Civis Mundi Digitaal #111
Bespreking van: George Orwell, Tegen totalitarisme: Essays over politiek en literatuur. ISVW Uitgevers, 2020.
Inleiding
“Tegen totalitarisme en voor democratisch socialisme: zo vatte George Orwell... ooit zijn werk samen,” luidt de eerste zin van de inleiding. Het boek bevat een selectie van zijn beste essays. Het sluit aan bij eerdere artikelen over Orwell in CM 103 en 104, waarin o.m. een bespreking van Nineteeneightyfour en zijn biografie. Gezien veronderstelde totalitaire tendensen in deze tijd, blijft zijn werk actueel. Van totalitarisme wordt nauwelijks een omschrijving gegeven. Wel van fascisme en nationalisme. Daar gaat Orwell uitgebreid op in. In CM 107 wordt totalitarisme uitvoerig omschreven o.m. aan de hand van het standaardwerk van Hannah Arendt. Het heeft te maken met totale regulering van het leven, waarin de persoonlijke vrijheid in de knel raakt, zoals bij de coronamaatregelen ook enigszins het geval was, maar dan erger. Hoogleraar klinische psychologie Mattias Desmet gaf hierover een actuele uiteenzetting: https://www.youtube.com/watch?v=nCfdbR0WOAs.
De essays van Orwell dateren uit de jaren 40 van de vorige eeuw en geven een treffend tijdsbeeld, maar zijn ook in onze tijd nog actueel. Ze beginnen met een bespreking van Mein Kampf van Hitler. Na zijn kritiek op dit standaardwerk voor oorlogspropaganda gaat hij meer in het algemeen in op literatuur en propaganda en komen enkele bijdragen ter sprake uit de tijdschriften waarvoor hij werkte. Hij werkte ook voor de BBC, een omroep die zich toen eveneens bezig hield met propaganda. De Newspeak uit Nineteeneightyfour is o.m. geïnspireerd op zijn ervaringen en bij de BBC en van zijn vrouw die bij een ministerie werkte. Hij had bij de BBC ook een programma over literatuur. Verschillende essays gaan over literatuur, al of niet in verband met propaganda en politiek. Het meest uitgebreid is zijn bespreking van De reizen van Gulliver van Jonathan Swift, een van zijn favoriete boeken. Hij gaat ook in op het dystopische boek Wij van de Russische schrijver Jevgeni Zamjatim, dat een inspiratiebron was voor zowel Orwell als voor Brave New World van Aldous Huxley.
Kernpunt in zijn essays is de relatie tussen literatuur en politiek. Evenals Camus en anderen pleit hij voor engagement en zo nodig voor een heldere morele stellingname. Maar een schrijver dient geen partijpolitiek te bedrijven, boven de partijen te staan en zich te laten leiden door ethische in paats van partijpolitieke en/of propagandistische principes. Politiek en moreel engagement en distantie van partijpolitiek kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Orwell pleit voor zuiverheid, helderheid en oprechtheid en “lijkt steeds een zekere ruimte te laten voor kritische twijfel en menselijkheid. Een les die uit zijn teksten en schrijverschap blijkt, is dat je sommige spanningen misschien nooit volledig kunt oplossen, maar dat we wel zo veel mogelijk moeten streven naar helderheid en oprechtheid” (p16).
Hij onthult algemene trekken in de samenleving, die niet alleen gelden voor zijn tijd, maar ook voor de onze en vooral gelden in een tijd van oorlog, crisis en polarisatie. Juist dan is een heldere onbevooroordeelde kijk van schrijvers van wezenlijk belang vanwege de informatievervuiling en propaganda, die dan vaak meer naar voren komt in de strijd tussen ideologieën en (partij)belangen.
Commentaar op Hitlers Mein Kampf (1940)
Orwell schrijft in reactie op een Hitler-gezinde uitgave van een vertaling van Mein Kampf, dat hij niet in staat is geweest een hekel te hebben aan Hitler, maar dat hij hem wel zou willen vermoorden als hij bij hem in de buurt zou kunnen komen. Hij vond dat Hitler het meelijwekkende, hondachtige gezicht had van een martelaar, een slachtoffer. Zijn vreugdeloze geest heeft begrepen dat een mens meer wil dan comfort en veiligheid. Ook strijd en zelfopoffering, tromgeroffel, vlaggen en loyaliteitsparades. Hij bood mensen een levensdoel om voor te vechten. “Beter een doel met verschrikkingen dan verschrikkingen zonder doel’... Het fascisme en het nazisme zijn in psychologisch opzicht veel sterker dan elke hedonistische levensbeschouwing” (p23,24).
De grens tussen kunst en propaganda (1941)
“In het Europa van de afgelopen tien jaar is literaire kritiek... die werkelijk oordeelkundig, nauwgezet en eerlijk is... nagenoeg onmogelijk geweest... Literatuur is overspoeld met propaganda” (p25). Veel schrijvers zijn marxistisch en “beschouwen ieder boek zo’n beetje als politiek pamflet.” Het ging hen om de politieke en sociale implicaties ervan. Orwell denkt dat deze literaire houding te maken heeft met de sociale en politieke omstandigheden. Die brachten schrijvers er toen eerder toe om politieke kleur te bekennen. In de Victoriaanse tijd daarentegen “was een boek deels iets dat geld opleverde en deels een middel om preken mee te verkondigen” (p27). Zelfs bij begaafde schrijvers als Dickens.
Aan het eind van de 19e eeuw heerste het idee van ‘kunst om de kunst’ en bij sommigen misschien al eerder. Dat had te maken met “de stilzwijgende veronderstelling dat de beschaving eeuwig zou duren... [Een] gevoel van veiligheid en continuïteit... Maar vanaf 1930 heeft dat gevoel van veiligheid niet meer bestaan. Hitler en de depressie vernietigden het op een manier die zelfs de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie niet voor elkaar hadden weten te krijgen... Het hele eigen waardensysteem wordt voortdurend bedreigd. Onder dergelijke omstandigheden is afstandelijkheid niet meer mogelijk... In een wereld waarin het fascisme en het socialisme elkaar bevochten, moest ieder weldenkend mens partij kiezen” (p28).
Vandaar dat literatuur meer propagandistisch werd en een sociale en politieke stellingname kreeg. Ook “ontdekten veel schrijvers rond 1939 dat je je intellectuele integriteit niet werkelijk kunt opofferen ten gunste van een politiek credo... en tegelijk schrijver kunt blijven... De gebeurtenissen... hebben ons geholpen om... de grens tussen kunst en propaganda te definiëren” (p29).
Literatuur en totalitarisme (1941)
‘De politiek... is de literatuur binnengedrongen... We leven in een tijd waarin het autonome individu niet meer bestaat... of...een tijd waarin het individu stopt te geloven in de illusie dat hij autonoom is” (p31). Tot dusver kon literatuur worden opgevat als “’waarheidsgetrouwe uitdrukking van wat één persoon denkt en voelt... in navolging van Shakespeare: ‘To thine own self be true”’ (p31,32). Een totalitaire staat biedt geen ruimte voor individuele vrijheid. Orwell meent dat totalitaire tendensen zich verder over de wereld verspreiden dan Duitsland. In elk geval toen ook in Rusland, Italië, Spanje en tegenwoordig in andere landen, bijv. China, Rusland, Iran en India, ook de grootste democratie ter wereld begint steeds meer op een fundamentalistische hindoedictatuur te lijken.
“De totalitaire staat doet in elk geval een poging de gedachten en gevoelens van zijn onderdanen net zozeer te beheersen als hun handelingen... Als het totalitarisme zich wereldwijd en permanent vestigt, dan komt dat wat we als literatuur kennen onvermijdelijk tot een einde” (p33). Niettemin hoopt Orwell dat de literatuur zal overleven en dat zich een vorm van socialisme zal ontwikkelen die niet totalitair is en de vrijheid van het denken het verdwijnen van het economisch individualisme weet overleven. Voor alsnog lijkt eerder het omgekeerde het geval. Tijdens de coronacrisis stond de vrijheid van denken onder druk met censuur op internet, terwijl het economische neoliberalisme weliswaar onder druk staat, maar tot dusver heeft weten te overleven en het socialisme in het defensief gedrongen is. Hoe lang nog? Zal de hoop van Orwell een keer bewaarheid worden?
Wells, Hitler en de wereldregering (1941)
H.G. Wells heeft Hitler onderschat en de irreële, geplande wereldstaat van Wells was ver te zoeken, hoewel de rationeel en wetenschappelijk geplande maatschappij dichterbij lijkt te komen. Volgens Orwell “vecht wetenschap zij aan zij met bijgeloof... [met] ideeën uit de steentijd,” verwijzend naar het fascisme, dat te beschouwen is als een stringent geplande vorm van bijgeloof met een leiderscultus. In de jeugd van Wells “werd de samenleving geregeerd door bekrompen, bijzonder ongeïnteresseerde mensen, roofzuchtige zakenlui, kleurloze klerken, bisschoppen en politici” (p42). Daartegenover plaatste Wells zijn redelijke en wetenschappelijke, technocratische samenleving in het vooruitzicht. “Hij was en is nog steeds niet in staat om te begrijpen dat nationalisme, religieuze intolerantie, en feodale loyaliteit veel krachtiger zijn dan datgene wat hij zelf als redelijk zou omschrijven. Wezens uit de middeleeuwen zijn het heden in komen marcheren” (p43). Ook tegenwoordig zien we hoe sterk dergelijke tendensen nog zijn, bijv. bij het rechtse nationalistische populisme. Wells was niet ingenomen met het artikel van Orwell en kwam niet meer bij hem eten.
Geld en geweren(1942)
Dit essay is nu minder relevant. Het stelt de prioriteitskwestie van investeren in bewapening of consumptiegoederen. Consumptie lijkt het tegenwoordig te hebben gewonnen, hoewel er nog steeds veel wordt geïnvesteerd in bewapening. Een beetje minder kan ook wel.
Orwell pleit voor lezen als “een van de goedkoopste en minst verspillende ontspanningsvormen” naast radioluisteren. Toen was er nog geen TV, die nu gebruikt lijkt te worden om de massa dom te houden, massaconsumptie te bevorderen en de bevolking in de gewenste richting te beïnvloeden, hoewel er ook alternatieven worden geboden, die door een minderheid worden gekozen, vergeleken bij het geboden massavermaak.
Orwell wijst ook op “volkstuintjes [die] overal beschikbaar zijn, zelfs in de grotere steden” (p49). In onlangs verschenen literatuur wordt hiervoor ook gepleit. Hij is duidelijk gekant tegen verspilling en steeds meer consumeren en voorstander van eenvoudig leven en “terugvallen op de rijkdommen van de geest in plaats van de kunstmatige pleziertjes die voor ons gemaakt worden in Hollywood of door producenten van... alcohol en chocolaatjes. En onder druk van de noodzaak herontdekken we de eenvoudige genoegens – lezen, wandelen, tuinieren, zwemmen, dansen, zingen – die we haast vergeten waren in de verspillende jaren die voorafgingen aan de oorlog” p49). Het komt overeen met de Filosofie van de eenvoud van Marius de Geus, besproken in CM 32.
Jonathan Swift
Denkbeeldig Interview: George Orwell en Jonathan Swift (1942)
Orwell laat Swift treffende dingen zeggen. Bijv. over vooruitgang: “Er zijn meer mensen en die begaan grotere dwaasheden. In een oorlog komen tegenwoordig miljoenen mensen om terwijl het er vroeger misschien duizend waren... Grote mannen kunnen tegenwoordig hele continenten vernietigen en hele mensenrassen onderwerpen aan slavernij” (p53-54).
Waarop Orwell zegt: ”na uw tijd is er iets opgekomen dat ‘totalitarisme’ heet... Het blijkt dat iedere kudde van Yahoos een dictator of führer heeft, en dat deze dictator zich omringt met jaknikkers.” Yahoos zijn gedegenereerde mensen in Gullivers Travels. De jaknikkers hebben o.m. tot taak “het achterste deel van hun baas te likken” (p54).
Na een discussie over veranderingen die Londen heeft ondergaan, zegt Orwell: “We leven nu, ten goede of ten kwade, in een moderne machinemaatschappij. En de armsten zijn nu... beter af” (p58). Waarop Swift vraagt: “Heeft dat ware wijsheid of werkelijke verfijning doen toenemen?” (p58).
Orwell meent dat de menselijke samenleving en de menselijke natuur kunnen veranderen. Bij Swift lijkt dat niet zo. Uit zijn laatste woorden in het interview voordat hij verdwijnt, blijkt dat Swift geen hoge dunk heeft van de mensheid. Orwell concludeert: “Hij was een groot man, maar ook deels verblind... Hij was niet in staat om te zien wat zelfs de meest eenvoudige persoon doorziet, namelijk dat het leven de moeite waard is en mensen... over het algemeen fatsoenlijk zijn” (p59-60). Het interview zegt evenveel of meer van Orwell dan van Swift.
Wat is fascisme? (1944)
Deze term wordt volgens Orwell vaak nogal willekeurig gebruikt als een scheldwoord voor uiteenlopende groeperingen, bijv. voor conservatieven, socialisten, communisten, trotskisten, katholieken, voorstanders en tegenstanders van oorlog en nationalisten. Daardoor is deze vaak misbruikte term betekenisloos geworden. Het komt ongeveer overeen met de term ‘bullebak’. Daarom is het moeilijk een algemeen aanvaarde definitie te geven. Orwell adviseert het woord bedachtzaam te gebruiken en er geen scheldwoord van te maken. Mogelijk gebeurt iets dergelijks met de term ‘racist’, die tegenwoordig ook veel wordt gebruikt, vaak in combinatie met ‘fascist’.
Notities over nationalisme (1945)
Orwell bedoelt hiermee “de gewoonte om zichzelf te identificeren met één enkele natie of een andere groep, die groep voorbij goed en kwaad te plaatsen en geen andere plicht te kennen dan het behartigen van haar belangen” (p67-68). Een nogal ruime omschrijving, als het ook geldt voor andere groeperingen dan naties. Het is iets anders dan patriottisme (vaderlandsliefde), de toewijding aan het eigen land dat men voor het beste ter wereld houdt. Dit begrip is defensief van aard. Patriottisme is niet bedoeld om het anderen op te leggen. Terwijl een nationalist gericht is op het verwerven van meer macht en prestige voor de natie “om zijn eigen individualiteit in te doen wegzinken... Hij dient iets dat groter is dan hijzelf – zich er absoluut zeker van dat hij het bij het rechte eind heeft... Nationalisme is machtshonger gematigd door zelfbedrog” (p68,69).
Met ’overgedragen nationalisme’ bedoelt Orwell nationalisme dat wordt overgedragen op een andere groep, zoals bij communisme, met het proletariaat als superieure groepering, katholicisme, waarvan de RK Kerk de rol van natie speelt, identificatie met etnische groeperingen, enz.
“Overgedragen nationalisme is, net als het aanwijzen van een zondebok, een manier om verlossing te verkrijgen zonder het eigen gedrag te veranderen... De nationalist keurt de wandaden die zijn eigen kant begaat niet alleen niet af, maar hij heeft de wonderlijke gave om er niet eens iets over te horen” (p77,78). Het verleden wordt daarvoor veranderd. Geschiedvervalsing heet dat. “Gebeurtenissen waarvan men het gevoel heeft dat ze niet hadden moeten gebeuren worden onvermeld gelaten en uiteindelijk ontkend” (p79).
Nationalistische voormannen zijn vaak “extreme voorbeelden, maar we houden onszelf voor de gek als we niet doorhebben dat wij allen op een onbewaakt moment op hen kunnen lijken.” Orwell noemt bijv. “het ‘scoren’ ten koste van de tegenstander”, iets dat tijdens het Europees kampioenschap voetbal actueel is. Daarbij wordt nationalisme in sportieve banen geleid.
Nationalistische gevoelens ontwrichten de werkelijkheidszin. “Er is geen misdaad... die niet door de vingers gezien kan worden als ‘onze’ kant hem begaat” (p91). Bij voetbal geldt dat voor overtredingen. Het maakt nogal wat uit welke kant in overtreding is, de ‘onze’ of de tegenpartij.
Orwell weet niet of het mogelijk is nationalistische voor- en afkeuren af te schudden. Het is wel mogelijk de strijd ermee aan te gaan, die hij ziet als morele onderneming. “Het gaat er in de eerste plaats om te ontdekken wie je werkelijk bent en wat je zelf werkelijk voelt, en vervolgens rekening te houden met je eigen vooringenomenheid” (p92). Je komt vaak niet zomaar van die gevoelens af door er alleen maar over na te denken. “Maar je kunt ten minste erkennen dat je ze hebt, en voorkomen dat ze je denkvermogen verpesten... Maar dit vergt morele inspanning... Weinigen van ons zijn bereid die te leveren” (p92-93).
Ook dit essay is actueel gebleven en is niet alleen van toepassing op sport. Nationalisme is nog wijdverbreid, vooral ook de overgedragen variant, overgedragen op andere groeperingen, de identificatie met ‘ingroup’ tegenover de ‘outgroup’, die niet alleen de eigen natie, maar ook een andere groepering kan zijn. Een zekere mate van groepsidentificatie lijkt nodig te zijn voor identiteitsvorming en het gevoel ergens bij te horen, maar het blijven steken in overdreven identificatie met de eigen groep ten koste van andere groeperingen kan ernstige nadelige effecten hebben en ten koste van anderen en de eigen ontwikkeling gaan.
Politiek en de Engelse taal (1945)
In dit essay gaat Orwell in op slecht, onzorgvuldig en onnauwkeurig taalgebruik aan de hand van een aantal voorbeelden. Zijn conclusie luidt: “mengeling van vaagheid en pure incompetentie is het opvallendste kenmerk van hedendaags Engels proza” (p100). De volgende vertaalde parodie van een vers uit het bijbelboek Prediker (9:11) is niet alleen vermakelijk maar ook veelzeggend:
‘Opnieuw zag ik onder de zon dat niet de snellen de wedloop winnen, en ook niet de helden de strijd, ook niet de wijzen het brood hebben en ook niet de verstandigen rijkdom en evenmin de kenners gunst. Tijd en toeval overkomen hen immers allen.”
In ‘modern’ Nederlands: “Objectieve overwegingen betreffende contemporaine fenomenen leiden tot de conclusie dat er ten aanzien van succes en falen in competitieve activiteiten geen relatie kan worden geconstateerd tussen aangeboren capaciteiten, maar dat onvermijdelijkerwijs een aanzienlijk element van het onvoorspelbare in aanmerking dient te worden genomen” (p105). Sprekende beelden worden hier vervangen door kleurloze en vage wijdlopigheid.
Aan het slot geeft Orwell een paar suggesties: geen versleten beeldspraak gebruiken, geen lange woorden waar korte volstaan, woorden schappen als dat kan, actieve i.p.v. passieve zinnen, geen vreemde taal als er een equivalent in de eigen taal is, deze regels breken als je iets barbaars zegt.
Vrijheid van drukpers (1945)
Dit essay betreft de weigering van een aantal uitgevers om Animal Farm uit te geven, omdat het anti-Russisch was en Rusland een bondgenoot was tijdens de oorlog. De onderdrukking door het totalitaire communistische systeem mocht niet worden genoemd. Orwell eist het recht om te zeggen dat het regime van de Sovjet Unie een slechte zaak is, ook al is dat land een bondgenoot.
Hij geeft nog andere voorbeelden: “Een schandaal waarbij een katholieke priester betrokken is, komt bijna nooit in de publiciteit”. De bekende doofpot, waarin tot voor kort veel schandalen zijn weggestopt tot het niet langer meer ging. De Me-too beweging is een ander hedendaags voorbeeld van vrijheid van drukpers, die tot voor kort ernstig werd belemmerd en wellicht nu nog.
Orwell formuleert zijn stellingname als volgt: “Als de intellectuele vrijheid, die zonder twijfel een van de kenmerken van de westerse beschaving is geweest, ook maar iets betekent, dan is het wel dat iedereen het recht heeft te zeggen en te publiceren wat hij als waarheid beschouwt, op voorwaarde dat dit de rest van de gemeenschap niet op een duidelijke manier schaadt.”
Hij voegt eraan toe: “Onze regering doet nog steeds alsof ze dit principe respecteert. De man in de straat is nog steeds min of meer van mening dat ‘iedereen recht heeft op zijn eigen mening’, wellicht deels omdat hij toch niet genoeg geïnteresseerd is in ideeën om ze te beknotten... Als vrijheid al iets betekent, dan is het wel het recht om de mensen te vertellen wat ze niet graag willen horen. Het gewone volk gelooft nog steeds wel in of meer in dat idee en handelt er ook naar... In ons land... zijn het de liberalen die de vrijheid vrezen en de intellectuelen die het intellect willen zwart maken” (p124-25, 129).
Vrijheid en geluk. Boekbespreking van Wij door Zamjatin (1946)
Het dystopische boek Wij werd rond 1923 geschreven in het Russisch, maar verscheen in Engels, Franse en Tsjechische vertaling. “Het is een fantasie over de 26e eeuw... Aldous Huxleys Heerlijke nieuwe wereld is er tenminste deels op gebaseerd. Beide boeken gaan over de opstand van de primitieve menselijke geest tegen een gerationaliseerde, gemechaniseerde, pijnloze wereld” (p131).
“In Zamjatins versie hebben de inwoners van de utopie hun individualiteit dusdanig verloren dat ze alleen nog maar bekend zij als nummer. Ze leven in glazen huizen... waardoor politieke politie, die de ‘beschermers’ heten, gemakkelijke toezicht op hen kan houden... Op vaste tijden mogen ze één uur (het seksuur) de gordijnen sluiten.” In Nineteeneightyfour van Orwell wordt al gebruik gemaakt van TV, die in de tijd van Zamjatin nog niet bestond. Tegenwoordig wordt de mobiele telefoon gebruikt om burgers in de gaten te houden.
“Het grondbeginsel van de Staat is dat geluk en vrijheid onverenigbaar zijn... De Vereende Staat heeft het geluk van de mens hersteld door hem zijn vrijheid af te nemen... Hoewel iedereen gelukkig is op een lege manier, is het leven zo zinloos geworden, dat het moeilijk te geloven is dat een dergelijke samenleving zou kunnen blijven bestaan” (p132,133).
Net als in Brave New World en 1984 gaat het verhaal om een verboden liefde, nl. tussen I-330 en D-503. Ze worden betrapt, gevangen en ‘genezen’. Ze verraden dan hun bondgenoten en zijn onverschillig voor de martelingen die hun geliefde moet ondergaan. Uieindelijk kunnen ze door een geperfectioneerde guillotine worden weggewerkt tot een wolkje rook en een plasje water. Het totalitarisme vergt menselijke offers, wreedheid en een leiderscultus.
Wij lijkt niet specifiek gericht op de Sovjet Unie, zoals 1984. “Waar Zamjatin op lijkt te doelen is niet zozeer een specifiek land, maar de onuitgesproken doelen van de geïndustrialiseerde samenleving” (p136). Zamjatin zou ook enige jaren in Engeland zijn geweest en daar vlammende satires hebben geschreven.
Boeken of sigaretten? (1946)
Voor Orwell waren beide van belang, want hij rookte als een ketter, hoewel hij het aan zijn longen had en aan tuberculose is overleden. “Met de huidige prijzen besteed ik veel meer aan tabak dan aan boeken.” Hij toont nogmaals aan “dat lezen een van de goedkoopste vormen van vermaak is; op luisteren naar de radio na” (p140,141). Gezien de afname van (boeken) lezen en boeken kopen, met mogelijk een lichte opleving tijdens de coronacrisis, past een stimulans tot lezen ook in onze tijd.
Recensent in de tijd van Orwell https://www.gamingnation.nl/column-nation-de-recensent-is-een-apart-wezen/
Bekentenissen van een boekrecensent (1946)
Volgens Orwell zijn de meeste boeken eigenlijk geen bespreking waard en “in feite onzin”. Onbevooroordeeld recenseren is moeilijk en uitputtend. Vooral als “’je iets waardeloos de hemel in prijst... Het overgrote deel van de recensies bevat een gebrekkige of misleidende weergave van het boek dat wordt behandeld” (p145).
“De beste aanpak... is om de grote meerderheid van de boeken te negeren en zeer lange recensies te wijden... aan de weinige boeken die er wél toe lijken te doen” (p147). Dit komt vaak overeen met de benadering bij Civis Mundi.
r
Politiek versus literatuur : een beschouwing van De reizen van Gulliver(1946)
Volgens Orwell uit Swift in Gullivers Travels een zekere afkeer van de menselijke soort, vooral in het laatste deel waarin mensen als achterlijke, primitieve Yahoos worden afgeschilderd. “Er is ten minste één voorval waarin Swift zijn persoonlijke grieven tegen de... maatschappij lijkt te ventileren. Wanneer het paleis van de Keizer van Lilliput in brand vliegt, blust Gulliver het door erop te plassen” (p150).
Orwell vindt het boek rancuneus en pessimistisch, hoewel het een lievelingsboek is, dat hij een keer of acht heeft gelezen. Het boek heeft ook een reactionaire inslag. Swift spreekt zich uit tegen wetenschap en maakt al te ver doorgevoerde rationaliteit belachelijk. “Geneeskunde is bijv. een nutteloze wetenschap, want als we op een meer natuurlijke manier zouden leven, zouden er helemaal geen ziektes zijn.” Wat wil Swift eigenlijk? Volgens Orwell “ is zijn impliciet doel een statische, onverschillige beschaving – eigenlijk de wereld uit zijn tijd, een beetje schoner, een tikje gezonder, maar zonder radicale veranderingen en zonder de neus in onbekende zaken te steken” (p157). Het lijkt wat ons betreft een beetje op ‘terug naar normaal’, zoals het was voor Covid, maar dan ietsje beter.
“Swifts grootse bijdrage aan het politieke denken... is zijn aanval, vooral in deel drie, op wat we nu totalitarisme zouden noemen. Hij heeft een buitengewoon scherp beeld van de ‘politiestaat’ waarin het stikt van de spionnen” (p159). En dat in zijn tijd, toen er nog nauwelijks politie was in de huidige zin.
Van zijn afkeer van heersers geeft hij duidelijk blijk. “Maar het lijkt er niet op dat hij het gewone volk hoger inschat dan zijn heersers of dat hij een voorstander is van sociale gelijkheid... Hij schijnt ook geen voorstander te zijn van vrijheid van meningsuiting en drukpers, ondanks de tolerantie waarmee zijn eigen geschriften werden ontvangen” (p162).
De totalitaire samenleving van de Houyhnhnms - dat zijn paardachtige wezens, die spuerieur zijn aan de gedegenereerde menselijke Yahoo’s - is “een samenleving zonder wet,... gedrag wordt uitsluitend beoordeeld door de publieke opinie. Maar de publieke opinie is, vanwege de enorme dwang tot conformisme bij kuddedieren, minder tolerant dan welk rechtssysteem ook. Als de mens geregeerd wordt door voorschriften in de trant van ‘gij zult niet’, kan het individu een zekere excentriciteit beoefenen; als hij zogenaamd geregeerd wordt door ‘liefde’ of ‘rede’, staat hij onder voortdurende druk om zich op precies dezelfde manier te gedragen en te denken als alle anderen. De Houyhnhnms... zijn het over alle onderwerpen unaniem eens... er was geen ruimte voor onderlinge onenigheid... Ze kennen geen liefde, vriendschap, nieuwsgierigheid, angst, verdriet, of angst en haat – behalve tegen de Yahoos, die min of meer dezelfde plek... innemen als de Joden in nazi-Duitsland” (p163, 166-67).
“De Houyhnhnms, wezens zonder geschiedenis, blijven generatie na generatie verstandig leven, houden hun bevolking op precies hetzelfde peil, vermijden alle hartstochten, lijden niet aan ziekte, gaan onverschillig de dood tegemoet, voeden hun jongen op volgens precies dezelfde principes – maar met wel doel?... Het idee dat het leven hier en nu de moeite waard is, of de moeite waard gemaakt kan worden... is allemaal afwezig. De troosteloze wereld van de Houyhnhnms was zo’n beetje de beste utopie die Swift kon verzinnen” (p168-69).
Hoewel hij het ten diepste oneens met hem is en zijn wereldbeeld “uitzonderlijk onaanvaardbaar” is, wordt Swift door Orwell bewonderd. Hij wijst op de kracht en de eenvoud van zijn proza en de verbeeldingskracht waarmee hij een hele reeks onmogelijke werelden geloofwaardiger dan de meeste geschiedenisboeken heeft weten te maken. “Swift bezat geen gewone wijsheid, maar wel een vreselijk intense visie, die in staat was om één enkele verborgen waarheid op te sporen en die vervolgens uit te vergroten en te verdraaien” (p174).
Naar Europese eenheid (1947)
Orwell zag aano 1947 drie toekomstmogelijkheden
Orwell hoopt echter op een alternatief dat bovenstaande opties kan voorkomen: “een gemeenschap waarin men betrekkelijk vrij en gelukkig is en waarin het voornaamste levensdoel iets anders is dan de jacht op geld en macht. Met andere woorden, met moet in een groot gebied democratisch socialisme aan de gang krijgen” (p177). De vooruitzichten acht hij echter ongunstig. Een samenwerking van West-Europese staten biedt volgens hem de beste perspectieven, hoewel deze landen onderling sterk verschillen. Maar dan zonder de koloniën die ze toen nog hadden. “Een West-Europese Unie is op zichzelf een minder onwaarschijnlijke samenvoeging dan de Sovjet-Unie of het Britse rijk” (p178). Hij heeft gelijk gekregen. Beide rijken zijn uiteengevallen.
Orwell voorzag Russische en Amerikaanse tegenwerking tegen een verenigd Europa als tegenmacht. Het ontstaan van de Verenigde Staten van Europa lijkt Orwell onwaarschijnlijk, gezien de “enorme geestelijke herijking” die hiervoor nodig is. “Maar ik kan op dit moment geen ander hoopvol doel ontwaren... Het kan beste zijn dat Europa ten einde loopt en dat er in de verre toekomst een betere samenlevingsvorm ontstaat in India of China. Maar ik geloof dat áls het democratisch socialisme op tijd verwerkelijkt kan worden voordat de atoombommen uit de lucht vallen, dat alleen in Europa kan” (p182).
“In Noord-Amerika neemt het gewone volk genoegen met het kapitalisme... In de Sovjet-Unie heerste een soort oligarchisch collectivisme, dat alleen tegen de wil van de heersende minderheid ontwikkeld zou kunnen worden tot democratisch socialisme.In Azië kent men zelfs het woord ‘socialisme’ amper... Socialisme bestaat nergens, maar zelfs als idee heeft het in Europa enige geldigheid” (p177).
Hij doelt waarschijnlijk op de sociaal-democratie, die na de oorlog inderdaad vrij invloedrijk was, tot de opkomst van het neoliberalisme, dat gelijk opging met de ondergang van het communisme in de Sovjet-Unie en Oost-Europa. Sociaal-democratische beginselen zijn door alle partijen overgenomen. Zoals nu ecologische beginselen door de meeste partijen worden overgenomen, niet alleen door de groene. Sociale wetgeving werd een feit, hoewel daarna de verzorgingsstaat weer enigszins afgebouwd leek te worden onder invloed van het neoliberalisme en vooral ook vanwege de onbetaalbaarheid.
Orwell opperde ook de mogelijkheid dat “er tegen 1960 miljoenen jonge Russen zijn die uitgekeken zijn op de dictatuur en loyaliteitsparades, die verlangen naar meer vrijheid en een vriendelijke houding hebben ten opzichte van het Westen” (p182-83). Het heeft iets langer geduurd: in de jaren ’80 en vond dit vooral plaats in Polen en Tsjechoslowakije en daarna ook van bovenaf in Rusland met de glasnost en perestroika-politiek van Gorbatsjov. Deze politiek heeft echter geen stand heeft gehouden en heeft onder Jeltsin tot uitverkoop van de Sovjet-Unie geleid en tot strakkere leiding onder Poetin. Orwell hoopt dat “de liberale traditie... sterk genoeg zal zijn om het leven dragelijk te maken en zelfs enige hoop op vooruitgang te bieden” (p183).
Schrijvers en Leviathan (1948)
In een gepolitiseerde samenleving “was binnendringen van de politiek in de literatuur onvermijdelijk... Helaas betekent het nemen van politieke verantwoordelijkheid... dat men zich overlevert aan ‘dogma’s’; en de ‘partijlijn’” (p186). Voor en na de oorlog waren er “vastomlijnde politieke ideologieën” en bijbehorende groeperingen. Men werd geacht de ideologie te kiezen die behoorde bij de groepering waartoe men behoorde. Dat gold ook voor intellectuelen en schrijvers, die geacht werden de opvattingen van de eigen groep te bevestigen of zelfs uit te dragen. Ze schreven vaak “in een voortdurende angst voor de opvattingen binnen de eigen groep... Daar tegenin gaan vraagt om een dikke huid en soms zelfs een jarenlange inkomenshalvering” (p187). Men schreef immers voor een eigen groepering of zuil met een eigen tijdschrift dat de schrijver betaalde, maar niet als zijn werk als onwelgevallig ‘ketters’ werd beschouwd. Zo was het vooral in socialistische kringen ‘not done’ om kritiek te hebben op de Sovjet-Unie ook als “de geest en de praktijken van dat regime behoorlijk ver afstaan van wat we in dit land bedoelen met ‘socialisme’ (p188).
Volgens Orwell lijkt “het aanhangen van één politieke stroming onverenigbaar met literaire integriteit... Sterker nog, de klank van woorden die eindigen op ‘isme’ brengt al een zweem van propaganda met zich mee. Groepsloyaliteit is onontbeerlijk en toch is het funest voor de literatuur, zolang literatuur geschreven wordt door individuen... In een tijd als de onze kan geen enkel weldenkend mens de politiek volledig negeren... Als een schrijver zich met politiek engageert, moet hij dat doen als burger of als mens, maar niet als schrijver... Wat hij ook doet in dienst van een partij, hij moet er nooit over schrijven. Hij moet duidelijk maken dat zijn schrijverschap er los van staat... Hij zal zijn schrijfwerk voor zover het enige waarde heeft, altijd behouden voor de meer redelijke kan van zijn zelf die afzijdig blijft” (van groepsideologieën en propaganda, p191). Hetzelfde geldt eigenlijk voor de (sociale) wetenschapper, die niet geacht wordt een ideoloog te zijn, maar kennis te verschaffen. Zo dient volgens Orwell een schrijver bij te dragen tot verantwoorde meningsvorming waarbij hij ethische principes in acht neemt die verder gaan dan het uitdragen van een partij-ideologie.
Slotwoord
Uit bovenstaande mag blijken dat het lezen van essays van Orwell meer dan de moeite waard is. Ook al zijn ze lang geleden geschreven, blijven ze veelzeggend actueel. Hij keert zich tegen nationalisme en anti-Europese sentimenten, die de laatste jaren sterker de kop op steken. Wat Orwell van Brexit vindt laat zich gemakkelijk raden. “Het VK is haast een gewest van de VS geworden” (p179). Brexit versterkt dit. Hij voorstander van internationale samenwerking van vrije landen om liberale democratische, sociale en vooral menselijke waarden te versterken.
Eerlijkheid, oprechtheid en authenticiteit staan bij hem als schrijver hoog op zijn waardentafel. Een Engelse kennis die de verzamelde romans van Orwell zag liggen en al zijn boeken had Orwell gelezen, vond dat deze vaak een cynische strekking hebben. Zij zijn steeds tegen iets, hoewel dat impliciet samengaat met voorstander zijn van het tegendeel. Hij noemde Coming up for Air wellicht zijn meest positieve boek. Andere boeken lopen vaak niet goed af en hebben vaak iets naargeestigs. Zelfs het geestige Animal Farm. Het sarcasme van Orwell toont enige overeenstemming met Swift, hoewel het meestal meer realistisch lijkt. Maar Orwell heeft wel een positieve levensvisie. Anders dan Swift gelooft hij ondanks alles in de mensheid en in een leven dat de moeite waard is.
Het volgende gedicht is geïnspireerd door Orwell.
Het geweten van de maatschappij
2021 06 20 Na lezen van George Orwell, Tegen totalistarisme: Essays over politieke en literatuur
Schrijvers waren ooit in vroeger tijd
het geweten van hun tijd
Maar zij raakten idealen kwijt
Vergenoegden zich met redetwisten
hedonisme, scepticisme, nihilisme
alsof zijn niets beters wisten
Zij raakten hun geweten kwijt
in een soort belangenstrijd
die naar zelfzucht overhelde
waarbij geld het meeste telde
Hoewel er altijd schrijvers blijven
die vanuit hun inspiratie schrijven
en ook werkelijk iets willen zeggen
en hun pen op zere plekken leggen
Orwell toen in oorlogstijd
was niet zijn geweten kwijt
Omdat hij iets te zeggen had
koos hij voor het schrijverschap