Een blik op het milieu

Civis Mundi Digitaal #106

door Jan de Boer

Onze risico-planeet
De ontbossing neemt dramatische vormen aan
Europa: rivieren en biodiversiteit
Noorwegen en oliewinning
De hernieuwde strijd tegen de klimaatopwarming en China

Onze risico-planeet

In januari 1986, drie maanden voor de nucleaire ramp van Tsjernobyl, publiceerde de Duitse socioloog Ulrich Beck zijn boek « De risico-samenleving » met duidelijke conclusies als « we leven in een wereld die de controleerbaarheid voorbij is » en « we zijn het slachtoffer van ons eigen technologisch succes » en hebzucht voeg ik daaraan toe. Ulrich Beck was van oordeel dat het belangrijkste doel van de rijke landen niet meer de verdeling van de vruchten van de productie zou moeten zijn, maar de reparatie van de schade door de « vooruitgang ». Hij stond « reflexieve moderniteit » voor, die in staat zou zijn de natuur in de steeds nauwere relaties met de menselijke samenleving te integreren. Hij wilde ook een permanent burgerdebat over technologische keuzes. In 2006 inspireerde de dreiging van het vogelgriepvirus (H5N1) hem tot kritische verklaringen over de met name institutionele onvoorbereidheid inzake het aangekondigde risico van een gezondheidscatastrofe, die overigens niet plaatsvond. De gebeurtenis in 2011 van Fukushima in Japan bevestigde « tot op welke hoogte iets te wijten is aan de natuur en wat te wijten is aan de techniek en menselijke competenties ». Ulrich Beck overleed op 1 januari 2015 en heeft zo niet de coronacrisis kunnen overdenken. De ernstigste pandemie sinds de Spaanse griep van 1918-1920 versterkt zijn analyses. Ik kan u, voor zover u dit sleutelwerk van Ulrich Beck niet kent, het lezen van « De risico-samenleving » meer dan van harte aanbevelen.

Ulrich Beck zou vorig jaar zeker als gast uitgenodigd zijn op het World Economic Forum, dat wegens het coronavirus niet in Davos maar in Singapore gehouden werd. Hij zou er de wereldleiders geholpen hebben zich het ondenkbare in te denken en te anticiperen op alle soorten risico’s. De politieke leiders, de grote ondernemers hebben de tijd gehad om de systemische grote risico’s in hun denken te integreren. Dat is dan ook – theoretisch – gebeurd. Davos en andere forums volgen de instituties die anticiperen op kritieke situaties en veel zwartere scenario’s dan de actuele realiteit.

De Wereldgezondheidsorganisatie voorziet de verschijning van een zich snel verbreidende ziekteverwekker. In 2018 voegde zij deze « ziekte X » toe aan de lijst van zeven plagen in haar actieplan van prioriteiten tegen « een mondiaal gevaar ». Eind 2019 stelde de Amerikaanse John Hopkins universiteit een model op van een pandemie veroorzaakt door een vanuit Brazilië vertrokken coronavirus, die 65 miljoen mensen doodde. Al jarenlang presenteert de Wereldbank pandemieën als « een van de allergrootste bedreigingen voor de economieën ». En de miljardair-filantroop Bill Gates, stichter van Microsoft, laat al jaren weten dat we ons op pandemieën moeten voorbereiden « even serieus als voorbereidingen op een oorlog ».

Het risico-klassement fluctueert en is in één jaar totaal veranderd, onthult de « Future Risks Report 2020 » van de verzekeraar Axan, die in 54 landen 2700 experts en 20.000 personen ondervroeg. De klimaatopwarming die in 2019 op de eerste plaats stond, heeft deze af moeten staan aan de pandemie en infectieziekten, die een jaar eerder nog maar op de achtste plaats stonden. Daarop volgen cyberaanvallen, geopolitieke spanningen (inclusief een digitale oorlog tussen staten) en sociale conflicten. Meer dan 80% van de ondervraagde experts zijn van oordeel dat de mondiale bevolking « kwetsbaarder is dan vijf jaar geleden ».

De nieuwe en meest verontrustende tendens is de toenemende koppeling van risico’s. De cyberaanvallen zijn nog nooit zo talrijk geweest als gedurende de pandemie en de Verenigde Staten zijn het doelwit van een ongekende spionageoperatie via de Amerikaanse softwareleverancier SolarWinds. Covid-19 dompelt talrijke landen in een recessie en zijn inwoners in armoede en veroorzaakt daardoor ernstige sociale onlusten. Publieke en privéschulden kunnen de financiële wereld bij het verlaten van de gezondheidscrisis destabiliseren. En de klimaatopwarming is en blijft de meest vreeswekkende tijdbom waar veel te weinig aandacht aan wordt besteed. Zijn er nog « zwarte zwanen », ondenkbare gebeurtenissen die dus onmogelijk te voorspellen zijn? Zonder twijfel! Het duurde tot 11 september 2001 voordat de verzekeringsmaatschappijen het terrorisme inschreven in het register van catastrofale risico’s. Geen enkele expert sluit een veel verwoestender pandemie dan die van Covid-19 uit. Sinds de eerste werken van Ulrich Beck is « de risico-samenleving » het voorbeeld van de « risico-planeet » geworden.

Je zou haast dromen van vroeger, toen de enige mensheidbedreigende catastrofe een nucleaire oorlog was… Nu is het voorzien en het management van risico’s uitermate ingewikkeld. Maar alle aangekondigde risico’s van catastrofes zijn moeilijk, zo niet onmogelijk te verzekeren. « De aan het coronavirus te wijten pandemie is systemisch, dus onverzekerbaar », aldus de verzekeringsmaatschappijen. Deze buitengewone crisis heeft tal van ontwikkelde landen gedwongen om zich als verzekeraars te gedragen door het overeind houden van bedrijven, het ondersteunen van werknemers, en het financieren van onderzoek en massale vaccinaties. Het heeft de verzekeringsmaatschappijen ertoe gebracht om in ieder geval in Frankrijk de creatie van een risico-samenwerkingssysteem bij pandemieën voor te stellen.

Ulrich Beck zou daartoe zeker het Griekse concept « kosmopolitisme » opnieuw leven in geblazen hebben. De globale aanpak van crises die hij voorzag, veronderstelt dat een groot deel van de mensheid zich bewust is van het delen van een gemeenschappelijk lot, oog in oog met dezelfde risico’s. Helaas is dit nog lang niet bij alle politieke leiders doorgedrongen.

 

Geschreven op 21 januari 2021

 

 

De ontbossing neemt dramatische vormen aan

De Aarde, die achtduizend jaar voor 50% bedekt was met bossen, is dat nu nog maar voor 30%. Niet alleen zijn er steeds meer nieuwe ontboste gebieden door brand en ontginning in Afrika – in Liberia, Ghana, Madagascar… – en in Latijns-Amerika – met name in Mexico en Guatamala – ook de verwoesting van de jungles, de oerwouden en beboste savannes gaat overal op onze planeet in een steeds sneller tempo.

In een op 13 januari gepubliceerd rapport analyseert het Wereld Natuurfonds (WWF) de situatie in dertig landen op de vierentwintig belangrijkste fronten. Vijf jaar na hun vorige analyse is de situatie verder verslechterd. Alleen al deze vierentwintig fronten bedreigen een vijfde van alle tropische bossen. Deze regio’s hebben tussen 2004 en 2017 ten minste 43 miljoen hectare tropisch bos verloren. Bijna de helft (45%) van hun resterende beboste oppervlaktes zijn in stukken gehakt door wegen en andere infrastructuren, die hen verzwakken en veel kwetsbaarder maken voor branden en klimaatopwarming. Latijns-Amerika, Madagascar, Sumatra en Borneo zijn het meest aangetast. Véronique Andrieux, algemeen voorzitter van WWF-France laat mij weten dat « ondanks alle internationale verdragen, ondanks de talrijke beloften van « nul-ontbossing » door de grote ondernemingen, het verlies aan bossen niet is gestopt en al helemaal niet is teruggedraaid in vergelijking met ons vorige rapport van 2015. Ik herinner er nogmaals aan dat bossen en oerwouden ons kunnen beschermen tegen door dieren overgebrachte infectieziekten ». Met de pandemie van Covid-19 en de veelvuldige internationale bijeenkomsten om de biodiversiteit te redden, is het jaar 2021 wat dat betreft « een absoluut cruciaal jaar », zegt zij.

De landbouw blijft de belangrijkste motor van de voortgang van de steeds verder in de natuurlijke gebieden doorgedrongen ontgonnen gronden. Lange tijd werden deze gebieden, die de woonplaats zijn van heel veel diersoorten en ook van virussen, met rust gelaten, maar dat is voorbij. Deze gebieden hebben te lijden onder de impact van de exploitatie van mijnen en houtkap, of het nu export of brandstof voor de lokale bevolking betreft. In lange rechte lijnen tot voorbij de horizon geplante oliepalmen, na branden verkregen gigantische weiden voor runderen, vierkante kilometers grote percelen sojabonen voor brandstof… al deze motoren voor de omzetting van natuurlijke gebieden zijn bekend. Maar onder druk van de demografische voortgang dragen de commerciële culturen voor voedsel ook bij aan het knabbelen aan de zoom van de wouden, met name in Afrika. Zodra een weg in de jungle is aangelegd, komen de boeren door gebrek aan grond er groenten en graansoorten verbouwen, of één of twee cacaobomen, zoals in Ghana en Ivoorkust, waar de honger naar chocola in de ontwikkelde landen het belangrijkste deel van de bossen heeft verwoest, waarbij zelfs de nationale parken niet buiten schot zijn gebleven.

De grondspeculatie, de corruptie van de lokale elites, de koersvariaties op de markten van primaire grondstoffen, al deze factoren hebben invloed op de evolutie van de ontbossing. De officiële gegevens wijzen uit dat bijvoorbeeld het verlies van de jungle in Indonesië meer dan 1 miljoen hectare per jaar bedroeg in het begin van de jaren 2000, net als in de jaren 2014-2015, na een korte daling van 500.000 hectare per jaar in de jaren 2009-2011. De satellietgegevens die de analyse van het WWF voeden, bevestigen de enorme uitbreiding van de industriële landbouw in de Gran Chaco, een regio die zich uitstrekt over Brazilië, Argentinië, Bolivia en Paraguay.

Het rapport zegt zonder enige verrassing dat er geen universele benadering voor het probleem bestaat. Boven duidelijke antwoorden als de instelling van beschermde gebieden biedt het veelzijdige geïntegreerde oplossingen, aangepast aan de lokale contexten, van aansporing tot controle. Het pleit indringend voor « bevestiging van de rechten van autochtone volkeren en lokale gemeenschappen, hetgeen een prioriteit moet worden ». Het respect voor hun voorouderlijke gronden en hun culturen spelen niet of nauwelijks een rol bij uitbreiding van de industriële landbouw of nieuwe exploitatie van mijnbouw.

De auteurs van het rapport onderstrepen de beslissende rol van investeerders bij keuzes over het gebruik van gronden. Het is de verantwoordelijkheid van de financiële hoofdrolspelers de risico’s te verminderen van de omzetting van natuurlijke ruimtes en van de overheidspolitiek om zich in te spannen om conflicten die daaruit voortvloeien op te lossen. Het betalen van boeren voor het beschermen of compenseren van biodiversiteit kan een antwoord zijn, op voorwaarde dat het een duurzaam programma van grote omvang is. De strijd tegen de geïmporteerde ontbossing kan zich niet tevreden stellen met territoriale antwoorden. Zij hangt ook af van werkelijke veranderingen in de internationale handel in primaire grondstoffen. Tijdens de « One Planet Summit » in Parijs, die op 11 januari grotendeels via een videoconferentie werd gehouden, zei de voorzitter van de Europese Commissie dat een initiatief in die richting dit jaar zal worden gepresenteerd.

Maar voor Véronique Andrieux is het probleem van de ontbossing zo groot dat er veel meer moet gebeuren: « Het zijn onze economie, onze voedselsystemen en onze manier van ontwikkeling die moeten veranderen ». En daarmee ben ik het volledig eens.

 

Geschreven op 20 januari 2021

 

 

Europa: rivieren en biodiversiteit

Het water in de Europese rivieren stroomt niet vrij en onbelemmerd. De stroom water wordt niet alleen afgeremd door een paar grote stuwdammen, maar vooral door een veelheid van obstakels van allerlei soort: drempels, wedden, overlaten, sluizen… Europa is zonder twijfel het continent dat in de loop van zijn geschiedenis het meest zijn rivieren heeft opgedeeld om zijn molens, smederijen, zagerijen te « voeden », met als resultaat dat de meerderheid van de rivieren veranderd is in stukken vrijwel stilstaand water. Voor de fauna en de flora verandert dat alles. Slechts een derde van de rivieren in de Europese Unie beantwoordt op dit moment aan de criteria van een goede ecologische staat als gedefinieerd in de betreffende Europese richtlijn.

Een groep Europese wetenschappers heeft besloten op Europese schaal alle kunstmatige klippen te inventariseren die de stroom van – volgens hun uitdrukking – « de in stukken gebroken rivieren » belemmeren. Zij hebben ten minste 1,2 miljoen moeilijk te lokaliseren, slecht in kaart gebrachte en vaak aan hun lot overgelaten werken in kaart gebracht: een netwerk van rivieren van 1,65 miljoen kilometer met gemiddeld 0,74 door mensen gebouwde obstakels per kilometer. En dan is het nog goed te weten dat dit een heel voorzichtige schatting is, waarin de kleine waterlopen niet zijn meegenomen. De 36 Europese staten hebben absoluut geen juiste visie op deze situatie, die zij voor gemiddeld 36% tot 48% onderschatten.

Het vervaardigen van deze ongekende atlas kostte vier jaar intensief werk binnen het programma Amber (Adaptive management of barriers in Europe) gefinancierd door de Europese Commissie. Een eerste studie op basis van deze gegevens werd 16 december 2020 gepubliceerd in het blad « Nature » en ondertekend door 20 Europese wetenschappers/onderzoekers van verschillende Europese universiteiten. Deze universitaire samenwerking heeft als doel het beter beschrijven en beoordelen van de typologie van de obstakels die de stroom van het oppervlaktewater afremmen, om zo bij te dragen aan herstel van deze stromen. « Een levende rivier is een rivier met stromend water », laat Carlos Garcia de Leaniz van de universiteit Swansea in het Britse koninkrijk en coördinator van het programma Amber mij weten. « Het kennen van het aantal obstakels in de rivieren is absoluut noodzakelijk. Het goede nieuws van ons onderzoek is dat de meeste obstakels minder dan twee meter hoog zijn en dat veel van deze obstakels aan hun lot overgelaten zijn. We kunnen ons dus goed voorstellen dat zij verwijderd worden ».

De in 2020 vastgelegde Europese strategie ten gunste van de biodiversiteit vraagt de lidstaten mee te werken aan een onbelemmerde waterstroming in ten minste 25000 km van de rivieren van nu tot aan 2030. De water-ecosystemen zijn zeer gevarieerd, maar ook zeer bedreigd. De achteruitgang van de « trekvissen » in de wereld is duizelingwekkend en bedraagt voor een aantal soorten meer dan 90%. De fragmentatie van de rivieren is een van de hoofdoorzaken. De vissen – en niet alleen de « trekvissen » – zijn heel hun leven daarbij betrokken. Zij worden belemmerd in hun verplaatsing naar hun paaiplaatsen, hun voedselgebieden, hun schuilplaatsen, die mede afhangen van door stroming aangebrachte afzettingen. Zij lijden door de veranderingen van de structuur van de rivieren, het lozen van water bij stuwdammen, plotselinge veranderingen in temperatuur en veranderingen in het zuurstofgehalte. De obstakels veranderen de samenleving van macro-ongewervelde dieren en vermeerderen de overvloed van plankton, hetgeen de kolonisatie van bepaalde soorten plankton-eters bevordert, die weer de diversiteit van de fauna vermindert.

Volgens Carlos Garcia de Leaniz heeft het herstel van de waterlopen tot op dit moment geleden onder het gebrek aan gegevens en onder verkeerde ideeën. Zo heeft het debat over vrij stromend water in de rivieren de neiging zich op de grote stuwdammen te focussen, terwijl deze minder dan 1 % van het totaal obstakels zijn. « Het is de veelheid van de verscheidenheid aan obstakels die het grootste effect heeft », zegt de bioloog. « Een zalm uit de Atlantische Oceaan kan op zijn migratie niet over een hindernis van meer dan 4 meter springen of deze nu 5 of 10 meter meet. Van de drie factoren waarmee rekening moet worden gehouden: het aantal, de lokalisering en de hoogte van de obstakels, is de laatste het minst belangrijk. Overigens zegt hij dat het systematisch gebruik van de zalm als referentiekader niet goed is: « De zalm is zeker een beeldend voorbeeld, maar zeker niet het meest representatief. Wat te denken van al die andere vissen die niet beschikken over zulke formidabele zwemkracht. Of van de ongewervelde dieren?

Het grote doel van Amber is het verzamelen en harmoniseren van informatie van 120 bases van gegevens die veel van elkaar verschillen in kwaliteit, en van ruimtelijke beelden, hetgeen serieuze culturele verschillen tussen de landen aantoont. Sommige verschillen zijn met name gemotiveerd door het potentieel van hydro-elektrische ontwikkeling (energie door waterkracht) of door het beschermen van de biodiversiteit.

In totaal was 2715 km van 147 rivieren het object van een gestandaardiseerde terreinstudie in 26 landen. Het publiek heeft een deel van de observaties gerapporteerd tijdens een participatieve wetenschappelijke campagne; de rest was het werk van professionals. Resultaat: de fragmentatie van deze 147 waterlopen is 61% hoger dan vroegere schattingen. De onderschatting is enorm: de Balkan-landen kennen nog geen 76% tot 98% van het totaal van hun overlaten, drempels, stuwdammen in alle maten, molens, kanalen… , Estland nog geen 91%, Griekenland nog geen 97%. Daarentegen kent Nederland, waar de waterlopen het meest zijn onderbroken met gemiddeld 19 barrières per kilometer, met een grote precisie de staat van hun riviernetwerk. Ook Frankrijk heeft een uitstekende inventarisatie.

Alles bij elkaar is het noodzakelijk van paradigma te veranderen. « Small is not beautiful », schrijven de wetenschappers, die kennis genomen hebben van de realiteit van de « gebroken rivieren » en de duizelingwekkende achteruitgang van alles wat leeft in de water-ecosystemen. En daarbij zijn er nog talrijke projecten van elektrische micro-centrales in de beschermde rivieren in de Balkan en zelfs in bergachtige streken van het westen van Europa…

Je mag hopen dat de lidstaten van de Europese Unie in het kader van de betreffende Europese richtlijn ook echt actie ondernemen en de aanbevelingen van de wetenschappers op te volgen om voor zover en zoveel mogelijk de biodiversiteit in de water-ecosystemen te herstellen. Maar als ik zie hoe men de biodiversiteit en ecosystemen met de in 2020 afgesproken gezamenlijke Europese landbouwpolitiek, ondanks alle fraaie woorden en voornemens, verder naar de Filistijnen helpt, vrees ik met grote vreze dat het hier ook voor de zoveelste keer bij mooie voornemens blijft.

 

Geschreven op 20 januari 2021

 

 

Noorwegen en oliewinning

Een duidelijk signaal, maar dat doet de Noorse tegenstanders van oliewinning in het Noordpoolgebied niet zwijgen. Op 22 december 2020 stelde het Noorse Hooggerechtshof de Staat in het gelijk tegen de milieu-organisaties die menen dat nieuwe olieboringen en vervolgens exploitatie in het Noordpoolgebied in strijd zijn met de grondwet en de aangegane verplichtingen in het kader van het klimaatakkoord van Parijs (2015).

Noorwegen heeft steeds meer moeite om haar dubbele taal te verdedigen. Aan de ene kant predikt het land een klimaat-moraal, daarbij zich op de borst slaand over het aantal elektrische auto’s in het land (ik schreef overigens al in een eerder artikel dat elektrische auto’s beslist niet milieuvriendelijk zijn, « groene » elektriciteit bestaat niet), maar aan de andere kant voert het een beleid van oliewinning tot elke prijs. Want een belangrijk deel van de Noorse economie berust op de exploitatie van olie, met name in de Barentszzee, die beschouwd wordt als de nieuwe olie- en gasprovincie van het koninkrijk. « Het Hooggerechtshof heeft gekozen voor loyaliteit aan de Noorse olie in plaats van onze rechten op een betrouwbare toekomst, » laat Therese Hugstmyr Woie, voorzitster van de NGO « De Jonge Vrienden van de Aarde », mij weten. Greenpeace en « Natur og Ungdom » (Natuur en Jongeren) hadden in 2016 een klacht ingediend tegen het ministerie van oliezaken wegens de toekenning van vergunningen voor olie- en gasexploratie in de Barentszzee in het Noordpoolgebied. Deze vergunningen respecteren volgens de klagers niet het door Noorwegen ondertekende klimaatakkoord van Parijs en het recht van de Noren op een gezond en veilig milieu voor de huidige en toekomstige generaties, volgens artikel 112 van de Noorse grondwet. Het was de eerste keer dat een proces gevoerd werd in naam van dit grondwetsartikel. Het Hooggerechtshof stelde echter de afwezigheid van « een voldoende verband tussen de klimaatverandering en het verlies van menselijke levens in Noorwegen » daar tegenover. Rechter Hogetveit Berg verklaarde dat als het Hooggerechtshof zijn oordeel zou vestigen op de gevoelens van de milieu-organisaties, dat dat het begin zou zijn van een progressief einde van Noorse olie-activiteiten. « Dat gaat het kader van dit proces te boven, » was zijn conclusie. Het Hooggerechtshof verklaarde zelfs dat rechtbanken zeer terughoudend zouden moeten zijn om beslissingen te herzien die op basis van grondige politieke processen binnen de regering en het parlement genomen zijn.

Het Hof van beroep had al eerder ten gunste van de Staat geoordeeld, daarbij stellend dat de toestemming voor oliewinning in de Barentszzee tijdens de 23ste cyclus van concessies inzake het verlenen van vergunningen geen schending is van de milieu-artikelen van de grondwet. Maar toch behaalden de NGO’s een overwinning bij de uitspraak van het Hof, dat Noorwegen verantwoordelijk is voor de uitstoot van CO2 van Noors olie- en gasverbruik in het buitenland. De mogelijke consequenties van deze uitspraak moeten we afwachten…

In een onderzoek in 2016 was de organisatie « Oil Change International » tot de conclusie gekomen dat de uitstoot van broeikasgassen door de verbranding van in Noorwegen gewonnen en naar het buitenland uitgevoerd gas en olie tien keer hoger was (meer dan 500 miljoen ton) dan de uitstoot op Noorse bodem. Daarbij werd het ook schijnheilige argument verworpen dat de Noorse productie van olie en gas te verkiezen zou zijn boven die van andere landen, omdat de Noorse productie « minder vervuilend » zou zijn. Op dat punt nam toen het Hooggerechtshof het standpunt over van de rechtbank en gaf het de Noorse regering gelijk die stelde: « Noorwegen is niet verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgassen van Noorse olie in andere landen ». Je kunt deze beslissing ook wat cynisch in een andere context zetten: Cocaïne producerende en exporterende landen kun je niet verantwoordelijk stellen voor de doden en de ellende van de gebruikers ervan in andere landen…

En niets wijst erop dat Noorwegen naar de NGO’s wil luisteren. In tegendeel, eind november 2020 heeft de regering verklaard dat gehoopt wordt binnenkort 136 nieuwe vergunningen voor olie- en gasexploraties in het Noordpoolgebied te verstrekken. Zou het toeval zijn dat op de dag van het oordeel van het Hooggerechtshof de Amerikaanse oliegigant ConocoPhillips de ontdekking aankondigde van een belangrijk olieveld in de Noorse zee tussen de Noordzee en de Barentszzee?

Inderdaad: hypocrisie viert hoogtij. Leve het ook door Noorwegen ondertekende klimaatverdrag van Parijs, goede voornemens moeten vooral goede voornemens blijven, moeten winstgevende projecten niet in de weg staan. Dat geldt overigens ook voor andere landen. Net als Macron: « Make the Planet great again », maar ondertussen wel de grootschalige industriële gaswinning in de Noordpoolgebieden door Total en een Russische partner financieren. Winst is gegarandeerd door de afname van het gas door China. De oude Romeinen wisten het al: « Pecunia non olet », geld stinkt niet! Ach, de daardoor steeds onvermijdelijker klimaatontwikkeling, met alle catastrofale gevolgen van dien, is een zaak van wie na ons komen… Daar hoeven wij niet wakker van te liggen. Toch?

 

Geschreven op 6 januari 2021

 

 

De hernieuwde strijd tegen de klimaatopwarming en China

Op 12 december vorig jaar organiseerden de Verenigde Naties, Engeland en Frankrijk een virtuele topconferentie over het klimaat om het klimaatakkoord van Parijs (2015) te vieren en te tonen dat de geest van dat verdrag niet dood is. Deze gebeurtenis gaf ook de gelegenheid om de regeringen aan te sporen hun inspanningen ten minste te verdubbelen, omdat de wereld richting een opwarming gaat van 4 graden, met alle catastrofale gevolgen van dien, mede omdat de goede voornemens en beloften van de ondertekenaars van het klimaatakkoord niet nagekomen zijn. De uitstoot van broeikasgassen neemt ieder jaar toe. Het akkoord van Parijs voorziet erin dat de landen elke vijf jaar plannen indienen met grotere inspanningen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Op dit moment hebben slechts 20 landen hun becijferde plannen bij de Verenigde Naties ingediend. In totaal zeggen 126 landen hun inspanningen te zullen verhogen, maar in welke mate is onbekend.

Laurent Fabius, de « vader van het klimaatakkoord »: « De bedoelingen zijn positief, maar de vraag is hoe ze te realiseren. We moeten sneller en verder gaan, want de ontregeling van het klimaat bedreigt ons niet alleen halverwege deze eeuw, maar ook nu. Het belangrijkste doel is het op zeer korte termijn verhogen en realiseren van de klimaatplannen, want deze zijn totaal onvoldoende ». Natuurlijk is de terugkeer van de Verenigde Staten met president Joe Biden van belang, maar dat is verre van voldoende. De toekomst hangt mede af van landen die zacht gezegd zeer terughoudend zijn: Australië, Brazilië, Rusland, Saoedi-Arabië, Turkije…

Op weg naar de volgende topconferentie over het klimaat, de COP26 die dit jaar in Glasgow (Schotland) wordt gehouden, moet er duidelijkheid komen of en in hoeverre de genoemde virtuele topconferentie het gewenste resultaat heeft gehad: de verdubbeling van de niet nagekomen toezeggingen in Parijs. Overigens ben ik van mening – en ik ben niet de enige – dat we eerder naar een verdrievoudiging van de toegezegde inspanningen bij het klimaatakkoord toe moeten, met een realisering ervan op zeer korte termijn. Nu de landen zelfs hun beloften bij het sluiten van het klimaatakkoord niet nagekomen zijn, geloof ik er eerlijk gezegd niet in dat de beloften van nog veel hogere inspanningen wel nagekomen zullen worden. Of nagekomen kunnen worden, bij een energievretende economie die nog steeds uitgaat van ongelimiteerde groei met bijbehorend consumptiegedrag.

Een van de landen die hun plannen bij de Verenigde Naties ingediend hebben, is China, dat verantwoordelijk is voor een kwart van de mondiale uitstoot van broeikasgassen. In dit artikel wil ik China als voorbeeld nemen van de voorgenomen verhoogde inspanningen om de klimaatopwarming echt tegen te gaan.

Op de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 22 september 2020 verklaarde de Chinese president dat Peking zich als doel stelt rond 2060 te komen tot een CO2-evenwicht en de piek van zijn CO2-uitstoot voor 2030 te bereiken. China is verantwoordelijk voor een kwart van de mondiale uitstoot van broeikasgassen, en bovengenoemde aankondiging door Xi Jinping werd onmiddellijk gevolgd door Japan en Zuid-Korea, die dit CO2-evenwicht in 2050 willen bereiken. Ik wil hierbij opmerken dat dit tijdens de aan de gang zijnde klimaatopwarming – voor het einde van deze eeuw ten minste gemiddeld 4 graden, met alle catastrofale gevolgen van dien, waarover ik regelmatig heb geschreven – uiteraard veel en veel te laat is.

De doelen van China zijn overigens ambitieus. Het Witboek dat ter gelegenheid van de virtuele bijeenkomst werd gepubliceerd stelt dat China « haar transformatie naar een groene ontwikkeling en een economie en een maatschappij met weinig koolstoffen versnelt ». Je kunt je de vraag stellen of China haar beloften ook waar kan maken. Hoewel het Witboek heel gedetailleerd beschrijft wat er sinds 2012 met de komst van Xi Jinping aan de macht al gedaan is, blijft het erg vaag over de middelen die China in staat zouden moeten stellen haar officieel vastgestelde doelen te bereiken. Volgens Ding Zhimin, de vroegere cheffin van de Nationale Dienst Energiezaken, kost het bereiken van het CO2-evenwicht zeker 16.000 miljard euro. Daarbij moet volgens haar woorden in de « South China Morning Post » het aandeel van steenkool in de energiemix met ten minste 5% verminderd worden. Een absolute onmogelijkheid! Het aandeel van steenkool in de energiemix bedraagt nog steeds 57,7%, en volgens de experts van de « Global Energy Monitor » en het « Centre for Research on Energy and Clean Air » (CREA) is alleen al de door Peking voorziene toename van de productiecapaciteit van de steenkoolcentrales in China groter dan de huidige capaciteit van alle steenkoolcentrales in de Verenigde Staten.

Het Witboek legt overigens verschillende keren de nadruk op de beloften van « milieuvriendelijk steenkool » en dat doet op zijn minst vermoeden dat deze energiebron nog een mooie toekomst tegemoet gaat. Wanneer China zoals in de laatste weken het hoofd moet bieden aan een koudegolf, vraagt het onmiddellijk « aan de provincies die op grote schaal steenkool produceren, zoals Shanxi, Shaanxi en Binnen-Mongolië, de productie te verhogen, evenals de voorraden steenkool in de elektrische centrales en de levering van steenkool aan de belangrijkste regio’s », erkende de « China Daily » op 30 december vorig jaar.

Het jaar 2021 is in dit verband bijzonder interessant. Allereerst omdat de meeste experts opnieuw een forse economische groei verwachten van rond de 8%. De vraag naar steenkool zal dus aanzienlijk zijn, en daardoor ook de CO2-uitstoot. Al in 2020 kende China een veel minder duidelijke teruggang in economische groei dan de rest van de wereld. De uitstoot van CO2 door fossiele brandstoffen verminderde slechts met 1,7%, terwijl dat volgens de jaarlijkse rapportage van het « Clobal Carbon Project » (GCP) mondiaal 7% was. Het Chinese parlement moet in maart het veertiende vijfjarenplan (2021-2025) aannemen. Dat vijfjarenplan is als gewoonlijk vrij algemeen, maar wordt gevolgd door duidelijker plannen voor de diverse sectoren van de economie. Duidelijk is dat de doelen van dit vijfjarenplan, dat op alle fronten de economische groei moet aanjagen, buitengewoon energievretend zijn.

China verwacht in 2035 een « gematigd ontwikkelde natie » te zijn, en moet dat proces dus steunen met een voortdurende economische groei. Zelfs na de piek van de uitstoot van broeikasgassen in 2030, als die ook inderdaad plaatsvindt, betekent dat niet een snelle daling van uitstoot van CO2, maar hooguit « een graduele vermindering in een stabiliteitssituatie », volgens het jargon van de regering. Met andere woorden: China wordt in het allerbeste geval maar een heel erg klein beetje groen… en ook daarbij kun je grote vraagtekens wat betreft de realiteit zetten.

 

De rest van de wereld, in de ban van de pandemie en de daardoor veroorzaakte sociale en economische crisis, zal er alles aan doen om de traditionele economie te herstellen. Goede voornemens om op korte termijn veel meer inspanningen te leveren voor de strijd tegen de klimaatopwarming en deze ook op korte termijn te realiseren zullen net als de toezeggingen bij het aangaan van het klimaatakkoord beperkt blijven tot voornemens. Met andere woorden: de klimatologische catastrofe is onvermijdelijk.

 

Geschreven op 13 januari 2021