Het democratische vermoeidheidssyndroom

Civis Mundi Digitaal #111

door Erik Jansen

Bespreking van: David Van Reybrouck, Tegen verkiezingen. De Bezige Bij, 2016.

 

Loting speelde in de oorspronkelijke vorm van democratie een belangrijke rol. Het werd toegepast binnen de zelfstandige steden Athene in de Griekse tijd en Venetië en Florence in hun bloeiperiode tijdens de Italiaanse renaissance. Burgers, die kwalificeerden voor ambten of voor lidmaatschap van raden en rechtbanken, werden door het lot aangewezen om voor een korte periode die bestuursambten te vervullen. Hiermee werd vermeden dat bepaalde families of groeperingen een overheersende positie in het bestuur van de stadstaten zouden gaan innemen, hetgeen zou leiden tot nepotisme en kongsi-vorming. Bij het opstellen van de Amerikaanse constitutie in 1776 en bij alle burgerlijke revoluties die daarop volgden werd het principe van loting vervangen door verkiezingen, om reden dat bestuurlijke bekwaamheden van de bestuurders belangrijker werden gevonden dan dat de bevolking evenredig vertegenwoordigd was (representativiteit). Het kiesrecht was aanvankelijk ook beperkt tot een kleine groep vermogende burgers (censuskiesrecht). In de 19e en begin 20e eeuw werd het kiesrecht uitgebreid tot de meerderjarige bevolking. Daarmee werd de representativiteit verbeterd, maar de gekozen parlementariërs en ministers vormen over het algemeen geen correcte afspiegeling van de samenleving. Dus de ‘electorale’ parlementaire democratie is nog steeds niet volledig representatief.

 

De politieke malaise

In het eerste hoofdstuk van zijn boekje schetst van Reybrouck een somber beeld van de huidige politieke situatie. De politieke partijen die vele decennia een bemiddelende rol hebben gespeeld om politici te rekruteren en burgers te groeperen rond gedeelde politieke overtuigingen, zijn in het defensief geraakt. Het aantal leden is drastisch gedaald tot onder de 5% van de bevolking. Ook is het aantal partijen gegroeid door populistische bewegingen en door afsplitsingen van bestaande partijen. Fracties worden kleiner en het wordt steeds moeilijker om coalities te formeren en tot regeerakkoorden te komen. Omdat geen partij voldoende dominant is om ervan verzekerd te zijn dat zijn ideeën en wensen in de regeerperiode tot zijn recht zullen komen, zullen alle partijen die aan een coalitie deelnemen vooraf zekerheid willen hebben of de enkele punten die zij belangrijk vinden wel voldoende aan bod zullen komen. Vandaar lange onderhandelingen en zeer gedetailleerde regeerakkoorden.

Naast het verlies van het belang van de politieke partijen, is ook de rol van het maatschappelijk middenveld zoals vakbonden, woningbouwverenigingen, zorginstellingen en onderwijs, als platform voor de politieke gedachtevorming ineengeschrompeld en van het ideologisch gedachtegoed losgekoppeld en al of niet geprivatiseerd of aan de markt overgeleverd. Hierdoor is kadervorming en overleg binnen en tussen de zuilen afgenomen.

De maatschappelijke problemen zijn complexer geworden en vragen meer technische expertise. Ook zijn veel overheidstaken inmiddels gedelegeerd aan land overstijgende organisaties zoals de Europese Unie, de Centrale Banken, het IMF, en de internationale organisaties die handelsakkoorden ontwerpen en toezien op hun naleving. De grote maatschappelijke problemen als de klimaatcrisis, de biodiversiteit, inkomensongelijkheid, immigratie en proliferatie van kernwapens zijn ook bij uitstek alleen op te lossen op internationaal niveau.

Voor de rol van het parlement als “moreel” orgaan van de samenleving is dus steeds minder ruimte. De vraag is ook of het parlement die morele rol nog wel kan vervullen. Waar in het begin van de 20e eeuw de rangen en standen nog breed vertegenwoordigd waren in het parlement, heeft het beroep van politicus steeds meer een professionele invulling gekregen.  Momenteel heeft 80% van de volksvertegenwoordigers een academische opleiding afgerond, waarmee ons parlement een diploma democratie geworden. Een groot deel van de bevolking voelt zich dan ook niet meer vertegenwoordigd en ziet in de politici een ‘elite’ van baantjesjagers die vooral goed voor zichzelf zorgt. Het aantal mensen dat helemaal niet meer gaat stemmen is inmiddels de “grootste” fractie, virtueel weliswaar.

De intermediaire rol van de politieke partijen en het maatschappelijk middenveld is overgenomen door de media. Rond de verkiezingen wordt een mediacircus opgetuigd waarbij de morele vraagstukken van hoe we de samenleving willen inrichten en welke ethische principes we willen hanteren naar de achtergrond zijn verdreven voor de waan van de dag. De boodschap moet in korte debatten en discussies op een heldere manier worden verpakt en op een manier die andere politici in het nauw drijft. Politici moeten dagelijks scoren wat leidt tot veel zinloze debatten, interpellaties, vragen aan de ministers, moties; vaak naar aanleiding van een krantenartikel. Kortom, toenemend ‘incidentalisme’. Politici branden sneller op en tijd en aandacht voor het voorbereiden van wetgeving en het controleren van de regering en de overheid is er niet. De daaruit volgende misstanden zoals met de Toeslagenaffaire leiden dan op hun beurt weer tot meer politieke warmte. Vervolgens vertoont het internet ook nog een kakofonie van meningen en opinies, al of niet als parallelle samenleving. Dit alles leidt tot wat van Reybrouck het “democratisch vermoeidheidssyndroom” noemt.

 

De morele rol van de politiek

Voor het regeren van het land zijn bekwame bestuurders nodig en economische en technische expertise, maar er zijn ook morele vragen die alleen beantwoord kunnen worden als alle burgers in voldoende mate gerepresenteerd zijn in de volksvertegenwoordiging en als zij inhoudelijk hun inbreng kunnen hebben in de discussie (deliberatie). Hier ontbreekt het momenteel aan. Hoe dit te verbeteren?

Van Reybrouck stelt helaas deze vraag niet in zijn algemeenheid. Hij gaat niet in op de vraag of morele keuzes wel thuishoren in de politiek, of het benadrukken van morele keuzes juist niet de populistische insteek is (nationale identiteit, gezinswaarden versus lhbti, eigen volk versus immigratie, volkscultuur versus hogere cultuur, volk versus elite). Ook wijdt hij geen woorden aan het verbeteren van de partij-democratie bijvoorbeeld door het introduceren van kiesdrempels, het tegengaan van zetelroof, een zetelpremie voor de grotere partijen, etc. Er zijn vele manieren om het parlementaire stelsel en de volksraadpleging te verbeteren zonder de basisprincipes van de democratie op de schop te nemen.

Van Reybrouck kiest principieel voor het herintroduceren van loting als centrale principe voor het creëren van representiviteit in de volksvertegenwoordiging. Hij beroept zich daarbij op de nodige experimenten met volksraadplegingen die de laatste decennia gedaan zijn in de vorm van burgerfora over grondwetswijzigingen, ethische vragen als abortus, etc. Hij behandelt in detail de verschillende stadia van besluitvorming: agendering, het horen van experts, de deliberatie, het voorstel, en de besluitvorming. Er kunnen allerlei randvoorwaarden worden gehanteerd voor het op de juiste wijze mixen van expertise met een goede vertegenwoordiging, al of niet via getrapte loting, of loting per fase.

Ondanks de brede uiteenzetting en de vele voorbeelden en de lijstjes met voor- en nadelen overtuigt zijn betoog niet. Hij benadrukt keer op keer dat de experimenten leren dat de bevolking zich meer serieus genomen voelt en ook serieus zijn inbreng doet, maar daar gaat het denk ik niet om. De centrale vraag is wie zich daaraan gebonden voelt als er via loting een ‘jury’ is samengesteld, die een beslissing neemt? Komt de vraag dan niet het jaar daarop weer terug, zoals nu ook met de Brexit? Als een jury kiest voor het verbieden van homosexualiteit, laten we dit dan gebeuren? De politieke partijen vormen nu een soort van continuiteit, wankel weliswaar, maar het is niet als met loting dat er bij iedere nieuwe loting een nieuwe vertegenwoordiging wordt gecreeërd.

Mijn belangrijkste bezwaar is echter dat de huidige politieke malaise niet voldoende is om de principes zo grondig te veranderen. Als je eenmaal gaat veranderen dan is er straks niets meer heilig. We kunnen ons sterken met de verkiezingsoverwinning van Biden. Laten we behouden en verbeteren wat we hebben. De lakmoesproef is: hoe zouden we het vinden als bijv. Orbán met een voorstel voor loting komt in plaats van verkiezingen?

David van Reybrouck was zelf één van de initiatiefnemers en aanjagers van het G1000 burgerforum in 2011 in België. Helaas is de website G1000.org niet meer in de lucht. Goede overzichtsartikelen over burgerfora zijn:

Ank Michels en Harmen Binnema, Hoe divers, invloedrijk en deliberatief is een G1000? (2016) te lezen via https://dspace.library.uu.nl,

Frank Hendriks, Kristof Jacobs en Ank Michels, Nationale Burgerfora, Verkenning van nationale burgerfora als democratisch gereedschap te vinden op https://kennisopenbaarbestuur.nl/rapporten-publicaties/nationale-burgerfora/