In deze cruciale periode hebben we de democratie nodig. Maar die wordt bedreigd. De mensheidsgeschiedenis in drie stappen
Deel 3

Civis Mundi Digitaal #111

door Henk de Vos

In de wereld waarin we na Polanyi’s waterscheiding van eind achttiende terecht zijn gekomen, kan het met mensen en met de samenlevingen die ze tot stand brengen, twee kanten op, die van gemeenschap en die van statuscompetitie. Zo besloot deel 2 van deze artikelenreeks (De Vos, 2020a). We zagen dat na die waterscheiding bij velen, onder wie bij de beoefenaars van het academische vak economie, de gedachte postvatte dat er zich een nieuw sociaal domein ontwikkelde, dat van de markt, waarop de oeroude morele gemeenschapsintuïties niet van toepassing behoorden te zijn.

Maar daartegenover bleken diezelfde gemeenschapsintuïties toch nog zo sterk aanwezig te zijn dat er op het niveau van de nationale staten een beweging ontstond in de richting van het iedereen telt mee, van het algemeen kiesrecht en wetgeving ten behoeve van grotere gelijkheid. De democratieën kwamen de mensheidsgeschiedenis binnen.

 

‘De gemeenschap, georganiseerd in de staat’

Nadat in de eerste helft van de twintigste eeuw het statuscompetitiepatroon nog ruim baan kreeg, met twee wereldoorlogen en de Holocaust als vreselijke gevolgen, brak daarna met de opbouw van de democratische verzorgingsstaten het gemeenschapspatroon door. Want de ontwerpers van de verzorgingsstaat hadden die morele gemeenschapsintuïties voor ogen. In Engeland omschreef het Beveridge-Rapport het als een overheidstaak om te garanderen dat niemand in behoeftigheid zou hoeven te leven (Day, 2017). En het Nederlandse Rapport-Van Rhijn ging expliciet uit van het solidariteitsbeginsel van iedereen telt mee als rechtsgrond:

“De gemeenschap, georganiseerd in de staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring van gebrek van al haar leden, op voorwaarde dat deze leden zelf het redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.” (geciteerd door Ter Borg, 1985)

En daarin komen we wel heel fraai (“de gemeenschap, georganiseerd in de staat”) de gedachte tegen van het bestaan van de morele intuïties van het gemeenschapspatroon, die vorm krijgen of dienen te krijgen in de instituties van een democratische overheid (De Vos, 2020). De gedachte die dus inhield dat de maatschappij een moreel project is, waar het economische domein van de markt onderdeel van is. Zowel in de zin dat die overheid zorgt voor “de sociale zekerheid en vrijwaring van gebrek”, als voor het in goede banen leiden van de grilligheden van de markt als die aan zichzelf zou worden overgelaten.

Dat laatste slaat op de noodzaak van Keynesiaans beleid waarin de overheidsbegroting een macro-economische functie vervult ten behoeve van volledige werkgelegenheid en om de menselijke ellende van crises en depressies te voorkomen. Het is niet toevallig dat de opbouw van de sociaaldemocratische verzorgingsstaten (Piketty, 2020) gelijk opging met de groeiende invloed van de inzichten van de econoom John Maynard Keynes (Carter, 2020).

 

Internationale mensenrechten

Naast dat alles zette het iedereen telt mee van de morele gemeenschapsintuïties zich ook door op het niveau van de wereldbevolking, in de vorm van de na de Tweede Wereldoorlog gesloten internationale mensenrechtenverdragen. Na de oprichting van de Verenigde Naties in 1945 kwam er al in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarvan de beginselen in 1966 bindend werden gemaakt in het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Ook de andere VN-mensenrechtenverdragen, zoals het Genocideverdrag van 1948 en de verdragen tegen discriminatie, zijn duidelijk te herkennen als uitingsvormen van de morele intuïtie van het iedereen telt mee.

 

De neoliberale tegenbeweging

Zoals gezegd, het kan met de menselijke sociale natuur en dus met de menselijke samenlevingsvormen altijd twee kanten op. Al snel na de Tweede Wereldoorlog groeide er een intellectuele tegenbeweging waarin de eind achttiende-eeuwse ideeën van de morele luchtledigheid van het sociale domein van de markt nooit waren verlaten. Alleen in dat domein van de markt zou “vrijheid” kunnen bestaan en alles wat riekte naar overheidsingrijpen was “socialisme” of zelfs “communisme”.

Die backlash was er al snel in de Verenigde Staten met de opkomst van het McCarthyisme en met pamfletten als The Road to Serfdom van Friedrich A. von Hayek (1944). Bestuurders van grote ondernemingen organiseerden en financierden de tegenbeweging, die Von Hayek een leerstoel opleverde aan de Universiteit van Chicago en uitmondde in de oprichting in 1948 van de Mont Pelerin Society: een kring van conservatieve intellectuelen en rijke ondernemers, waarin de term neoliberalisme gemunt werd. Ook lijkt dit het begin te zijn geweest van de invloed van het Grote Geld op het academisch onderzoek en op de politiek (Carter, 2020).

Het duurde nog even, maar vanaf eind jaren zeventig kreeg dat neoliberalisme uiteindelijk ook de politiek in zijn greep, met de regering-Reagan in de Verenigde Staten (1981), de regering-Thatcher in Groot-Brittannië (1979) en de regering-Lubbers in Nederland (1982). Het neoliberale moreel luchtledige denken was terug van weggeweest. De markt moest weer gezien worden als de bron van welvaart bij uitstek, als de maat der dingen, dus moest er worden gedereguleerd en geprivatiseerd en moesten de belastingen verlaagd worden. Meer markt (“de ondernemers”) en minder overheid (“bureaucratie”).

 

Versobering verzorgingsstaat

De verzorgingsstaat was “doorgeschoten” en diende te worden “hervormd”. In dat kader werd de overheidsverantwoordelijkheid voor volledige werkgelegenheid losgelaten en ingeruild voor de individuele verantwoordelijkheid voor employability (Mitchell en Muysken, 2008). Als je geen werk kan vinden, dan moet je zorgen voor betere kwalificaties. En als je dan nog geen werk vindt, dan heb je je eisen wat loon en arbeidsomstandigheden nog niet genoeg naar beneden bijgesteld. Om je daarbij “aan te moedigen”, werd de sociale zekerheid versoberd. Tot en met de vernederende plicht tot het leveren van een tegenprestatie waar het recht op een uitkering afhankelijk van werd gemaakt. We leerden het “precariaat” kennen. Er moest geflexibiliseerd worden en de kosten daarvan hoorden door de werknemer te worden gedragen. Naast de armoede van de uitkeringsafhankelijken kwam er de armoede van de werkenden. Er kwamen de voedselbanken.

Groeiende ongelijkheid moest niet worden tegengegaan. Het eind achttiende-eeuwse argument dat (de dreiging van) honger en armoede noodzakelijk zouden zijn als prikkels om te werken, stak in nieuwe gedaante de kop weer op. Nu met als aanvulling dat de rijkdom van sommigen uiteindelijk door trickle-down aan iedereen ten goede zou komen. Maar dat was een nauwelijks verhulde rechtvaardiging voor zelfverrijking en hebzucht. Want die vergaarde rijkdom werd maar weinig in de economie geïnvesteerd en in plaats daarvan aangewend om de financiële sector te laten uitdijen. Waardoor de inkomens- en vooral de vermogensongelijkheid juist nog meer toenam (Bezemer, 2020).

Negentiende-eeuwse ideeën over een kleine overheid met zo laag mogelijke belastingen werden weer omarmd. Door het loslaten van de macro-economische functie van de overheidsbegroting konden economische en financiële crises terugkeren. De na de Grote Financiële Crisis van 2008-2010 oplopende overheidstekorten werden aangegrepen om sterk te gaan bezuinigen om zo, onder het mom van de “participatiemaatschappij”, het ideaal van de kleine overheid dichterbij te brengen. Waarbij Keynesiaanse economische adviezen om juist door overheidsinvesteringen uit de depressie te groeien in de wind werden geslagen (Krugman, 2012).

 

Bestaansonzekerheid en rechtsextremisme

Door dit alles leerde een toenemend deel van de bevolking weer de problemen van  bestaansonzekerheid kennen (Vrooman, 2016), die na de Tweede Wereldoorlog juist aanleiding waren geweest om de verzorgingsstaat op te bouwen. Ideale omstandigheden voor rechts-extremistische politici, die de onzekerheid en het ongenoegen daarover wisten om te buigen in de richting van vijandigheid tegenover de zwakkeren (uitkeringstrekkers), de vreemdelingen en de vluchtelingen (Bossert, Clark, D’Ambrosio et al, 2019).

Bestaansonzekerheid stelt mensen bloot aan een wereldbeeld van competitie en vijandigheid en dat is precies het wereldbeeld waarin rechtsextremisme gedijt (Perry, Sibley en Duckett, 2013). En waarin dus de democratie wordt bedreigd. In het neoliberale moreel luchtledige primaat van de markt neemt sowieso de democratische overheid een ondergeschikte positie in. Tientallen jaren van neoliberaal beleid bedreigen bovendien de democratie doordat het de bestaansonzekerheid vergroot, die op zijn beurt de voedingsbodem vormt voor rechtsextremistische en autoritaire politieke sentimenten. Het statuscompetitieve wereldbeeld creëert een statuscompetitieve wereld als het de politiek in zijn greep krijgt.

 

Politieke regimes

Door de innerlijk tegenstrijdige menselijke sociale natuur met samenlevingen kan het twee kanten op gaan. Dit lijkt een verklaring te verschaffen voor het verschijnsel van de politieke cycli of regimes dat door politiek historicus Stephen Skowronek voor de Verenigde Staten bestudeerd is (Skowronek, 2011). Michelle Goldberg vroeg daar aandacht voor in de New York Times kort na het aantreden van de Amerikaanse president Joe Biden (Goldberg, 2021).

Volgens Skowronek zijn er in het Amerikaanse presidentschap 40- tot 60-jarige cycli of regimes te onderkennen, die elk beginnen met een transformerende president die voor zijn opvolgers het speelveld van wat politiek mogelijk is omgrenst. 

Franklin Delano Roosevelt was zo’n transformerende figuur, de grondlegger van de principes van de Keynesiaanse New Deal, waar zowel de Democraten als de Republikeinen zich achter schaarden. Dat was de politieke tijd van de opbouw van de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat. Daar kwam met de verkiezingsoverwinning van de Republikein Ronald Reagan in 1981 een einde aan.

Het nieuwe politieke speelveld werd afgebakend met het adagium van de overheid als probleem in plaats van als oplossing. De neoliberale periode van de kleine overheid en zoveel mogelijk marktwerking nam een aanvang. Zelfs de democratische presidenten Bill Clinton en Barack Obama gingen daarin mee, de een meer, de ander minder, met hun beduchtheid voor overheidsschulden, voor inflatie en voor alles wat riekte naar Big Government. Een vrijwel parallelle ontwikkeling begon in 1982 in Nederland met het eerste kabinet-Lubbers.

 

Neoliberale experiment mislukt

Alles wijst erop dat althans in de Verenigde Staten met de regering-Biden een nieuwe “politieke tijd” is aangebroken. Waarin de democratische overheid, die door de vorige regering bedreigd werd, weer volledig terug is. Biden wil de Amerikaanse verzorgingsstaat uitbreiden,  een economisch beleid voeren dat gericht is op volledige werkgelegenheid en hoge inkomens en grote ondernemingen meer belasten. De door hem ingestelde Raad van Economische Adviseurs produceerde een document dat aan duidelijkheid niets te wensen overlaat (Council of Economic Advisors, 2021). 

Niet alleen wordt daarin afscheid genomen van het economisch beleid, als je dat al beleid mag noemen, van Bidens voorganger, nee, er wordt korte metten gemaakt met het beleid van de afgelopen veertig jaar. In de Verenigde Staten heeft tot in de hoogste regeringskringen de overtuiging postgevat dat het neoliberale experiment met minder overheid, lagere belastingen en meer markt als een grote mislukking dient te worden beschouwd. De overheid heeft tot taak om zijn burgers bestaanszekerheid te verschaffen, een taak die in die 40 jaar neoliberale ideologie bewust is genegeerd. Een citaat:

New forms of protection against economic insecurity are necessary to ensure that unavoidable risks do not become avoidable economic pain. Research finds that social insurance programs not only directly reduce hardship and financial risk, they also moderate economic downturns, improve health, and save lives. Investments in expanded social insurance would build on a long tradition of American social insurance programs, including unemployment insurance; Social Security; and Medicare, Medicaid, and the Affordable Care Act. Moreover, they would stand in sharp contrast to recent trends that have increased economic insecurity such as the replacement of traditional pensions with 401(k)s, declining rates of unionization, and the erosion of the value of the minimum wage.

Anders gezegd, terugkeer naar de weg die na de Tweede Wereldoorlog werd ingeslagen, die van de opbouw van de verzorgingsstaat. Er is 40 jaar lang een dwaalspoor bewandeld, dat met de regering-Trump een dieptepunt bereikte in de dominantie van het statuscompetitiepatroon, met wel heel serieuze bedreigingen voor de democratie.

Maar nu kunnen de Verenigde Staten weer als voorbeeld dienen. Ook voor Nederland, waar we na de Grote Financiële Crisis natuurlijk al afscheid hadden moeten nemen van die neoliberale dwaalwegen. In plaats daarvan maakten de kiezers de neoliberale VVD de grootste partij. Nederland loopt nu ineens sterk achter bij wat zich in de Verenigde Staten afspeelt. Met de verkiezingsuitslag van eerder dit jaar staat nog zeer te bezien of er ook in ons land een nieuwe politieke tijd aanbreekt.

 

Twee grote uitdagingen

Al met al zijn we, nu in 2021, op een punt in de mensheidsgeschiedenis aanbeland waar twee grote uitdagingen zich aandienen, die we het hoofd zullen moeten bieden om zicht te houden op een toekomst van de mensheid:

1. de uitdaging van de onderlinge verhoudingen. Zullen we het met de Industriële Revolutie in het leven geroepen economische bestel zo kunnen vormgeven dat het blijft voldoen aan onze behoeften aan democratie, gelijkberechtiging en mensenrechten, voortkomend uit onze morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee, van samenwerken en delen?

2. de uitdaging van onze verhouding tot de aarde. Zullen we met zijn allen (democratie!) in staat zijn om dat bestel en onze manier van leven zo om te buigen dat we die kenmerken van Moeder Aarde in stand houden die ons tot nu toe ten dienste hebben gestaan? Anders gezegd: zullen we een circulaire economie tot stand weten te brengen? En zullen we over kunnen gaan op een duurzame landbouw? Vragen die er uit voortkomen dat het iedereen telt mee zich ook behoort uit te strekken tot de toekomstige generaties.

Het zich aandienen van deze twee uitdagingen is eigenlijk niet meer te missen. Er zijn er die nog de ogen ervoor willen sluiten, maar dat gaat hen steeds moeilijker af. In dat verband is het natuurlijk niet toevallig hoe sterk deze twee uitdagingen overeenkomen met de twee eisen waaraan volgens Kate Raworth(2017) het vak economie zou moeten voldoen, als het die morele luchtledigheid achter zich zou laten. Enerzijds de eis dat de economie (als een doughnut) naar binnen toe begrensd is door de aard van de menselijke basisbehoeften en anderzijds naar buiten toe door de begrensdheid van de aarde en haar natuurlijke hulpbronnen.

 

Intermezzo. Een nieuwe mens?
En als je die uitdagingen in je hoofd hebt, dan lees je natuurlijk ook met grote interesse dat mooie interview dat journalist Fokke Obbema had met de 94-jarige oud-diplomaat Edy Korthals Altes (Obbema, 2019).  Ik citeer even zijn antwoord op de vraag wat de zin van ons leven is (p. 90):

“Dat is een grote vraag die vooral gaat woelen naarmate we ouder worden. Omdat hij verband houdt met: waar ben ik mee bezig geweest? Was dat wel meer dan het najagen van ijdelheden? Ik zou nuchter willen beginnen: de zin is wakker worden en ons bewust worden van de fundamentele relatie met de oergrond van ons bestaan en ons richten op de grondwet in ons leven. Dat is voor mij de liefde voor de mens en de natuur.”

De liefde voor de mens: dat is dus de eerste uitdaging, die van de onderlinge verhoudingen. De liefde voor de natuur: de tweede uitdaging, die van onze verhouding tot de aarde.
Korthals Altes denkt dat er "een nieuwe mens" nodig is om die uitdagingen het hoofd te bieden. Als antwoord op de vraag wat hij toekomstige generaties toewenst (p. 95):

“Mensen, besef wat mens-zijn is. (stilte) Want dat is een ongelofelijk wonder en een enorm voorrecht. Dus kom in beweging. Maak er ernst mee. Richt je niet op miljonair worden, maar zet je in voor een nieuwe, rechtvaardige samenleving en een nieuw denken over vrede en veiligheid. Met hart en ziel. De krachten die we zelf in het leven hebben geroepen, zoals ongelijkheid en klimaatverandering, dwingen ons die nieuwe mens te verwezenlijken. Als we dat niet inzien, loopt het vast.”

Die nieuwe mens, natuurlijk, die moet er komen. Maar hij is eigenlijk al heel oud, de mens namelijk, die de morele intuïties ontwikkelde om samenwerken en delen mogelijk te maken.

Die moet zich alleen nog wel even instellen op de twee uitdagingen waar we nu tegen aanlopen. Of dat zal lukken is een wel heel urgente vraag. Waar ik in volgende delen van deze artikelenreeks een antwoord op probeer te vinden.

 

Literatuur

Bezemer, D. (2020). Een land van kleine buffers. Er is genoeg geld, maar we gebruiken het verkeerd. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Pluim

Borg, M.B. ter (1985). Op zoek naar de ideologie van de verzorgingsstaat. Filosofie & Praktijk 6: 66-79

Bossert, W., Clark, A.E., D’Ambrosio, C. et al (2019). Economic insecurity and the rise of the right. CEP Discussion Paper No 1659

Carter, Z.D. (2020). The Price of Peace. Money, Democracy, and the Life of John Maynard Keynes. New York: Random House

Council of Economic Advisors (2021). Building Back Better: The American Jobs Plan and the American Families Plan. https://www.whitehouse.gov/wp-content/uploads/2021/05/AJP-AFP-Narrative-2021-05-11-1930-.pdf (geraadpleegd 22-06-2021)

Day, C. (2017). The Beveridge Report and the foundations of the Welfare State. The National Archives: https://blog.nationalarchives.gov.uk/beveridge-report-foundations-welfare-state/ (geraadpleegd 21-06-2021)

Goldberg, M. (2021). The First Post-Reagan Presidency. New York Times, 28 januari

Krugman, P. (2012). End This Depression Now. New York: Norton

Mitchell, W.M. en Muysken, J. (2008). Full Employment Abandoned. Shifting Sands and Policy Failures. Cheltenham: Edward Elgar

Obbema, F. (2019). De zin van het leven. Gesprekken over de essentie van ons bestaan. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact

Perry, R., Sibley, C.G. en Duckett, J. (2013). Dangerous and competitive worldviews: A meta-analysis of their associations with Social Dominance Orientation and Right-Wing Authoritarianism. Journal of Research in Personality 47: 116-127

Raworth, K. (2017). Doughnut Economics. Seven Ways to Think Like a 21st-Century Economist. Londen: Random House

Skowronek, S. (2011). Presidential Leadership in Political Time. Kansas: University Press of Kansas

Vos, H. de (2020). Een sociologie die er toe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen. P. 129-155 in R. Bosman en R. Wittek (red.), Sociologie die er toe doet. Vakgroep Sociologie RuG

Vos, H. de (2021). In deze cruciale periode van de mensheidsgeschiedenis hebben we de democratie nodig. Maar die wordt bedreigd - De mensheidsgeschiedenis in drie stappen – deel 2. Civis Mundi Digitaal #110

Vrooman, J.C. (2016). Meedoen in onzekerheid. Verwachtingen over participatie en protectie. Oratie Universiteit Utrecht