt ook voor de genoemde artikelen, die in een detail of gedeelte het werk van Proust representeren. 

Algemene typering en hoofdthema’s

Voor een algemeen overzicht en typering van Proust en zijn werk ben ik elders te rade gegaan om de detailstudies een meer inzichtelijk kader te kunnen geven. Dat was verhelderend en inspirerend.

“Proust... hield zich tijdens zijn letterenstudie intens bezig met de filosofie van Bergson en met esthetische problemen, maar leidde daarnaast een snobistisch leven... Publiceerde een decadente verhalenbundel Les plaisirs et les jours.., en werkte aan een autobiografische roman Jean Santeuil,” aldus W. Noomen en G. Tans (Franse letterkunde, p 327-28).

In 1907 begon hij zijn zevendelige monumentale hoofdwerk A la rechecrhe du temps perdu, dat hem wereldberoemd maakte, terwijl hij zich vanwege zijn verergerde asthmatische ziekte uit het decadente leven terugtrok in zijn kamer. Voor het tweede deel A l’ ombre des jeunes filles et fleurs (In de schaduw van de bloeiende meisjes) kreeg hij de prestigieuze Prix Goncourt in 1919. Het eerste deel had hij in 1914 op eigen kosten gepubliceerd, omdat uitgevers het afwezen. De laatste delen verschenen pas na zijn dood in 1922, geredigeerd door zijn broer.

“Twee thema’s beheersen deze roman: dat van de vernietigende tijd, en dat van het reddende geheugen. Een mens bezit geen vaste identiteit, en is de opeenvolgende momenten niet aan zichzelf gelijk. Maar de hoofpersoon, Marcel, ontdekt hoe de kunst, met behulp van het onbewuste geheugen dat door zintuiglijke of visuele associaties gewekt wordt, de vernietigende tijd kan overwinnen en het verleden kan doen herleven. Dat is wat er in de roman gebeurt.” Dit gebeurt bij de hoofdpersonen, die als persoon veranderen en niet hetzelfde blijven, alsof ze geleidelijk een andere identiteit aannemen in hun veranderende leven, dat “als zand tussen de vingers verglijdt. Maar in uitzonderlijke ogenblikken... kan het achterhaald worden via de kunst.” (Noomen en Tans, p 328). 

De bevrijdende rol van de kunst

“Een kunstwerk is volgens Proust de uitdrukking van een dieper gelegen ik (le moi profond) van de schrijver, dat geheel los staat van de persoon die hij in de alledaagse werkelijkheid is (le moi social). Het is dan ook niet juist de ik-figuur van À la recherche te identificeren met de schrijver Proust” (Grote Spectrum Encyclopedie, deel 15, p 244 zie Proust).

“Het is de taak van de kunstenaar om de altijd levende werkelijkheid te bevrijden uit de begraven wereld van de onbewuste herinnering, waarvoor de gewoonte ons blind maakt” (Encyclopedia Brittanica, zie Proust). “De Recherche komt niet voort uit het heldere licht van het bewustzijn, maar uit het schemerduister van vage herinneringen waarop we weinig greep hebben; daarom zegt Proust dat een kunstenaar afkomstig is uit een onbekend land dat hij vergeten is” (Jacobs, p 9). Maar hij kan het ook weer bewust worden door zijn kunst. In en door een dierbare herinnering kan een heel leven of een essentieel leventhema weer uit de vergetelheid tot leven komen, alsof het er altijd al geweest is en in ons onbewuste steeds aanwezig was tot het weer tot leven zou worden gewekt. 

De kenterende tijd

Dit is het hoofdthema algemeen weergegeven zonder recht te doen aan de uitzonderlijke rijkdom van het werk in literair, filosofisch, psychologisch, sociologisch en historisch opzicht. Proust geeft ook in een kenterende tijd “de geschiedenis van een heel tijdperk” weer rond de fin du siècle (Noomen en Tans, p 329). Met name de verandende positie van de adel en de bougeoisie, zowel in het bewustzijn van de deelnemende personen als in hun sociale omstandigheden.

“Met het voortschrijden van de tijd treedt ook een verschuiving op in de maatschappelijke verhoudingen: na de Eerste Wereldoorlog verliest de onaantastbare aristocratie van Saint Germain haar invloedrijke positie. De strikte scheidingen tussen de verschillende maatschappelijke klassen vervagen” (Spectrum Encyclopedie, p 243).

“Zijn desillusie met de aristocratische samenleving werd zichtbaar in zijn roman... Hij zocht een nieuwe revelatie in de schoonheid van de natuur en in de gotische architectuur, beschouwd als symbolen van de mens tegenover de eeuwigheid” (Encyclopedia Brittanica, p 132). Het werk van Proust is ook in hoge mate sociologisch relevant, maar hier gaat het om de filosofische relevantie.

Sociologische thema’s die naar voren komen, zijn (identificatie met) sociale rollen, sociale verandering. (Sociaal)psychologische thema’s: diverse psychische functies in het bijzonder (sociale) perceptie, cognitie, bewustzijn, geheugen en identiteit en natuurlijk ook emoties in allerlei schakeringen. Verder o.m. levensloop-psychologie, persoonlijkheidspsychologie en karakterkunde, zonder dat zijn werk is op te delen in disciplines. het vormt in hoge mate een geïntegreerd en geconstrueerd geheel. Volgens Frederick Myers in zijn boek The Human Personality and Its Survival of Bodily Death, besproken in nr 74 is het geheugen nauw verweven met onze persoonlijke identiteit en continuïteit als (dezelfde) persoon. Mocht er een persoonlijk voortbestaan zijn, dan zou het geheugen meegaan. Dit impliceert dat het dan een zekere boventijdelijkheid zou hebben, zoals Proust op zijn manier probeert weer te geven. 

Eeuwigheidservaring

Genoemde filosofische hoofdthema’s bij Proust zijn verwant met thema’s in het werk van Bergson over de duur, het bewustzijn en het geheugen. Ook met de filosofie van Schopenhauer, met name zijn kunstbeschouwing, ondanks duidelijke verschillen. Kunst geeft een zekere bevrijding en verheffing van het alledaagse leven. Soms zelfs een moment waarin een gevoel van eeuwigheid zich onthult. Het themanummer geeft diverse verwijzingen naar Bergson.

Proust schijft bijv. over de eerste poging van hoofdpersoon Marcel om zijn geliefde Albertine te kussen: “Ik boog me over Albertine heen om haar te kussen. Had de dood me op dat ogenblik geveld, het zou me niets hebben gedaan of liever onmogelijk hebben geleken, want het leven was niet iets buiten mij, het was in mij. Ik zou meewarig hebben geglimlacht dat de eeuwige natuurkrachten mij zouden overleven, als een filosoof het denkbeeld had geuit dat ik ooit zou moeten sterven, al was het in een verre toekomst” (p 6, Recherche II, p 286 zinbouw iets aangepast voor de duidelijkheid).

Het lijkt op een ‘eeuwig ogenblik’ en moment van eeuwigheidsbeleving, waarin volgens Spinoza de dingen worden gezien “in het licht der eeuwigheid”. Goethe beschrijft ook iets dergelijks in zijn Faust, die op zoek is naar blijvend geluk en tot zijn geliefde en het geluksmoment dat hij met haar ervaart, zegt: “Verweile doch du bist so schön”, “blijf toch, je bent zo mooi”. Zo zijn er meer uitspraken van dichters, mystici en filosofen te noemen die een eeuwigheidsbeleving weergeven. Een van de bekendste is de beschrijving van priesteres Diotima aan het eind van Symposium bij Plato, zie het artikel over Duintjer in dit nummer. 

Op zoek naar een verloren tijd

zocht hij naar de eeuwigheid

Het eeuwige geluksmoment

dat blijvend vreugde kent

 

Is het in zijn jeugd te vinden

toen zijn moeder hem beminde*                    *Proust was nogal gehecht aan zijn moeder

maar hem niet kon blijven binden?

Of misschien in de verliefdheid

die bedwelmde in de eerste tijd

en de ziel soms vleugels geeft?

 

Een gevoel dat veel te maken heeft

met iets dat eeuwig in ons leeft

als moment dat niet voorbij gaat

en tegelijk ons eeuwig vrij laat

 

Vele mensen willen altijd vrij zijn

en het liefst ook altijd blij zijn

koesteren de kostbare momenten

dat zij diepe vreugde kenden

 

Maar die vreugden gaan voorbij

en wij blijven niet voor altijd vrij

In ons wekken levensdrangen

steeds weer een verlangen

naar geluk dat niet voorbij gaat

en ons niet vertwijfeld achterlaat 

Transcendentie

Vorig jaar ontmoette ik een Franse kennis (Dominique Lemoine) toen ik een artikelenserie schreef over Albert Camus, en opmerkte dat Camus ervaringen beschreef van wat ‘transcendentie’ of ‘transcendent bewustzijn’ wordt genoemd, o.a. door Otto Duintjer (zie elders in dit nummer). De Fransman zei toen dat dit ook het geval zou zijn bij Proust. Is dit inderdaad het geval? Boven beschreven passage is als zodanig te interpreteren. De algehele strekking van zijn werk is volgens de Encyclopedia Brittanica (p 131) als volgt:

À la recherche gaat overduidelijk over de onherstelbaarheid van de verloren tijd, over het failliet van de onschuld in de levenservaring, de leegheid van liefde en vriendschap, de ijdelheid van het menselijk streven,... Maar Proust’s conclusie is dat het leven van iedere dag van het hoogste belang is, vol vreugde en schoonheid die onvernietigbaar en herstelbaar zijn, hoewel mensen deze kunnen verliezen door gebreken in de menselijke natuur.”

Dit lijkt inderdaad te wijzen op een ervaring van transcendentie in de zin van bewustwording van een boventijdelijke dimensie van het leven, waar spirituele schrijvers en filosofen vaker naar verwijzen. Zie o.m. mijn artikelen in nr 101 Kosmisch bewustzijn Deel 1: Onderzoek naar mystieke ervaringen en Deel 2: Het onderzoek van Bucke en Pearson; verder Ervaringen van kosmisch bewustzijn bij Albert Camus en Teilhard de Chardin

(Jeugd)herinneringen

Bij Proust lijkt deze bewustwording een dimensie te zijn van veelbetekende (jeugd)herinneringen. Hij laat “de verteller door een serie incidentele onbewuste herinneringen zich bewustworden, dat alle schoonheid die hij heeft ervaren in het verleden eeuwig levend blijft. De tijd wordt teruggekregen en hij gaat aan het werk in een race tegen de dood, om de roman te schrijven die de lezer heeft gelezen.”

Proust’s roman is uiteindelijk optimistisch en wordt in de context van een religieuze ervaring geplaatst... ‘Ik realiseerde mij dat het materiaal van mijn werk bestond uit mijn eigen verleden,’ zegt de verteller... Een belangrijk aspect bij het begrijpen van À la recherche ligt in de betekenis ervan voor Proust als een allegorisch verhaal van zijn eigen leven.” Daarbij heeft hij zijn levenservaringen gewijzigd weergegeven, “zodat hun onderliggende eenheid en universele betekenis zichtbaar zou worden... De auteur herstelt de boventijdelijke waarden van de hervonden tijd, zijn thema is bevrijding, verlossing” (idem, p 133).

In zijn romans heeft Proust uiteenlopende en niet alleen filosofische en metafysische invloeden verwerkt, maar ook veelzijdige sociaal-culturele en psychologische observaties en beschrijvingen gegeven van het leven van een rijke verscheidenheid van mensen uit diverse lagen van de bevolking. “Zijn inzicht in vrouwen en de liefde van mannen is onovertroffen... en hij behoort tot de grootste romanschrijvers op zowel het gebied van de hetero- als de homoseksuele liefde” (idem, Proust kwam zelf niet uit voor zijn homoseksualiteit of biseksualiteit). 

Het detail bevat de essentie van het geheel

In het kader van deze algemene typering komen de artikelen m.i. meer tot hun recht, waarin vaak dezelfde strekking doorklinkt. Volgens Annelies Schulte Nordholt in eerdergenoemd artikel over Proust en Vermeer is de hoofdpersoon In de Recherche op zoek naar ware kennis van de zintuiglijke wereld, die fragmentarisch en disconinu is. “De eenheid ervan kan door de waarneming slechts tijdelijk, tijdens zeldzame momenten van harmonie, hersteld worden... De fragmentatie van de ervaring bij Proust leidt niet [of niet alleen? PR] tot een verlangen naar verloren eenheid maar tot het besef dat het frgament door schilderkunst, literatuur of muziek bewerkt kan worden, getransformeerd en herschappen tot iets anders, oneindig kostbaars: een kunstwerk.”

“Hij krijgt de cruciale esthetische intuïtie dat het detail de essentie van het geheel in zich draagt. En die ingeving bezorgt hem toch een soort onsterfelijkheid” (p 13, 14). Dit doet hem als het ware “op vleugels... opstijgen naar de de eeuwigheid en hem als kunstenaar onsterfelijkheid verschaffen.” Iets dergelijk kan ook gebeuren met een herinnering, blijkt uit de eerder weergegeven bovenstaande beschrijving van de eerste kus.

Volgens Rico Sneller in zijn bijdrage over Proust als een soort van opticiën, wil Proust terugkeren “naar de wortel van onze impressie”. Daarbij is er een “oplichten van de diepte”. Wellicht te vergelijken met het geheel dat in een detail oplicht. De analyserende ‘causaliteitsdenker’ “ziet geen diepte (profondeur) omdat hij een waarnemings- of bewustzijnsdimensie mist, of althans niet laat gelden... Hij richt zich op de driedimensionale werkelijkheid die wordt geregeerd door ‘objecten’, die op elkaar ‘’inwerken’” (p 17). Bij visuele waarneming van een tweedimnesionaal schilderij zou de diepte wel te zien zijn. Bijv. in het favoriete schilderij van Proust: Gezicht op Delft van Vermeer. 

Muziek

Een vergelijkbare ervaring kan door een muziekfragment of door een literair werk worden geïnspireerd. Zie de bijdrage van Jacques de Visscher over muziek (p 19 e.v.). Zo’n muziekfragment kan werken als een herinnering, die een soortgelijke verdieping en transcendentie kan geven. Muziek verheft in de roman sommige personages boven de alledaagsheid en kan hen zo bevrijding geven. Dat kan ook in het werkelijke leven. Muziek kan ook als het ware een andere, metafysische of transcendente dimensie voor ons openen als “een schepping van een bovennatuurlijk orde, als het ware weggehaald uit de goddelijke bovenwereld, waartoe geniale kunstenaars toegang schijnen te hebben” (p 22).

Muziek kan ook een gevoel van verjonging of verliefdheid geven of terughalen. Het begint met zintuiglijke impressies die vervloeien en vervagen en een dieper liggend gevoel van schoonheid oproepen, waarin iets van blijvende, bovenzintuiglijke schoonheid voelbaar wordt tegelijk met de vervloeiende impressies, “maakt ‘zichtbaar’ wat niet mededeelzaam is” (p 22). De muziekbeleving wordt verder in de context en de strekking van Proust’s roman geplaatst op een manier die het bestek van dit artikel te boven gaat. 

Het leven als kunst

De volgende bijdrage van Donald Loose gaat over een literaire levenskunst bij Proust, die zijn leven als het ware heeft vereeuwigd in zijn romans. Literatuur ziet Proust als een uiting van “volledig geleefd leven.” De essentie daarvan bevat “de beleving van iets tijdloos.” Doelt Proust hierop met het “hervinden naar de verloren tijd”? Zoals eerder beschreven, kan de kunst een ervaring van tijdloosheid geven, zo ook de levenskunst. Een belangrijk aspect daarvan heeft te maken met (de verzoening met) de dood.

“Als er al een band is tussen de levenskunst en de dood, dan is het omdat er een band is tussen de dood en het leven. Doodgaan is niets nieuws. Er zijn al zovele ikken gestorven sedert onze kinderjaren... ‘Mensen sterven, ook wijzelf sterven, opdat het gras, niet van de vergetelheid maar van het eeuwig leven, groeien zal, het dichte gras van vruchtbare werken, waarop de generaties vrolijk, zonder zorg om wie eronder [het gras] slapen, hun dejeuner sur l’herbe gaan houden’... In de herinnering is het leven nooit ten einde” (p 27). En wie zijn leven heeft beschreven en verwerkt zoals Proust, en vrede heeft gevonden met zijn leven en zijn sterven, leeft voort in zijn onsterfelijke werk. 

Spot en relativering

De laatste bijdrage van Sabine van Wesemael gaat over zelfspot, waarmee Proust de draak steekt met de sociale maskerade waarin zijn romanfiguren zijn verwikkeld. “De mondaine komedie is slechts een schijnwereld, dat is de boodschap die Proust deelt met Bergson” (p 28). Vooral de leden van de ‘haute societé’, die Proust veelvuldig is tegengekomen in de salons die hij bezocht heeft, krijgen er duchtig van langs. Hij voert ze vaak op als spelers in een klucht doortrokken van diepgaande observaties en relativerende onthullingen. Door het schrijven van een boek treedt hij zoals de hoofdpersoon buiten de toenmalige sociale kaders en worden deze gerelativeerd. Hij komt tot zijn moi profond voorbij zijn moi social, waarvan hij enige afstand neemt, als hij het met een zekere zelfspot gadeslaat. Romanfiguren lijken soms op marionetten, “die vrij menen te spelen maar van een bepaalde hoek uit gezien toch de indruk wekken een eenvoudig stuk speelgoed te zijn in handen van iemand die zich ermee vermaakt” (p 31). Ook liefde en verliefdheid worden gerelativeerd als gevoelens die veranderen met het verstrijken van de tijd. Een van de hoofdpersonen “bespot zijn idealisering van de vrouw” (p 30).

Het gaat hem uiteindelijk om “een uitzicht op de buitentijdelijkheid, op een essentiële werkelijkheid,” ook bij de sensuele ervaring. Die essentie komt overeen met de moi profond voorbij de sociale rollen. De kunstenaar heeft daar op scheppende wijze (soms) toegang toe in zijn creatie. 

Vaste rubrieken

Verder bevat dit themanummer de gebruikelijke rubrieken: comparatieve filosofie met een bijdrage over Mister Eckhart, filosofie van wetenschap en techniek, met bijdragen over technische utopieën en morele machines, filosofie van politiek en cultuur en filosofie van onderwijs met bijdragen over resp. Thomas Mann en de waarden van de Franse Revolutie. Aan het eind volgen enkele boekbesprekingen.

Tot slot een gedicht dat weer naar boven kwam naar aanleiding van Proust. 

 

https://www.bedrock.nl/het-ware-geheim-om-geluk-te-openbaren/

 

Ongrijpbaar                 De Steeg 1997

 

Een licht en stil geluk

dat ik als kind gekend heb

komt af en toe weer boven

Dan weet ik weer hoezeer

ik daar mijn leven lang

naar heb verlangd

 

Er zijn geen woorden voor

Het is er steeds geweest

Het is nooit weg geweest

En toch nog niet te vatten

 

Ongrijpbaar als het is

is het mij telkens weer ontglipt

Als water dat de zwemmer draagt

steeds door zijn handen glijdt

ijler dan de lucht die onze adem is

 

Vervlogen vlagen van voorbij geluk

soms vluchtig in gedichten afgedrukt

zijn mij slechts bijgebleven

van wat ik als een kind

verlangd heb in mijn leven