De economische visie van Keynes
Deel 1: Inleiding en biografie

Civis Mundi Digitaal #107

door Piet Ransijn

Keynes was een veelzijdig persoon

 

De economische visie van Keynes Deel 1 Inleiding en biografie

Piet Ransijn

Bij veel mensen leeft het idee dat de economie aan verandering toe is. De coronacrisis versterkt dit idee, dat eigenlijk voor de hele samenleving geldt. De economie wordt vaak beschouwd als de motor van de maatschappij. Dat is met name het geval bij Marx en Veblen, die in vorige nummers aan bod kwam en het belang van de economie en economische hervormingen onderstreepte. Dit brengt ons ertoe aandacht te besteden aan economie en grote economen. De meest invloedrijke econoom van de vorige eeuw was John Maynard Keynes. Hij heeft de klassieke economie van zijn tijd hervormd en vernieuwd. Reden genoeg om hem in het voetlicht te plaatsen. Een andere reden is dat de huidige crisis noopt tot overheidsinterventie, waarvan Keynes in zijn tijd van crisis en depressie een pleitbezorger was. Wat valt er van hem te leren? Hoe kan hij ons in onze tijd inspireren?

Keynes was veel meer dan een briljant econoom. Hij was ook een filosoof en politiek adviseur, maar vooral een inspirerend en betrokken mens. “Misschien was Keynes in zijn verwachting dat hij het systeem zou veranderen naïef of althans teveel koning der wijsgeren. Maar zijn visie van een betere wereld beheerste al zijn werk als econoom. Die visie was in vele opzichten op zijn plaats bij de man, die zoveel vreugde vond in de kunst, in goede conversatie, goede boeken, hechte vriendschappen – in het zoeken naar schoonheid en waarheid – en die maar zelden toeliet dat de meer aardse bekommernissen van het leven de zoveel wezenlijkere dingen doorkruisten.” Zo eindigt D.E. Moggridge zijn boek (over) Keynes (p 170-71). Aan die wezenlijke dingen in het leven wilde Keynes een effectieve economische basis geven, die een oplossing voor problemen van recessie en werkloosheid bood. Het eerste deel gaat vooral over zijn leven na een inleiding, het tweede over zijn economische visie.

De grote drie

Keynes (1883-1946) behoort met Adam Smith en Karl Marx tot de drie meest invloedrijke grote economen. Hij staat van hen het meest dichtbij ons. Hij werd geboren in het jaar dat Marx overleed. Zijn werk is aanmerkelijk en heeft eerdere invloeden verwerkt. De economie na Keynes werd nieuwe of moderne economie genoemd (zie Michael Steward, Keynes en de moderne economie). Voor hem domineerde de (neo)klassieke economie, en na zijn hoogtijdagen kwam het neoliberalisme naar voren, dat beschouwd kan worden als variant van de (neo)klassieke economie. Deze kenmerkt zich onder meer door het accent op de vrije markt, een ‘laizzez faire’ beleid met weinig of geen overheidsingrijpen en een individualistische mensvisie van individuen die op rationele wijze hun eigen belangen nastreven en daarmee ook de samenleving een dienst bewijzen. Want het maatschappelijk belang bestaat uit het geheel van individuele belangen. Het geheel is echter meer dan de som van de delen en de samenleving is meer dan een collectief aggregaat van individuen.

Het marxisme legt meer nadruk op het collectief en op de leidende rol van de overheid. Keynes is van huis uit een klassiek econoom, geen marxist. Door grondig onderzoek naar ongerijmdheden van de kapitalistische economie zoals aanhoudende crises en werkloosheid, toonde hij aan dat enig ingrijpen van de overheid onvermijdelijk is om bijv. het werkloosheidsprobleem op te lossen, waartoe de (neo)klassieke economie niet in staat bleek. Kort en goed kon werkloosheid volgens hem alleen worden opgelost door overheidsinvesteringen die werk opleveren. In dezelfde tijd kwam de regering van Franklin Delano Roosevelt daar ook achter. Later meer over het hoe en waarom.

 

Adam Smith, Karl Marx en de klassieke econoom David Ricardo 

Huidige relevantie van Keynes

Het neoliberalisme, dat nu op zijn retour lijkt te zijn, kenmerkt zich o.m. door het geloof in de vrije markt in het voetspoor van Adam Smith en David Ricardo. Maar marktwerking blijkt onze huidige problemen niet op te lossen en in zeker opzicht te verergeren. Bijv. de kapitaalconcentratie en ongelijkheid. Daarom is er een alternatief nodig, waarbij de staat weer economische initiatieven neemt, zoals door Keynes werd aanbevolen. Maar ook weer niet teveel staatsinmenging, zoals bij het communisme; dat ook niet blijvend effectief gebleken is .

De positie van Keynes bevindt zich ergens tussen de (neo)klassieke economische visie en de sociaal-democratische en gematigd marxistische visie van staatsinterventie. Je zou zijn politieke visie kunnen typeren als een vorm van sociaal liberalisme of ‘liberaal socialisme’. “Ergens tussen  Liberaal en Labour” (Peter Clarke, Keynes: De biografie, p 88). Keynes staat dichter bij de kapitalistische visie dan de marxistische en wordt beschouwd als ‘redder van het kapitalisme’, dat ernstig te kampen had met crises en werkloosheid.

Ook onze tijd kenmerkt zich door crises. Met name bij de bankencrisis van 2008 bleek overheidsingrijpen onvermijdelijk. De markt herstelde zich niet vanzelf, net zomin als de werkgelegenheid zich in de tijd van Keynes vanzelf herstelde. Sindsdien is de relevantie van Keynes weer toegenomen, na een periode van prominent neoliberalisme. Dit is een reden om hem nader te bestuderen. Het zgn. keynesianisme zal niet meteen een oplossing bieden voor complexe economische problemen in onze tijd, die anders is dan die van Keynes. Bovendien zijn er diverse varianten van keynesianisme: Britse, Amerikaanse en internationale vormen. Eigenlijk hebben vele landen hun eigen varianten. Voor landen zonder ontwikkelde industrie zou zijn visie nog minder dan die van Marx geschikt zijn, zoals aan het slot van dit artikel wordt toegelicht. Toch heeft Keynes meer dan welke econoom ook, mogelijk met uitzondering van Marx, zijn stempel gedrukt op de moderne economie en dient nog steeds als inspiratiebron. 

Als Keynes nu geleefd zou hebben...

De bekende econoom prof. Arnold Heertje, die vorig jaar is overleden, publiceerde een aantal gesprekken met beroemde economen onder de titel Als Keynes nu geleefd zou hebben... Daaruit bleek dat de geest van Keynes nog leeft. Wat zou hij gedaan hebben?  Hij zou naar alle waarschijnlijkheid zijn theorieën hebben aangepast aan de huidige situatie. Sommige economen bepleiten een expansief overheidsbeleid in de geest van Keynes om recessie, crises en werkloosheid te bestrijden, waarvan vooral de onderlaag van de samenleving de dupe is. Maar economen zijn het daarover oneens, afhankelijk van hun economische en politieke visie.

Een aantal geraadpleegde economen pleit voor internationale planning “waarbij de verschillende onderdelen van de economie (de vakbonden, de regering, de werknemers [en werkgevers] en anderen) op meer gelijke basis betrokken zijn dan nu het geval is,” zoals de Brits-Indiase econoom Amartya Kumar Sen het verwoordde (p 13). Hij pleit ook voor samenwerking van rijke en armere landen. Uit de bijdragen blijkt hoezeer economieën nu wereldwijd verweven zijn en problemen dus door mondiale samenwerking dienen te worden opgelost. 

Ook de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith, een adept van Veblen en Keynes, wijst op de noodzaak van internationale coördinatie, o.m. van loon- en prijsbeleid en het begrotings en monetaire beleid (p 65). Zijn landgenoot John Marion Letiche bepleit samenwerking tussen centrale banken en overheden (p 109). Galbraith was een van de eersten die op het belang van milieubehoud wees in The Affluent Society (1958). Investering in circulaire en groene economie biedt nu volop mogelijkheden. Daarnaast zijn er volop kansen in de informatietechnologie en de zorg- en dienstensector. Jan Tinbergen wijst op het belang van stimulering van de landbouw in ontwikkelingslanden. Protectie van de westerse landbouw acht hij schadelijk voor deze landen. Ook Sen wil “rijke landen duidelijk maken dat ze hun beleid niet al te eenzijdig op hun eigen belangen moeten afstemmen” (p 19).

The Economist vergeleek bijv. in een recent artikel de economische voorspoed tijdens de ‘Roaring Twenties’ van de vorige eeuw met de huidige tijd. Door nieuwe technologie zijn er wetenschappelijke doorbraken. Vooral in informatietechnologie wordt veel geïnvesteerd. De coronacrisis zorgt voor een versnelling van de implementatie van nieuwe technieken. “Digitalisering krijgt een boost, medische ontwikkelingen accelereren. Het bewustzijn en daaruit voortvloeiende de ontwikkelingen rond alternatieve energie versnellen,” aldus emeritus hoogleraar economie Jaap van Duijn in een bericht van Trend Invest in een email . Volgens Keynes impliceren investeringen groei van productie, inkomen en werkgelegenheid. Dit is maar een voorbeeld wat betreft nieuwe groei- en investeringsmogelijkheden in deze kenterende tijd, waarin vele bedrijven in zwaar weer verkeren, terwijl voor andere geldt “the sky is the limit”.

Bij complexe vraagstukken kunnen verscheidene opvattingen een bijdrage leveren en “een belangrijk kern van juistheid bevatten. Het kiezen van een juiste beleidslijn is en blijft een politiek vraagstuk,” zo eindigt Heertje zijn boek. Dat zien we ook bij het coronabeleid, dat zich laat adviseren door deskundigen, die echter niet het beleid bepalen. Dat wordt bepaald door de politici die afstemmen met deskundigen en op wat er leeft bij de bevolking. Dat gold ook in de tijd van Keynes, die niet alleen optrad als deskundige bij uitstek, maar andere deskundigen en de publieke opinie op zijn hand probeerde te krijgen. Keynes had ook een politiek talent. Dat had hij hard nodig toen hij de wereldeconomie door middel van wereldwijde afstemming en samenwerking in goede banen probeerde te leiden bij de Bretton Woods conferentie. Zijn inspanningen zijn hem fataal geworden. Zijn zwakke gezondheid als hartpatiënt was er niet tegen opgewassen.

 

Werkgelegenheid als centraal thema

Volgens Keynes waren overheidsinvesteringen, bij voorkeur in publieke werken, de belangrijkste oplossing voor het werkloosheidsprobleem, naast toename van consumptie door inkomen en koopkracht, die maar in beperkte mate kon toenemen. In hoeverre komt de huidige steun aan het bedrijfsleven hiermee overeen? Dit zijn geen publieke investeringen. Deze overheidssteun is bedoeld om bedrijven overeind te houden en daarmee de werkgelegenheid die zij bieden. Of de overheidssteun daarvoor wordt gebruikt is aan de bedrijven. De overheid zou daarop meer kunnen toezien en voorwaarden kunnen stellen aan steunverlening.

Tegenwoordig is naast de coronacrisis met zijn ingrijpende economische consequenties, de milieu- en klimaatproblematiek actueel. Sommige groepen worden daardoor erger bedreigd dan andere, vanwege de schrijnende ongelijkheid, die ook in de tijd van Keynes problematisch was. Deze problemen maken overheidsingrijpen noodzakelijk en blijken niet op te lossen via het bedrijfsleven en de marktwerking, die problemen kunnen verergeren als ze er niet toe bijdragen deze te helpen oplossen.

Volgens de klassieke economie zou de marktwerking naar volledige werkgelegenheid leiden of neigen, d.w.z. werk voor wie werken wil. Dus niet voor stakers en andere werkweigeraars, afgezien van overgangsperioden van transformatie. De structurele werkloosheid tijdens crisis werd echter niet ‘vanzelf’ opgelost door marktwerking. Ook niet door klassieke economische ‘lapmiddelen’ zoals loonsverlaging om de koek van de investering in werkgelegenheid met meer mensen te delen. Keynes slaagde er wel in het werkgelegenheidsprobleem en de instabiliteit van het economisch systeem te verklaren en een oplossing te bieden, die ook voor problemen in onze tijd relevant kan zijn.

 

 

Werkgelegenheid door overheidsinvesteringen

Keynes’ General Theory of Employment, Interest and Money biedt een ingenieus stelsel van economische begrippen en variabelen, waarvan de onderlinge wisselwerking betrekkelijk exact en wiskundig kan worden weergegeven met naar zekerheid neigende waarschijnlijkheid. (Zie o.m.  Dudley Dillard, Het economisch stelsel van Keynes). Het stelsel doet soms denken aan de mechanica van Newton, die echter meer deterministisch is en meer past bij de klassieke economie. Bij de nieuwe economie van Keynes spelen waarschijnlijkheden en verwachtingen een significante rol. In dit opzicht is zijn theorie verwant met de nieuwe kwantumfysica, waarbij de plaats en de snelheid van een deeltje in termen van waarschijnlijkheid kunnen worden vastgesteld en van elkaar afhankelijk zijn. Zo zijn de variabelen in de theorie  van Keynes van elkaar afhankelijk.

De naam General Theory  verwijst ook naar de algemene relativiteitstheorie van Einstein. Keynes toonde aan dat werkgelegenheid relatief is en afhankelijk is van consumptie en vooral van investeringen, omdat de consumptie maar in beperkte mate kan stijgen en afhankelijk is van het inkomen. Dat geldt ook voor bedrijfsinvesteringen, maar die kunnen aangevuld worden door overheidsinvesteringen, bij voorkeur in publieke werken. Dit is het kernpunt van zijn veelomvattende werk, dat in dit bestek maar heel beperkt weergegeven kan worden.

De volledige werkgelegenheid die volgens de klassieke economie een hypothetisch ‘natuurlijk’ gegeven was, bleek relatief en variabel en vooral afhankelijk van investeringen. Als deze structureel afnamen kwam de economie terecht in een negatieve spiraal van recessie, toenemende werkloosheid, minder inkomen, minder consumeren en meer armoede en ellende. Met wiskundige exactheid toonde hij aan hoe deze en andere variabelen op elkaar inspelen. Zijn theorie blijft echter een model, een schematische benadering van de complexe werkelijkheid, die in onze tijd nog complexer is geworden. Of economen het met hem eens waren of niet, ze konden niet meer om hem en de overheid heen. Hij legde de vinger op de zere plekken van de klassieke economie, die geen afdoende verklaring, noch een oplossing had voor de aanhoudende structurele werkloosheid en recessie.

 

Neoliberalisme biedt geen oplossing voor huidige problemen

Ondanks de algemene ingang van de inzichten van Keynes, heeft na een periode van keynesianisme weer een nieuwe variant van de (neo)klassieke economie vanaf Thatcher en Reagan tot nu toe de overhand gekregen, na de val van het communisme, dat het failliet van staatsinterventie zou aantonen. Mogelijk spelen hier gevestigde belangen van grote ondernemingen, de ‘vested interests’ van Thorstein Veblen en de Power Elite van Charles Wright Mills, een grote rol, die na de val van het communisme meer de ruimte kregen, terwijl de overheid in de verzorgingsstaat haast onbetaalbare lasten droeg.

Het neoliberalisme blijkt echter geen adequate oplossingen te hebben voor de huidige crisis. Er is een andere economische benadering nodig, waarbij economen zoals Keynes van stal gehaald kunnen worden. Ook Adam Smith blijkt een meer veelzijdige en moreel geïnspireerde achtergrond te hebben dan de latere (neo)liberalistische stromingen, waarvan hij als grondlegger wordt beschouwd. De (neo)klassieke economie wordt niet alleen aangevochten door Keynes vanwege de falende dynamiek van de vrije markt, maar ook vanwege het gebrek aan moraliteit en het duperen van arbeiders door lage lonen voor te stellen als ‘oplossing’ van de onoplosbare aanhoudende werkloosheid.

Mijn belangstelling voor Keynes werd onder meer gewekt bij de bestudering van Thorstein Veblen, (zie vorige nummers), de artikelen van Herman Hümmels over het werk van Adam Smith en andere economen en besprekingen van boeken van de hedendaagse, met Keynes verwante econome Mariana Mazzucato. Met haar beëindigde ik mijn laatste artikel over Veblen, die steekhoudende kritiek had maar geen constructief alternatief bood voor de klassieke economie. Keynes deed dat wel en is daarom de moeie waard om nader op in te gaan.

Veblen sprak mij aan als integrale wetenschapper en baanbrekend socioloog. Hij beschouwde de maatschappij onder meer vanuit een economisch perspectief en de economie vanuit een maatschappelijk perspectief en was een van de grondleggers van de institutionele economie. Keynes beschouwde eveneens de nationale en internationale economie in zijn geheel vanuit een maatschappelijk betrokken perspectief en legde zo een economisch wetenschappelijke basis voor economische en sociale hervormingen. Het lijkt me duidelijk dat onze tijd een andere economische visie nodig heeft dan die van het (neo)liberalisme en eveneens vraagt om hervormingen, zoals dat gold de tijd van Keynes. Vandaar deze wending naar Keynes, die behalve een briljant econoom ook een inspirerend, moreel en maatschappelijk betrokken persoon blijkt te zijn geweest. Dat blijkt uit zijn biografie.

 

   

Vader John Neville Keynes en moeder Florence Ada Brown

 

Biografische achtergronden: afkomst

Niet alleen het werk, maar ook de persoon van Keynes is de moeite waard om kennis van te nemen. Hij is pas adequaat te begrijpen in de contex van zijn tijd, die werd gemarkeerd door de wereldoorlogen en de depressie van de jaren dertig met grote werkloosheid en recessie. Het is de vraag in hoeverre zijn inzichten toepasbaar zijn in onze tijd. Zijn mentaliteit, zijn moreel, zijn inventiviteit en originaliteit hebben echter een blijvende relevantie, die inspirerend blijft.

Keynes’ vader was ook een econoom die filosofie en logica had gestudeerd, en auteur van Formal Logic en van Scope and Method of Political Economy. Zijn moeder Florence was een vrijzinnige domineesdochter. Zij zou achtereenvolgens raadslid, wethouder en burgemeester worden. Zij zou haar zoon twaalf jaar overleven, die een sterk band met haar had. Zijn zus trouwde met een latere Nobelprijswinnaar in de fysiologie (A.V. Hill) en hun jongere broer Geoffrey trouwde met een kleindochter van Charles Darwin, die eveneens in Cambridge had gestudeerd. De grootvader van Keynes had een hoveniersbedrijf en zijn grootmoeder Anna Maynard Neville was een boerendochter. Zijn tweede voornaam, tevens zijn roepnaam, had hij aan die van haar ontleend.

Zijn ouders waren vrijzinnig religieus en evenals hijzelf later liberaal georiënteerd. Zij behoorden tot de intellectuele elite van Cambridge, “die zich bediende van de methode van de overreding... Keynes temperament mag dan tegendraads zijn geweest en hij mag zich soms wat hebben leten meeslepen door zijn eigen vernuft om bestaande inzichten onderuit te halen, maar hij heeft zich zijn hele leven gehouden aan de strategie van institutionele verandering door middel van beredeneerde argumentatie” (Peter Clarke, p 33). 

De jonge Keynes geschilderd in 1908 door zijn vriend Duncan Grant van de Bloomsbury-groep

 

Studie

Keynes volgde onderwijs op het prestigieuze Eton College en daarna op King’s College te Cambridge. Hij studeerde filosofie en wiskunde, waarin hij uitblonk. Daarnaast ook in psychologie. De vooraanstaande filosoof “Alfred North Whitehead zou later Keynes en Bertrant Russell in één adem als zijn beste leerlingen noemen”. Voor economie was het resultaat matig. Maar volgens hemzelf “wist ik meer van economie af dan mijn examinatoren” (Steward, p 10). Hij heeft echter geen graad in economie behaald, maar in wiskunde. Hij kreeg persoonlijk onderricht in economie van de gezaghebbende econoom Alfred Marshall, die iets in hem zag en hem later na zijn eerste baan als onderwijsassistent in dienst nam.

“Keynes heeft er nooit genoegen mee genomen om zomaar een econoom in enge vakmatige of academische zin van het woord te zijn. Hij ging er prat op dat de economie in Cambridge was voortgekomen uit... de geesteswetenschappen en dus haar oorsprong had in de filosofie. Een econoom, schreef hij later, ‘moet wiskundige, historicus, staatsman, en filosoof zijn’” (Clarke, p 35). In die tijd werd economie nog als een moraalwetenschap beschouwd, zoals ook in de tijd van Adam Smith. Zij was “dienaresse van de ethiek en een helpster van de praktijk.” De economie diende volgens Marshall en Keynes ten goede te komen “aan het bevorderen van het menselijk welzijn... en de bestrijding van het sociale lijden” (Moggridge, p 31, 33, 34). De economie diende een wezenlijke bijdrage te verlenen aan de beschaving en de samenleving. Naast zijn brede visie en interessen kenmerkte Keynes zich door praktisch inzicht.

“Zijn praktische zin was altijd dienstbaar aan zijn principes: hij verlangde er hartstochtelijk naar om de wereld meer leefbaar te maken. Hij trok zich de ellende van de dertiger jaren heel erg aan en had felle kritiek op de regeringen omdat ze er te weinig tegen deden... Naast economie en politiek hadden vele andere zaken zijn belangstelling: hij interesseerde zich voor filosofie en landbouw, schilderijen en ballet, oude boeken en moderne poëzie... In de omgang met zijn vrienden was hij een ongedwongen en vriendelijk mens, en een stoutmoedig afbreker van heilige huisjes” (Steward, p 9). Een van zijn vrienden was Ludwig Wittgenstein. Zij blonken uit in “het voeren van eindeloze gesprekken” (p 11).

https://ruzokopycynemo.izu-onsen-shoheiso.com/john-maynard-keynes-contribution-to-economics-history-essay-17314yl.html; https://www.tutor2u.net/economics/reference/keynesian-economics

 

Eerste betrekkingen en eerste publicaties

In zijn eerste baan werkte hij als bestuursambtenaar bij het India Office. Hij had voldoende tijd over om zijn eerste boek te schrijven, Indian Currency and Finance (1913), waarin hij zich als financieel econoom profileerde en schreef ook een dissertatievoorstel om een promotieplaats en fellowship te verkrijgen. Dat lukte na zijn ontslag in 1909, toen hij onderwijsassistent van Marshall werd. Hij bleef zijn leven lang als (parttime) docent verbonden aan King’s College te Cambridge. “In 1911 werd hij hoofdredacteur van de ‘ Economic Journal’ – het belangrijkste economische tijdschift ter wereld” (Steward, p 11). Het vergrootte zijn invloed.

Zijn dissertatie werd pas in 1921 gedrukt met als titel A Treatise on Probability, mede vanwege de oorlog. De storende invloed van onzekerheid op de besluitvorming loste Keynes op door zijn benadering in termen van waarschijnlijkheid. “’Keynes’ waarschijnlijkheidstheorie gaat uit van verwachtingen, niet van feitelijke uitkomsten, zonder daarbij te verzanden in een zuiver subjectief gezichtspunt” (Clarke, p 44). (Winst)verwachtingen en waarschijnlijke ontwikkelingen spelen in zijn latere werken een rol van betekenis. Om beslissingen te nemen en adequaat te handelen is het volgens hem niet nodig volledige zekerheid te hebben. Juist in onzekere omstandigheden is doortastend handelen van belang en ook onze morele plicht (daartoe) vervullen.

 

 

De Eerste Wereldoorlog en de economische gevolgen

Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg hij een post op het Ministerie van Financiën, waar hij zich bezig hield met de financiering van de oorlog. Daar leerde hij o.m. Lloyd George kennen als minister van financiën, met wie hij deelnam aan de vredesbesprekingen met Duitsland toen deze premier was geworden. De onderhandelingen stelden hem zo diep teleur, dat hij ontslag nam en zijn bezwaren publiceerde in een geruchtmakend essay De economische gevolgen van de vrede (1919), waarmee hij zijn reputatie vestigde door zijn scherpe onderbouwde kritiek op de onmogelijke herstelbetalingen van Duitsland, die het land uitpersten. Het kreeg “ een ontvangst waarvoor het woord succes te gewoon en te opnnozel klinkt,” was de reactie van zijn rivaal, de Oostenrijkse econoom Schumpeter (Moggridge, p 62).

“’Ik durf te voorspellen dat de wraak niet op zich zal laten wachten.’ Er zou weldra een oorlog ontstaan ‘die ongeacht de overwinnaar , de beschaving en vooruitgang van onze generatie teniet zal doen’” (Steward, p 13). Helaas heeft hij gelijk gekregen, zoals vaker. Het essay bevat cynische typeringen van de onderhandelende inhalige staatshoofden. Zijn ideeën stonden ook aan de wieg van het Marshallplan, om te zorgen dat na de Tweede Wereldoorlog niet dezelfde fouten werden begaan. In 1922 volgde zijn bewerkte bundel artikelen Een herziening van het verdrag (1922), dat ook in vele talen werd vertaald. De bestseller maakt hem rijk en beroemd. Door winstgevende beleggingen werd hij nog rijker. Met een deel van zijn vermogen heeft hij culturele en artistieke projecten gesubsidieerd. Het maakte hem financieel onafhankelijk, waardoor hij ook in overheidsdienst beter in staat was onafhanklijk advies te geven zonder persoonlijk financieel belang.

 

 

De Bloomsbury groep

Aan het eind van zijn eerste studiejaar in Cambridge ging Keynes deel uitmaken van een exclusievediscussiegroep, de Bloomsbury-groep, opgericht door zijn vrienden Lytton Strachey, schrijver van de bestseller Eminent Victorians en Leonard Bloom, die de echtgenoot werd van de latere beroemde schrijfster Virginia Woolf, ook een lid van de groep. De naam Bloomsbury is ontleend aan een Londense wijk waarin een aantal leden van de groep ging wonen.

Keynes “werd in februari 1903 opgenomen in de ‘Apostelen’, een klein besloten gezelschap van docenten, studenten en afgestudeerden van Cambridge... Sommige leden daarvan zouden een belangrijke rol blijven spelen in de Bloomsbury-groep” (D.E. Moggridge, Keynes, p 18). Tot de ‘Apostelen’ behoorden onder meer de ethicus, econoom en parapsycholoog Henry Sidgwick, met wie Keynes als jongeman golf had gespeeld, de filosoof Bertrant Russell, en de schrijver E. M. Forster. Het waren vrijdenkers en linkse liberalen. Keynes was op grond van zijn primaat van het zelfbeschikkingsrecht net als de meeste Bloomsbury-vrienden tegen de dienstplicht, waarvoor hij vrijstelling had gekregen. Toch diende hij uit principe een bezwaarschrift in.

 

Bloomsbury Group members: Vanessa Bell, Clive Bell, Virginia Woolf, and Keynes. Just another summer afternoon. Via Wikimedia Commons 

Persoonlijke moraal

Keynes maakt in My Early Beliefs (een terugblik uit 1939) een onderscheid tussen religie en moraal. “Waarbij onder ‘religie’ wordt verstaan iemands houding ten opzichte van zichzelf en het eeuwige en onder ‘moraal’ iemands houding jegens de buitenwereld en alle tussenvormen... Alleen de geestesgesteldheid was van belang... Zij bestond uit een tijdloze, hartstochtelijke staat van contemplatie en communie, vrijwel totaal losgemaakt van een ‘voordien’ en ‘daarna’... De aangewezen voorwerpen van contemplatie waren een geliefde persoon, de schoonheid en de waarheid, en iemands voornaamste doelstellingen in het leven waren de liefde, het scheppen en genieten van esthetische ervaringen en het streven naar kennis. Maar van al deze stond de liefde verreweg op de eerste plaats... Wij verwierpen... de gebruikelijke moraal, conventies en traditionele wijsheden... Wij behoorden tot de laatsten der utopisten... ‘wereldverbeteraars.., die geloven in aanhoudende morele vooruitgang... Mensen die... zouden kunnen worden overgelaten aan hun eigen verstandige oogmerken, zuivere motieven, en betrouwbare intuïtie inzake hetgeen als goed moet worden beschouwd” (Moggridge, p 20-21). Dat past niet bij de betiteling ‘immoralisten’, die hij op zichzelf toepast. Wellicht had deze term ook te maken met hun opvattingen over liefde en seksualiteit, die vaak homo-erotisch was.

Het zou onjuist zijn te concluderen dat Keynes “over geen enkel gevoel van maatschappelijke verantwoordelijkheid beschikte” (Clarke, p 38). Het gaf hem wel een vrijbrief voor zijn homoseksualiteit, in die tijd nog een taboe. “Veel van Keynes’ vrienden waren homoseksueel... en velen stonden bekend als actief voorstander van het vrouwenkiesrecht” (p 42). De grote standaardbiografie (1951) door zijn student en latere collega Roy Harrod kon daarover slechts in bedekte schrijven, om de reputatie van Keynes niet te beschadigen. Het citaat hierboven heeft een gechargeerde polemisch aandoende strekking, die typerend is voor Keynes. Het maakt duidelijk dat hij een grensverleggende en autonome dwarsdenker was, die op eigen inzicht en (morele) intuïtie afging. Dit blijkt met name uit zijn kritiek op de conventionele, klassieke economie, waarin hijzelf ter dege was opgeleid.

 

Een intuïtief, logisch, analytisch, moreel en maatschappelijk betrokken econoom

“Keynes was een uiterst intuïtief mens... hoezeer hij ook de nadruk legde op de premissen van redeneringen... Bij Keynes vormde zijn intuïtie een eerste maar essentiële fase van het creatieve proces..., Zijn intuïtie liep steeds vooruit op zijn analyse” (Moggridge, p 37, 38, 104). Hij was ook een logisch en wiskundig denker. Hij meende dat “‘meer helder inzicht’ vrijwel ieder probleem kan oplossen... Dit credo, naast zijn eigen vertrouwen in zijn persoonlijke overredingskracht, verschaft een onmisbare sleutel tot het gedrag van Keynes als econoom” (p 42, 44). Rationele overreding en invloed op de publieke opinie en de ‘interne opinie’ van de elite speelde daarbij een belangrijke rol. Als schrijver van boeken en krantenartikelen behartigde hij met verve deze rol van opiniemaker. Hij voelde het als Bloomsbury-vertegenwoordiger als een “morele verplichting te strijden tegen stompzinnigheid, verspilling en absurditeiten... Volgens zijn eigen verklaringen zag hij zich geplaatst aan het ‘liberaal-socialistische’ uiteinde van het brede spectrum van het politieke en sociale denken, dat loopt van Ludwig von Mises, Hayek en hun opvolgers tot Milton Friedmanaan het andere uiteinde. Vanaf het begin had Keynes de idee van laissez faire in haar dogmatische vorm afgewezen... Laissez faire, zei Keynes, had zijn langste tijd gehad. Hij beweerde dat zoiets ondertussen neerkwam op een bovennatuurlijk geloof in de markt op zich” (p 46, 47, 12). Het verwachte automatische herstel op de lange termijn liet te lang op zich wachten. Dit leidde tot een van zijn beroemdste uitspraken: “op de lange termijn zijn we allemaal dood”.

 

 

Politieke positionering van Keynes

Keynes botste geregeld met de Brits-Oostenrijkse neoliberale econoom Friedrich von Hayek, auteur van het anti-socialistische boek The Road to Serfdom (1944) en een tegenstander van overheidsplanning. Hij was “Keynes’ meest geduchte academische tegenstander [die] schreef dat Keynes de enige echt grote man [was] die ik ooit heb gekend en voor wie ik bewondering koesterde” (Clarke, p 19). Keynes’ positie kwam dichter in de buurt van “zijn grote rivaal” Joseph Schumpeter (Clarke, p 115). Deze veelzijdige en meer socialistisch georiënteerde econoom was eveneens in 1883 geboren, maar werd overvleugeld door Keynes [1]. Aan de Harvard Universiteit waar hij doceerde, “leken zijn eigen studenten eerder in de ban van theoretische inzichten die Keynes doceerde” (Clarke, p 16). De visie van Keynes stond dus ongeveer diametraal tegenover het neoliberalisme en het geloof in de vrije markt. Hij was voor overheidsingrijpen om werkloosheid en andere problemen op te lossen, die door de marktwerking niet adequaat worden opgelost.

“Keynes vatte zijn politieke credo in 1939 voor The New Statesman aldus bondig samen: ‘De vraag is of wij bereid zijn de negentiende-eeuwse laissez-faire staat te verlaten om een nieuw tijdperk van liberaal socialisme te betreden, waarmee ik een systeem bedoel waarin wij kunnen handelen als een voor gemeenschappelijke doeleinden georganiseerde gemeenschap en sociale en economische rechtvaardigheid kunnen bevorderen, met behoud van respect voor en en bescherming van het individu – zijn vrijheid, van keuze, zijn geloof, zijn geestkracht en de expressie daarvan, zijn ondernemingslust en zijn eigendom’.”

“Uitgaande van deze basis was hij bereid te experimenteren met zijn misschien wat overmatig optimistische opvatting van de macht van de redelijke overreding, met als doel de mensen te bevrijden van het juk van sleur en ontberingen, om het hen mogelijk te maken en hen aan te moedigen te genieten van de hoger staande zaken in het leven, zowel materieel als spiritueel...  [en] het doel zullen stellen boven de middelen en het goede zullen kiezen boven het nuttige” (Moggridge, p 49). 

Keynes en zijn vrouw Lydia Lokopova hielden van het goede leven. Geschilderd door William Roberts,1932

 

Keynes zette zijn economische en politieke visie vaak uiteen in (kranten)artikelen en essays. “Deze essays laten ook zien dat hij het moderne kapitalisme beschouwde als een noodzakelijk, maar niet eeuwigdurend kwaad – als een systeem, dat ook al had het een kwalijk aangezicht toch op redelijke effeciënte wijze de noodzakelijke productie leverde... Onder alle omstandigheden was het kapitalisme in de ogen van Keynes een middel... tot een bepaald doel, en hij geloofde niet dat er ‘enige economische verbetering bestaat waar een revolutie een noodzakelijk instrument voor is’” (Moggridge, p 48).

Zijn boek over geld, A Tract on Money Reform, begint met de stelling: “Geld is alleen van belang om wat het kan verwerven” (Clarke, p 76). Het ging hem op den duur “’om een zo verstandig, prettig en goed mogelijk leven te kunnen leiden’. En onder die omstandigheden zal de liefde voor geld op zich ‘’naar waarde worden geschat als een enigszins weerzinwekkende afwijking, als een van die halfcriminele, halfpathologische neigingen” (idem, p 72). Uiteindelijk ging het hem om “de hoger staande zaken in het leven” (Moggridge, p 49). De economie diende deze mogelijk te maken als middel tot een hoger doel. Keynes was zelf een groot liefhebber van kunst en cultuur. Hij hield ook van de natuur en de ‘countryside’ en kocht na zijn huwelijk de oude boerderij Tilton House als buitenhuis in Tilton, Sussex, waar hij tot vlak voor zijn plotselinge dood genoot van de prachtige omgeving.

 

 

Huwelijk met de Russische balletdanseres Lydia Lopokova

Na divese homo-erotische relaties met leden van de Bloomsbury-groep en daarbuiten trouwde Keynes in 1925 met Lydia Lopokova, die al eerder getrouwd geweest was met de zakelijk leider van haar ballet, die  er een andere relatie op na hield. Keynes ontmoette haar na haar eerste optreden in 1918 en bezocht later avond aan avond haar balletvoorstellingen. “De charmes van Lydia bleken algauw onweerstaanbaar... Hun huwelijk in 1925 bezorgde hem een nieuw doel, nieuwe emotionele stabiliteit en pure vreugde waar hij nooit genoeg van kreeg” (Clarke, p 68). Lydia kreeg in 1928 een miskraam en hun hoop op kinderen werd niet meer vervuld. Dit belette hem niet een essay te schrijven over Economische kansen van onze kleinkinderen (1930, in 1931 in Essays in Persuasion)

“Lydia werd niet zomaar geaccepteerd door Bloomsbury... Er ontstond een geringschattend en misleidend beeld van Lydia als een onnozel vrouwtje” (idem). Daardoor verwijderde Keynes zich enigszins van de groep. Hij bleef het meest bevriend met Leonard en Virginia Woolf. Lydia heeft hem altijd emotioneel, intellectueel en fysiek ondersteund en was onmisbaar voor hem, vooral na zijn eerste hartaanval in 1937. “Lydia was zijn verzorgster. Maynard gaande houden zou nog negen jaar, in vrede en in oorlog, haar belangrijkste taak zijn” (Clarke, p 91). 

Zij zag ook de waarde van zijn journalistieke inspanningen en was trots op zijn bekendheid en betrokkenheid. Ze las wat hij schreef, ook zijn opus magnum The General Theory of Employment Interest and Money (1936) en het nogal ontoegankelijke Tract on Money Reform (1924) en het vervolg A Treatise on Money (1930). Ze vond het treurig als critici hem alleen als econoom zagen. “Door al jouw ‘levenswegen’ ben jij een prikkelende persoonlijkheid,” schreef ze. “Haar invloed leide hem verder op die ’levenswegen’” (Clarke, p 70). Ze begreep hem met haar hart en haar verstand en deed haar best om hem zo goed mogelijk te volgen. Haar onvoorwaardelijke ondersteuning heeft hem op de been gehouden tot een hartaanval fataal was op eerste paasdag 1946.

 

 

Lydia en Maynard Keynes, Wikimedia Commons

Internationale economische en politieke invloed

Keynes was erg politiek en maatschappelijk betrokken. Hij trok zich de werkloosheid en recessie aan, die voor velen werklozen haast ondraaglijk was. Hij zocht daarvoor een fundamentele oplossing, nadat diverse ineffectieve ‘lapmiddelen’ zoals lagere lonen eerder averechts leken te werken. Volgens Keynes diende de koopkracht juist gestimuleerd te worden door meer inkomen. Hij heeft er diverse artikelen en essays over geschreven, zoals The Economic Consequence of Mr . Churchill (1925); The End of Laissez Faire (1926); Vergt werkloosheid drastische maatregelen? (1928) en The Means of Prosperity (1933). Met zijn pamflet Kan Lloyd George het waarmaken? reageerde hij op diens verkiezingsleus: Wij kunnen de werkloosheid de baas. Hoewel hij liberaal bleef, voorzag en voorspelde hij de opkomst van de Labourpartij en “zocht hij bij links zijn bondgenoten” (Clarke, p 87).

De middelen tot welvaart was in 1933 een voorbode van zijn General Theory of Employment, waar hij toen al aan werkte en waarvan hij “radicale veranderingen” verwachtte (p 90). Zijn ideeën vonden een bevestiging in de New Deal politiek van Roosevelt, die onafhankelijk van hem was opgekomen en later door hem werd gestimuleerd. Na de Amerikaanse uitgave van zijn artikelenserie Hoe betalen we de oorlog? in 1939 in de Times publiceerde hij in het tijdschrift New Republic een vervolgartikel De Verenigde Staten en het Plan Keynes (1940). De New Deal was toen al lang aan de gang en zou door de oorlogseconomie zijn voltooiing vinden. Reeds in 1934 ontmoette hij voor het eerst president Roosevelt, die echter meer politicus dan econoom bleek en weinig verstand van economie had, zoals hij tegen Schumpeter had opgemerkt. Roosevelt voer op zijn intuïtie, gezonde verstand, mededogen en rechtvaardigheidgevoel.

“Misschien is er teveel tijd besteed aan het uitpluizen van de mogelijke invloed van Keynes op Roosevelt: misschien zou juist meer erkenning van Roosevelts invloed op Keynes op zijn plaats zijn” (Clarke, p 165-66). In 1933 schreef Keynes in zijn steunverklaring aan Roosevelt: “U bent de bestuurder wiens algemene oordeel en houding ten aanzien van taken van de overheid mij het allerliefst zijn” (p. 196). Je zou kunnen zeggen dat Keynes (daarna) de reeds bestaande politiek van Roosevelt economisch heeft onderbouwd en gestimuleerd. “De president zelf nam veelal genoegen met wat algemene begrippen en was een doorgeefluik voor de meer algemene ideeën van anderen,” schreef Keynes in 1934. “Hij was meer onder de indruk van Roosevelts politieke instinct dan van zijn kijk op de economie,”die te wensen overliet (Clarke, p 181-82, p 15).

Toen Keynes tijdens de oorlog op het Britse Ministerie van Financiën werkte als ‘alzijdig’ adviseur zonder precieze functieomschrijving, ‘just Keynes’, is hij samen met Lydia nog vijf keer naar de VS gegaan voor handels- en financieringsbesprekingen. De laatste vlak voor zijn dood in 1946. Hij werd met veel egards verwelkomd. Samen met de VS streefde hij naar “een internationeel monetair systeem dat de volledige werkgelegenheid zou bevorderen in plaats van te ondermijnen... Hij zag... kansen voor een rechtvaardiger model van vrijhandel” (Clarke, p 101). Daaruit zijn het Internationale Monetaire Fonds IMF, de Wereldbank en de Bretton Woods Conferentie voortgevloeid. De internationale (vrij)handel werd daardoor gereguleerd op basis van de US dollar, meer volgens de plannen van de Amerikanen dan die van Keynes. “Zelfs Keynes kon niet altijd winnen” (Steward, p 16). Zijn laatste klus bestond uit onderhandelen over een grote Amerikaanse lening, die vooruitliep op het Marshall Plan.

Zijn vijftien jaar jongere collega Lionel Robbins, die later nogal met hem van mening verschilde, schreef in zijn dagboek over Keynes in actie op de Bretton Woods conferentie: “Op dat soort momenten denk ik vaak dat Keynes wel een van de meest bijzondere mensen ooit moet zijn: die snelle logica, die trefzekere intuïtie als van een roofvogel, die levendige verbeeldingskracht en die brede visie, gepaard gaand aan ook nog eens een weergaloos gevoel voor het juiste woord” (Clarke, p 112). Robbins noemt het genialiteit, volstrekt ontraditioneel, terwijl hij gewoon onze klassieke manier van verbeelden gebruikt, en verbeeldde zich dat “een gouden licht om zijn hoofd speelde.” Enig charisma kan Keynes niet worden ontzegd.

 

Keynes en Roosevelt 

Vooruitzichten, beperkingen en kritiek

De invloed van Keynes werd minder toen de naoorlogse wederopbouw een feit was. Na de val van het communisme werd het keynesianisme overheerst door het neoliberalisme. De theorie van Keynes is een integraal onderdeel van de moderne economie geworden en leidde tot de keynesiaanse revolutie, die algemene ingang vond. Uiteenlopende liberale, sociaal-democratische en christen-democratische politieke richtingen hebben zijn benadering overgenomen. 

“Toch is er kritiek op uitgeoefend. Keynes’ theorie zou voor de naoorlogse situatie bijv. niet meer adequaat zijn... Hij had zich vooral gericht op de problemen van zijn tijd, de tijd van depressie en stagnatie. De naoorlogse periode met zijn geweldige economische expansie eist op verschillende punten precisering en nadere uitwerking. Voor die uitwerking hebben volgelingen van Keynes gezorgd... Zelf heeft Keynes nauwelijks meer de gelegenheid gehad zich met de problematiek van de aanpassing van zijn theorie aan de naoorlogse omstandigheden bezig te houden” (A.A. de Boer, Inleiding tot het denken van Keynes, p 24-25).

Bij volledige werkgelegenheid wordt de keynesiaanse economie minder actueel. “Met enige overdrijving zou men kunnen stellen, dat de keynesiaanse theorie de tendentie heeft zichzelf overbodig te maken, indien een adequate economische politiek wordt gevoerd” (F. de Roos, ‘Keynes’ in Denkers van deze tijd: Marx, Schumpeter, Sorel, Keynes en Röpke). Zijn economische inzichten zijn echter blijvend relevant gebleken en hebben economische inzichten op een hoger plan gebracht.

Een andere beperking van de economie van Keynes is de volgende. “In minder ontwikkelde landen kan... de combinatie van armoede en werkloosheid volgens de keynesiaanse methodes niet opgelost worden– zoals in de dertiger jaren in Engeland” (Steward, p 265). Schumpeter waarschuwde bij zijn “grootmoedige ‘in memoriam’ in 1946 dat ‘het advies van Keynes altijd in de eerste plaats een Engels advies was voor Engelse problemen, ook indien gericht aan andere landen’” (Clarke, p 178). In niet-geïndustrialiseerde samenlevingen werkt toename van de vraag niet op dezelfde manier als in geïndustrialiseerde landen, omdat de ontbrekende industrie daar geen werkgelegenheid biedt en er andere problemen zijn.

“De vraag moet niet stijgen maar de methodes en uitrusting die nodig zijn om de productiviteit te verhogen moeten uitgenbreid worden: onderwijs en scholing, onderricht in eenvoudige methodes om de landbouwproductie te vergroten, investering in fabrieken en machines, wegen en spoorwegen, elektrische centrales en bevloeiingssystemen” (p 266). Dit gebeurde trouwens ook bij de New Deal in de VS en vereist grote (overheids)investeringen, net als het aanpakken van werkloosheid. Deze landen zijn vooral afhankelijk van de productie van primaire producten: voedings- en grondstoffen. De vraag daarvan is minder elastisch. Mensen gaan niet zo gauw meer eten of veel meer grondstoffen gebruiken. Hun consumptiepatroon kenmerkt zich door een zeker evenwicht en gewoontevorming. Dus van meer consumeren is een minder grote inkomensstijging te verwachten dan bij industriële investeringen. Wereldwijde industrialisatie kent echter problemen van milieuvervuiling en verwarming van de atmosfeer, tenzij de techniek schoner wordt, allereerst in de meest vervuilende industrielanden. Dergelijke wereldproblemen zijn na de tijd van Keynes meer op de voorgrond getreden, maar vragen net als werkloosheid om overheidsregulering.

In onze tijd van crisisverschijnselen wint Keynes weer aan relevantie. “We weten dat er problemen zijn die de markt niet voor ons kan oplossen... En we weten ook dat de overheid geenszins het probleem is, maar een noodzakelijke schakel in de oplossing... Met betrekking tot het economische beleid doen we er niet verkeerd aan om, zeventig jaar na de General Theory, specifieke maatregelen te verzinnen die passen bij onze eigen tijd... een frisse benadering van nieuwe moeilijkheden van nu” (Clarke, p 195, 197 in 2009). Dit inzicht begint nu allerwegen door te dringen en vraagt om verdere uitwerking.

De betrekkelijk unieke en veelzijdige combinatie van theoretisch en praktisch economisch en politiek inzicht, onafhankelijk beoordelingsvermogen en oprechte morele en maatschappelijke betrokkenheid leidden in de tijd van Keynes door bittere noodzaak tot zijn keynesiaanse revolutie, een groot woord voor de economische hervorming die toen vorm kreeg. Genoemde combinatie  van kwaliteiten kan ons nog steeds tot voorbeeld dienen. 

Noten

  1. Zie S.U. Zuidema, e.a. Denkers van deze tijd: Marx, Schumpeter, Sorel, Keynes en Röpke, en mijn artikel over Schumpeter in nr 89: De uit de hand lopende dynamiek van de moderne tijd Deel 2: Zelfversterkende processen in de economie en kwetsbaarheden van de democratie