Civis Mundi Digitaal #106
Onderstaand artikel is een zoektocht naar het geweten van het Rooms-Katholieke Spanje en Portugal in de eerste eeuwen na Columbus.
Wij zullen proberen een antwoord te vinden op de vraag hoe het Rooms-Katholicisme in het reine kon komen met wat ieder weldenkend mens, ook de mens van de 16e en 17e eeuw dus, moet hebben ervaren als een groot onrecht.
We zullen op grond van voornamelijk Spaanse bronnen zien hoe geleerde R.K. geestelijken zich met allerlei argumenten in duizend bochten hebben gewrongen om zowel God als de slavenhandelaar te kunnen behagen. En we zullen ook kennismaken met dappere Broeders (frailes) die, in het belang van de tot slaaf gemaakte Afrikanen, het gevecht met de autoriteiten niet uit de weg gingen en bereid bleken hiervoor een onvermijdbare prijs te betalen.
Vanwege de leesbaarheid geef ik de Spaanse en Portugese teksten alleen in mijn vertaling weer.
Pausen, priesters en prelaten maakten in die eerste eeuwen na Columbus allemaal nog deel uit van een cultuur waarin het instituut ‘slavernij’ nog niet helemaal was uitgebannen. Ze acteerden nog altijd tegen het verre decor van een klassieke beschaving die ‘slavernij’ nog niet beschouwde als iets onmenselijks. Zij voelden zich nog steeds gesteund door denkers als Aristoteles die had gezegd dat niet alle mensen gelijk waren...
Dat klassieke decor begon echter langzaam te veranderen. Het tijdperk kantelde en er kwam plaats voor een ‘geweten’ dat lastig begon op te spelen. Er moesten morele keuzes worden gemaakt. Wat te denken van slavernij? Deugde het of deugde het niet? Of deugde het soms een beetje?
De leiders van de Kerk werden als hoeders van de moraal en gidsen van het geweten geacht zich over dat soort vragen uit te spreken. In 1537 keerde Paus Paulus III zich tegen de slavernij van de ‘Indianen’, maar pas driehonderd jaar later, in 1839, deed Paus Gregorius XVI dit met betrekking tot de Afrikanen.
Hoe speelde men het klaar om de stem van het geweten tot bedaren te brengen toen er op grote schaal handel werd gedreven in mensen die allemaal zwart waren en uit Afrika werden gehaald?
Het antwoord is simpel: geld bleek sterker dan de moraal.
Aristoteles
Plantages en arbeidskrachten
Omdat de Turken in 1453 Konstantinopel (Istanbul) hadden veroverd en de toevoer van slaven uit het Zwarte Zeegebied hadden afgesloten, moesten de eigenaars van de grote plantages in het Middellandse Zeegebied gaan omzien naar arbeidskrachten uit andere landen.
Die gebieden werden gevonden in Afrika. De zeevarende Portugezen hadden al geconstateerd dat er in Afrikaanse gebieden een grote binnenlandse slavenhandel bestond waar ze alleen nog maar op hoefden in te spelen. De Afrikaans-Europese slavenhandel kende een voorspoedige geboorte en zou in de eeuwen daarna een drukke en sinistere toekomst ingaan.
Natuurlijk was dit alles niet onopgemerkt gebleven in het katholieke Rome.
Paus Nicolaas V had in zijn Bul ‘Romanus Pontifex’ (1454) aangegeven dat wat de Koning van Portugal op dat gebied deed welgedaan was mits hij maar streed tegen de vijanden van het geloof. In 1462 kwam er wel een brief van Pius II waarin deze een bisschop vermaande om niet toe te staan dat mensen tot slaaf werden gemaakt omdat zoiets een bekering tot het ware – katholieke - geloof in de weg stond, maar deze brief zou geen consequenties hebben.
Dat alles speelde zich af enige tientallen jaren voordat Amerika door Columbus werd ‘ontdekt’. Wat er daarna zou volgen heeft niet opgehouden het leven en denken in de West-Indische gebieden en Zuid-Amerika te beïnvloeden.
Nicolaas V
Afrikanen in plaats van Indianen
Toen sommige geestelijken, onder wie de bekende Spaanse Dominicaan Bartolomé de las Casas, zagen dat de inheemse, Indiaanse bevolking niet bestand was tegen dwangarbeid in de mijnen en op de plantages in de koloniën gaven ze het - goedbedoelde – advies om in plaats van de inheemse bevolking Afrikanen dat werk te laten verrichten.
Bartolomé de las Casas
Paus Paulus III verbood toen in een schrijven van 1537 aan de Aartsbisschop van Toledo om mensen tot slaaf te maken. In die brief sprak hij over ‘westelijke’ en ‘oostelijke’ Indianen en ‘andere mensen’. Wie die ‘andere mensen’ waren werd in het midden gelaten en gemakshalve genegeerd. De zaken konden rustig worden voortgezet. In 1553 vraagt de bankier Hernando de Ochoa aan prins Filips, de latere Spaanse koning Filips II uit de Tachtigjarige Oorlog, om toestemming 23.000 ‘zwarten’ naar ‘Las Indias’ (West-Indië) te mogen vervoeren.
Filips vroeg toen om raad aan verschillende vooraanstaande theologen, niet zozeer om te informeren of slavenhandel eigenlijk wel mocht, maar om te weten te komen of die handel wel nuttig was voor de Spaanse koloniën.
Een discussie
Omdat de geestelijke heren vaak zelf geen antwoord wisten op vragen over de slavenhandel gingen ze ook bij elkaar te rade. Zo stelde Fray Bernardino de Vique de volgende vragen aan de theoloog Fray Francisco de Vitoria (1483-1546) in zijn ‘Carta del maestro fray Francisco de Vitoria al padre fray Bernardino de Vique acerca de los esclavos con que trafican los portugueses, y sobre el proceder de los escribanos’, Anuario de la Asociación Francisco de Vitoria, III, p. 38-40):
Vraag: mochten Afrikanen die in binnenlandse oorlogen door andere Afrikanen krijgsgevangen waren gemaakt als slaaf worden gekocht?
Antwoord van Vitoria:. De Portugezen zijn niet verplicht om na te gaan of oorlogen tussen barbaren legitiem zijn of niet. Het is voor mij voldoende reden om iemand te kopen als ie slaaf is, verdiend of onverdiend.
Vraag: mochten Afrikanen die ter dood waren veroordeeld tot slaaf worden gemaakt?
Antwoord van Vitoria: Omdat het hier gaat om een land waar je op zoveel verschillende manieren tot slaaf kan worden gemaakt en je jezelf ook als zodanig kan verkopen, zie ik niet in waarom je zo iemand niet als slaaf kan aanschaffen. Het lijkt me dat je zo iemand zelfs levenslang als slaaf kan houden[i].
Vraag: mochten Afrikanen worden verleid met snuisterijen en gevangen worden genomen zodra ze voet aan boord van de schepen hadden gezet om die snuisterijen nader te bekijken?
Antwoord van Vitoria: Als je zeker zou weten dat de Portugezen zulke gemene streken met hen zouden uithalen, dan zou ik geen goede reden weten waarom die mensen tot slaaf gemaakt zouden kunnen worden.
Dus alleen in het laatste geval vond theoloog Vitoria dat de Afrikanen geen slaaf mochten zijn.
Met dat soort uitspraken viel voor zowel slavenhandelaar als geestelijke wel te leven!
Fray Domingo de Soto (1494-1560)
Het is verbazingwekkend hoe traditioneel orthodox en naïef er in die tijd werd gedacht. Zo zegt Fray Domingo de Soto (omstreeks 1550) dat er in het ‘Paradijs’ geen barbaren en onwetenden waren, maar na de ‘zondeval’ wel.
Fray Domingo de Soto
Als straf voor de zondeval deden dienstbaarheid en slavernij hun intrede. De chaos die was veroorzaakt door de zondeval moest worden gecorrigeerd door Gezag en Wetten. Het Recht moest dus vaststellen wanneer ‘dienstbaarheid’ (lees: slavernij) was toegestaan. Aldus de Soto.
Maar er lieten zich ook andere stemmen horen. Die tijd werd nu eenmaal gekenmerkt door een voortdurende golfbeweging van ongemakkelijke argumenten pro en contra.
Bartolomé de las Casas (1484-1566)
De Dominicaan Bartolomé de las Casas die spijt had van zijn vroegere idee om voor het zware werk in de mijnen en op de plantages de Indianen te laten vervangen door Afrikanen, klaagde in zijn ‘Historia de las Indias’ (1552) de omstandigheden aan waaronder de Afrikanen werden gevangengenomen (Obras escogidas, Madrid, Biblioteca de Autores Españoles, no 95 en 96):
Handtekening van Bartolomé de las Casas
‘Het waren gewoon wrede oorlogen, slachtpartijen en mensenroof, verwoesting en vernietiging van vele volken die veilig en vredig in hun huizen woonden, een zekere verdoemenis van vele zielen die onherroepelijk en voor eeuwig verloren gingen, die ons nooit hadden bestreden, nooit kwaad hadden berokkend of oorlog tegen ons hadden gevoerd, die nooit van plan waren geweest het geloof schade toe te brengen of er een barrière tegen op te werpen en die te goeder trouw die landen bewoonden….’
Portugese koningen als Hendrik de Zeevaarder hadden schuld omdat zij degenen waren die hun mensen toestemming gaven om handel te drijven in Afrika.
Het valt overigens op dat de Spaanse theologen zich voornamelijk richtten tot de Portugese kooplui. Dat was logisch, omdat vanwege het verdrag van Tordesillas immers alleen de Portugezen het monopolie hadden op de handel in dat gebied.
Bartolomé de las Casas stond gelukkig niet alleen in zijn opvattingen. De Aartsbisschop van Mexico, Alonso de Montúfar, ook een Dominicaan, schreef in 1560 een brief aan Filips II waarin hij om afschaffing van de slavenhandel en de invrijheidsstelling van de ‘zwarten’ vroeg:
Alonso de Montúfar
[…] “smeken wij Uwe Majesteit om, als er redenen zijn die de gevangenschap van genoemde zwarten zouden rechtvaardigen en veroorloven, ons dit te laten weten zodat wij de gewetensbezwaren die het bovenvermelde (onrecht) bij ons hebben opgewekt en nog steeds opwekken van ons af kunnen zetten; en als er enig gewetensbezwaar vanwege dit onrecht mocht rijzen bij de leden van uw Koninklijke Raad, smeken wij u om ervoor te zorgen dat het nodige wordt gedaan in het belang van de dienst aan God Onze Heer en de ontlasting van uw koninklijk geweten en van dat van de leden van uw Koninklijke Raad; dan zal het Onze Heer behagen dat, door het stopzetten van die gevangenschap en mensenhandel, er meer zorg zal zijn om hen (lees: de Afrikanen) het Heilig Evangelie te prediken waardoor ze in vrijheid in hun landen kunnen leven, vrij van lichaam en, vooral, van ziel, door hen te leiden naar de ware kennis van Jezus Christus)” (Francisco del Paso y Troncoso, Epistolario de Nueva España, 1505-1818, Mexico, José Porrúa, in 16 delen).
Filips II
Aan de ene kant is het een overbeleefde brief – de bisschop was volkomen afhankelijk van de Spaanse koning - en aan de andere kant een slimme brief. De bisschop wil doodeenvoudig van zijn gewetensbezwaren af en daarom legt hij de verantwoordelijkheid hiervoor bij de koning. Erg dapper was het allemaal niet, maar de bisschop deed tenminste iets. En dat zou je van veel priesters en bisschoppen uit de twintigste eeuw niet kunnen zeggen.
Ernesto Cardenal
Menig geestelijke boog in de afgelopen eeuw voor misdadige Zuid-Amerikaanse dictators. Gelukkig waren er ook figuren als de dappere Braziliaanse bisschop Dom Helder Câmara en de moedige Ernesto Cardenal uit Nicaragua. Deze laatste kreeg, helaas, te maken met de opgestoken vermanende wijsvinger van Paus Johannes Paulus II.
Ook de Dominicaan Tomás de Mercado wees er in zijn ‘Suma de tratos y contratos’ (1571) op dat het algemeen bekend was dat de helft van de aangevoerde slaven met list en bedrog was aangekocht en dat dus ook de handelaren die in Kaapverdië of West-Indië slaven kochten een doodzonde begingen.
Bartolomé Frías de Albornoz
Iemand die met gezag de door Rome goedgekeurde redenen om slavernij te bedrijven betwistte was Bartolomé Frías de Albornoz, professor in het Burgerlijk Recht aan de Universiteit van Mexico (Bartolomé Frías de Albornoz, Arte de los contractos, 1573, Valencia, Pedro de Huete):
‘ Aristoteles zegt dat de zaken die in oorlogen worden buitgemaakt toebehoren aan degenen die ze buitmaken. Dit is (echter) wat anders dan slaven maken. […] en wat te zeggen van kinderen en vrouwen die geen schuld treft? En van degenen die worden verkocht omdat de verkoper honger heeft? Ik kan geen reden bedenken die mij van mening zou kunnen doen veranderen, laat staan dat ik dat allemaal goed zou keuren’.
Albornoz is cynisch ten aanzien van de autoriteiten die de slavenhandel goedkeuren. Ook de ‘geestelijken’ krijgen ervan langs:
[…] met hart en ziel moet je wel aannemen dat het allemaal goed zit met die slavenhandel; het vindt immers openlijk plaats en niemand zegt er iets kwaads van en er is geen geestelijke die zich ertegen uitspreekt (zoals er voor elke Indiaan vierhonderd lieden waren die bezwoeren dat Indianen niet tot slaaf gemaakt mochten worden); ik zie veeleer dat ze zich van hen bedienen, ze kopen en verkopen en handel drijven zoals alle anderen’.
We zien dat er ‘geestelijken’ genoeg waren die het slavernijspel meespeelden.
Iemand als fray Francisco García beriep zich zelfs op de 13e eeuwse ‘Siete Partidas’ van Alfons de Wijze en vond dat er niet mocht worden voorbijgegaan aan de voorschriften die daarin stonden. Hoewel García ook tegen het bezit van slaven was die op een onrechtmatige manier tot slaaf waren gemaakt heeft hij er toch behoefte aan om het geweten van de slavenhandelaren en dat van zichzelf te ontlasten. Nadat hij heeft gesteld dat velen dachten dat de zwarten uit Guinee (= Afrika) op een onrechtmatige wijze tot slaaf waren gemaakt, zegt hij nogal schijnheilig:
[…] maar het kan best gebeuren dat er zwarten tussendoor lopen die helemaal niet onrechtmatig tot slaaf gemaakt zijn en dat het daarom best mogelijk is dat die te goeder trouw gekocht zijn en dat de kooplui in de mening verkeren dat deze of gene terecht en om een goede reden slaaf is en ze geen reden hebben om het tegendeel te geloven’. Wordt vervolgd.