Kenschets van de Romantiek
Deel 3: Franse literatuur

Civis Mundi Digitaal #111

door Piet Ransijn

 

De vrijheid leidt het volk, het beroemdste doek van Eugène Delacroix (1831)

 

Na het ontstaan van de Romantiek, in het bijzonder in Duitsland, gaat Vloemans (Cultuurgeschiedenis van Europa) in op de Romantiek in Frankrijk en Engeland. Volgens hem en Van den Bergh van Eijsinga was de Verlichting in Frankrijk meer prominent dan de Romantiek. De Romantiek en Barok en de Gotiek zouden meer Germaans en gepassioneerd zijn, de Verlichting en de Renaissance meer klassiek en evenwichtig en Romaans, hoewel volgens velen ‘Ordnung und Disziplin’ ook typisch Duits zouden zijn. Het onderscheid is kennelijk betrekkelijk. Het verschil is mogelijk een reden waarom de Franse literatuur minder uitgebreid naar voren komt dan de Duitse en de Britse, afgezien van persoonlijke voorkeur (Frans was niet mijn favoriete taal). W Noomen en J Tans behandelen in hun boek Franse letterkunde de Romantiek als ‘Het tijdperk van de problematische werkelijkheid’. 

De vroege Romantiek: Rousseau, Madame de Staël en Chateaubriand

Rousseau is reeds genoemd onder ‘de préromantiek’. (Over)bekend zijn ‘de edele wilde’, Du contrat social, zijn liefde voor de natuur, zijn rustloze omzwervingen, complexe liefdesverhoudingen (La nouvelle Héloïse) en zelfbekentenissen (Confessions), die de toon zetten voor de Romantiek. “Het klimaat van de [Franse] Revolutie was niet erg gunstig voor de letterkunde” en wordt beschreven in termen van “Droom en ongoocheling” (Noomen en Tans, p215). Daarna komt de Romantiek tot bloei.

Madame Germaine de Staël was een andere centrale persoon in de vroege Franse Romantiek. Zij onderhield vriendschappelijke betrekkingen met Napoleon. Na zijn debacle vestigde zij zich in Zwitserland, waar zij vandaan kwam. Een typisch romantisch en invloedrijk werk is haar De l’ influence des passions sur le bonheur des individus (Over de invloed van de passies op het geluk van individuen)uit 1796, in 1800gevolgd door De la littérature considerée dans ses rapports avec les institutions sociales (Over de literatuur beschouwd in relatie met sociale instituties). Het lijkt op een soort van kunstsociologie. Later nam zij August Schlegel in dienst als haar secretaris en de opvoeder van haar kinderen. Goethe, Schiller en Wieland bezocht zij te Weimar, die haar eervol ontvingen. Haar meest invloedrijke hoofdwerk De l’ Allemagne gaat over de Duitse literatuur, kunst en beschaving, in het bijzonder bij Novalis. Het werk werd als al te pro-Duits in beslag genomen en gedrukt in Engeland in 1813.

Francois-René Chateaubriand verheerlijkt evenals Novalis de Middeleeuwen in Génie du christianisme (1802). Zijn romantische held René in het gelijknamige werk kenmerkt zich door een oneindigheidsverlangen, meer gepassioneerd en fatalistisch en droefgeestig dan bij Novalis. “De dorst naar het Absolute verteert de jongeman en slechts de natuur verzoent hem met zijn lot” (Van den Bergh, Deel IV, p 23.

 

  

Madame Germaine de Staël, George Sand (door Emanuel Charpentier), Victor Hugo en Honoré de Balzac 

De Romantiek zet door

Alphonse de Lamartine, anders dan Chateaubriant“had geen vrede met de te formele vormen die het katholicisme aangenomen had, en voelde veel sympathie voor de ideeën van Lamennais,” die evenals George Sand een actieve rol speelde in de revolutie van 1848, Kerk en staat bestreed en een sociaal christendom wilde vestigen. Na de dood van zijn dochter Julia gaf hij zijn godsdienstige praktijk op. “Hij brak niet met de Kerk, maar geloofde nog slechts in een ontoegankelijke God (Noomen en Tans, p231, 228). Hij onderging de invloed van vele schrijvers voor hem en wilde met zijn melodieuze lyriek bijdragen tot sociale vooruitgang, bijv in zijn Harmonies poétiques et religieuses (1830).

Hij bezingt... de geliefde die door de dood weggerukt is,” zoals zijn dochter Julie (dit thema speelt ook bij Novalis). Dergelijke romantische thema’s worden vervlochten met natuurgevoel in een nieuw geluid, waarbij dingen een immateriële dimensie krijgen in melodische klanken en ritmen in genoemde Harmonies en Nouvelles méditatons poétiques (1823). “Hij is christen en heiden.” Er is een zekere tweespalt in zijn ziel “want ook in uren van verrukte liefde, voelt hij de vluchtigheid... De dichter ontkomt niet aan zijn melancholie, maar er zijn momneten van vage avondstemming, waarin het hem is of de geliefde zingt;... wie dit heeft ondervonden is een god - maar dan: de rust ontvloiedt hem weer. Onverzadigd is zijn hart, nergens geeft hem de natuur het eeuwige waarnaar hij dorst, totdat hij de openbaring  van het goddelijke nabij denkt in de vroege nacht...: de rust en de vertroosting... ‘Gij zijt het die ik in ieder schepsel zie’... De dichter verlangt daarmee echter niet naar de God der priesters, maar de Ene...” (Van den Bergh, p 27,28).

Bij George Sand (Amantine Aurore Lucile Dupin,barones Dudevant,), feministe avant la lettre, treffen we eveneens maatschappelijke betrokkenheid, revolutionair elan en geloof in sociale vooruitgang aan, gekoppeld met “analyse van de hartstocht”. Haar omans gaan over moeilijke zoniet onmogelijke liefdes, zoals bijv. bij Flaubert, met wie ze brieven uitwisselde. Ze had een relatie met de dichter Alfred de Musset in 1833-34, die eindigde in overspel van haar kant, en van 1836-1847 met Chopin, haar grote liefde, tot ruim een jaar voor zijn tragische einde in 1849. Zij was een voorstander van de vrije liefde. Na haar op de klippen gelopen huwelijk had zij diverse relaties.

Haar vele romans spelen zich af tussen romantiek en realisme, zoals bij andere Franse schrijvers, en wilde de werkelijke wereld verbeteren, die door menselijke passies wordt gecompliceerd. Zij interesseerde zich onder invloed van o.m. Lamartine behalve voor socialisme voor mystiek, theosofie, spiritisme en reïncarnatie. Behalve socialistische en plattelandsromans schreef zijn novellen, sprookjes en toneelstukken en een autobiografie van haar bewogen leven. Ze had enige tijd een literaire salon en een groot deel van haar leven vertoefde zij in literaire kringen. Daardoor had zij grote invloed op andere schrijvers, zoals Alfred de Musset, Gusttave Flaubert, Victor Hugo en Marcel Proust.

In die tijd verschenen er veel meer romantische schrijvers te tonele, teveel om uitvoerig op in te gaan. O.a. de aristocraat naar letter en geest Alfred de Vigny, schrijver van historische en maatschappijkritische romans, filosofische en melancholische gedichten. “De kunst is zijn gids op zijn weg naar de bevrijding... De dichter deelt zijn intuïtieve kennis mee, zoals een eenzaam ontdekkingsreiziger” (Noomen en Tans, p235). Hij wordt besproken onder de kop ‘zangers en zieners’, samen met genoemde Lamartine en de melancholische, in de liefde teleurgestelde dichter Alfred de Musset (‘De gespleten mens’ genoemd) en met de visioniare dichter Gérard de Nerval, die Goethe’s Faust vertaalde (1828). Verder schreef hij o.m. Voyage en Oriënt (1851), Les chimères (1853), esoterische gedichten en Sylvie (1853), over de fantastische droom van de allesomvattende liefde van het ’eeuwig vrouwelijke’ in de ziel van de natuur nadat zijn grote liefde met een ander trouwde. De invloed van Faust 2 ismerkbaar. Het grillige en bovennatuurlijke komt bij hem sterk naar voren. Droom, waan, verbeelding en werkelijkheid, de uiterlijke en innerlijke wereld vloeien ineen. Hij wordt gezien als een voorloper van de surrealisten.

Stendhal (alias Henri Beyle) schreef in Le rouge et le noir (1830) over nietsontziende passie, ambitie en intriges en La chartreuse de Parma (1839) als een psychologische, gepassioneerde avonturenroman.

Gustave Flaubert schreef Madame Bovary (1856) over een ‘fatale vrouw’, die ten prooi valt aan haar passie en ongelukkige verhoudingen, haar kind verwaarloost en eindigt in suïcide. L’ éducation sentimentale (1869) gaat over mislukte dromen en ambities van een man die door vier vrouwen wordt opgevoed en onderricht die verschillende gevoelens koesteren. Flaubert loopt vooruit op het latere realisme en fatalistische determinisme bij Balzac en Zola.

Victor Hugo schreef teveel om op te noemen, o.a. Notre Dame de Paris, (1831, vertaald als De klokkenluider van de Nortre Dame). Het speelt zich af in de Middeleeuwen. Les contemplations (1856) heeft een centrale plaats in zijn “onmetelijke werk”. Ook hij neigt vaak naar het fantastische en trekt zich evenals Dickens, Balzac en Dostojewski het lot van de verdrukten aan, vooral in Les misérables, de lotgevallen van de ontslagen gevangene Jean Valjean, die uiteindelijk een goed mens blijkt te zijn.

“De rijken hebben hun paradijs gebouwd van de hel der armen” (Uit L’homme qui rit). Hij zag ook de noodzaak in van ethische en intellectuele ontwikkeling naast materiële en sociale vooruitgang en was niet tegen religie. “De elementen en beginselen verenigen en verbinden zich... en zij drijven de materiële zedelijke wereld naar een eendere klaarte... In de grootse wisseling van het Al gaat en komt het ene leven in onbekende kwantiteiten” (Van den Bergh IV, p40,41). Dit benadert de visie van Schelling en Goethe.

Honoré de Balzac schreef een veertig-delige realistische romanserie La comédie humaine. Le père Goriot, over een vader die zich opoffert voor zijn ondankbare dochters, en Eugénie Grandet behoren tot zijn bekendste boeken. Resp.over een vrouw die in de steek gelaten wordt door haar gierige geliefde als deze in Indië een fortuin heeft gemaakt en alleen blijft. De moraal van de bourgoisie, die altijd maar wil hebben, wordt met cynisch realisme beschreven. Ook de volgende uitspraak getuigt hiervan: “De wetten zijn ‘als spinnewebben, waardoor de grootste vliegen heen gaan, terwijl de kleine erin blijven hangen’” (Van den Bergh IV, p131).

Balzac schreef ook Études philosophiques en Études mystiques. In Séraphita, “bereikt de mens een engelachtige staatwaarin alle tegenstellingen verzoend worden en samenvloeien... De personen overmeesteren er hun hartstochten door hun communicatie met het goddelijke... Balzac gebruikte talloze gegevens die hij waargenomen of beleefd had” (Noomen en Tans, p253). “Zij [Séraphita] hoorde de onderscheiden delen van een levende melodie, en telkens, wanneer men het akkoord als een oneindig ademhalen voelde, bogen zich de werelden in rustige beweging naar de God, die van zijn ondoordringbaar centrum dat de bron is van alle dingen, alles weer terugvoert tot zichzelf... Myriaden van engelen vlogen nabij... zonder verwarring... als de rozen van het veld en oneindig als de werelden” (Van den Bergh IV, p 133-34, “Dit is de toon van Novalis, een gezang van Dante” voegt hij eraan toe).

Leconte de Lisle, geboren in 1818 op het eiland Rëunion in de Indische Oceaan, grijpt in zijn vele werken vaak terug op de klassieke oudheid, de Middeleeuwen en de geschiedenis van andere volken (Egypte, Perzië, India, Noord- en Zuid-Europa) en loopt vooruit op het symbolisme en het schoonheidsideaal, dat bij de Tachtigers tot uiting komt. Hij speelde een leidende rol bij de poëtische beweging van de ‘Parnassiens’, als voorman van een nieuwe generatie dichters. Zijn goed gedocumenteerde historische werken hebben ook positivistische trekken, waardoor deze “onbetwiste meester” ook als een overgangsfiguur beschouwd kan worden, die “verontrust was door de ontreddering van de moderne tijd... Het meest trok zijn hart hem naar de brahmanen die hij beschreef in Bhagavad (Poëmes antiques, 1852),” aldus Noomen en Tans (p259).

Bij Alexandre Dumas (Les Trois Mousquetaires, De drie musketiers) en anderen krijgt de Romantiek een lichtvoetige, meer vrijblijvende wending in de richting van ontspanningslectuur. In het algemeen voert passie de boventoon bij veel Franse schrijvers, terwijl dit bij de Duitse schrijvers veeleer ‘Sehnsucht’ en heimwee lijkt te zijn.

 

  

Baudelaire, Verlaine en Rimbaud, en Mallarmé 

De latere Romantiek in Frankrijk

Bij de latere Romantiek trekken Charles Baudelaire en de ‘poètes maudits’ (gedoemde dichters) Paul Verlaine, Arthur Rimbaud, Mallarmé en Tristan Corbière de aandacht. Slauerhoff werd door hen als dichter geïnspireerd. Bij Emile Zola gaat de Romantiek over in materialistisch determinisme, waarij individuen zijn overgeleverd aan hartstochten, erfelijkheid en milieu: maatschappelijke en bio-psychische krachten, zoals ook in het werk van Couperus. Titels als L’ Argent (Het geld) en La Bète humaine (Het menselijke beest) spreken voor zich. Het gaat over misdaad  en noodlot.

In Les Fleurs du mal (1857, definitieve versie 1868), beschrijft Baudelaire “de schoonheid van het lelijke”. Het gaat over “de mens, die uit een paradijs verbannen is, dat Baudelaire in zijn kindertijd gekend heeft, en die zich overgeeft aan de satanische krachten die hem omlaag trekken... Hij zoekt zijn ideaal in de schoonheid,... en in de liefde (de zinnelijke hartstocht... en de vergeestelijkte liefde...). De schoonheid voert de mens naar etherische hoogten boven de aardse werkelijkheid (nr 3: Elévation)”

“Het is de kunstenaar... die met zijn gevoel..., de diepe allesomvattende eenheid van alle dingen terug kan vinden (nr 4: Correspondences) en zo voor de mens een baken kan zijn bij zijn zoeken naar een hogere werkelijkheid (nr 6: Les phares). Maar de mens wordt steeds weer teruggetrokken in de veelvuldigheid van de aardse dingen... In de drie volgende delen onderzoekt de dichter andere mogelijkheden,... de dronkenschap, de losbandigheid. Maar al die pogingen mislukken. Zelfs de opstand is ijdel: Révolte (deel 5). er is geen andere uitweg dan de dood: La mort (deel 6). Het laatste gedicht, Le voyage, vat deze troosteloze tocht van de mens door zijn bestaan samen... Maar toch nog met de hoop op iets anders dan het niet: de ziel wil zich in het oneindige, in het onbekende storten” (Noomen en Tans, p275-76).

Ziehier een treffende samenvatting van diverse thema’s van de (late) Romantiek. De Volkskrant van 9 april ging uitgebreid in op Baudelaire ter gelegenheid van zijn 200e geboortedag en het verschijnen van een vertaling van zijn brieven (‘Van zijn moeder hoefde Baudelaire weinig liefde te verwachten, lezen we in een fraaie selectie uit zijn brieven’). Het werk van Marcel Proust lijkt enigszins verwant met dat van Baudelaire. Het poogt ook het verloren paradijs van de jeugd terug te vinden en uiteenlopende (vroegere) ervaringen weer te doorleven (zie CM 106 en 109).

Het opdoen en doorleven van ervaringen was ook typerend voor de ‘poètes maudits’, die vaak avontuurlijke levens leidden en jong stierven, met name Rimbaud en Corbière. Ze worden met Baudelaire als voorloper beschreven onder de passende kop “Speurtochten naar een onzichtbare werkelijkheid”.

Bij Rimbaud zien we “pogingen om de onzichtbare werkelijkheid achter de uiterlijke schijn van de dingen te zien, om in het absolute door te dringen... Hij moet  ‘alle vormen van liefde, lijden en waanzin’, ‘al het vergif in zichzelf’, tot de laatste druppel verbruiken, om er uiteindelijke de kwintessens van te behouden. En om dat wezenlijk te kunnen uitdrukken... schept hij nieuwe woorden... en zoekt naar nooit gehoorde ritmen... Als een halfgod schiep hij een magische wereld... doordrongen van de geest van het nieuwe en het absolute” (Noomen en Tans, p282-83).

Verlaine schept een muzikale taal (Il pleure dans mon coeur), herschept de werkelijkheid in subtiele lyrische en golvende ritmische poëzie en sluit zich later aan bij de symbolisten.

Mallarmé is o.m. bekend van zijn herderszang L’ Aprés-midi d’un faun, later verklankt door de componist Debussy. Naast heidense wellust klinkt de ontoegankelijke volmaaktheid erin door, die ook in andere werken tot uitdrukking komt. Ook “hij wordt geobsedeerd door een ideaal van zuiverheid en schoonheid. Vooral in het gedicht L’Azur klinkt het thema van de onbereikbaarheid van dat ideaal door” (p284).

“Onder invloed van het occultisme, van de platoonse ideeën en van het wijsgerig idealisme was Mallarmé overtuigd van de absolute eenheid van de wereld die schuil gaat achter het zintuiglijk waargenomene.” Maar hij kan deze niet bereiken. “Rest hem niets anders dan het absolute te scheppen waarin het menselijke zijn verdwijnt... Om er de eeuwige werkelijkheid voor in de plaats te stellen, is Mallarmé in een doolhof van symbolen beland, waarvan de gangen dreigden uit te lopen op het niet[s]. (De termen voor leegte, afwezigheid, ijdelheid, niets, zijn talrijk in zijn werk)” (p286).

 

 

 

Maurice Maeterlinck, een Belgische dichter, essayist en toneelschrijver, die in 1911 de Nobelprijs voor literatuur ontving, is een mystiek georiënteerde symbolist, die zelf zijn (symbolische) werkelijkheid schept en mensen niet wil zien als “slaven van erfelijkheid en wil en fatum”. Zijn toneelstukken worden aanvankelijk nog beheerst door het menselijk noodlot, dat ook in zijn essayistisch werk naar voren komt. Het houdt verband met de dood van een jongere broer.

Vooral in zijn latere leven en werk zoekt hij “la vie profonde”, het diepe leven, de waarheid achter de schijn, en de “oorspronkelijke eenheid”, in termen van mystici als Plotinos. “Hij ondekt dat het mysterie [van leven en dood] niet buiten de mens, maar in zijn eigen hart zetelt (Intérieur, 1894), aldus Noomen en Tans, (p292).

“Echte poëzie bestaat in... “gepassioneerde schouwing en schildering van datgene, wat werkelijk om en in ons is’, en dan uit “het denkbeeld dat de dichter zich vormt van het onbekende waarin de wezens en de dingen drijven... Of het God is of het Al, dat hem onmetelijk schijnt en overweldigend, is onverschillig... Bijna altijd ontbreekt in onze dagen die derde persoon, raadselachtig, onzichtbaar, maar alom tegenwoordig, die men de sublieme persoon zou kunnen noemen, die misschien niet anders is dan het onbewuste denkbeeld dat de auteur zich vormt van het universum’... En uit de verwarring en uit het rumoer der 19e eeuw dorst de ziel naar stilte” (Van den Bergh IV, p172-74 uit Préface tot zijn Petit Théatre). Dit benadert de mystieke filosofie van Bergson en Schelling, Goethe en Novalis.

Maeterlinck (1862-1949) is een overgangsfiguur die leefde en werkte in twee eeuwen. Hij kreeg in 1905 internationale bekendheid met het sprookjesachtige toneelstuk L’Oiseau Bleu, De blauwe vogel, die doet denken aan de blauwe bloem van Novalis. Het gaat over twee houthakkerskinderen die de waarheid achter de schijn zoeken in Het Land van de Toekomst, waar de kinderen leven die nog niet zijn geboren. Ze worden erheen geleid door de blauwe vogel van het geluk en het licht. Ook andere toneelwerken hebben een romantische strekking, bijv. Les Sept Princesses (De zeven prinsessen, 1891) Pelléas et Mélisande (1892), Soeur Béatrice (Zuster Beatrijs, 1901) Ariane et Barbe-Bleue (Ariadne en Blauwbaard, 1901, in 1905 door Paul Dukas omgezet in een opera). Zijn laatste stuk was Jeanne d’Arc.

Zijn proza en essayistische werk heeft vaak een meer deterministische en pessimistische strekking, zoals La Sagesse et la destinée (Wijsheid en levenslot, 1898), Onirologie (Droomleer, 1918) en La mort (De dood, 1913). In het leven van dieren vindt hij parallellen met het menselijke sociale leven, zie La Vie des abeilles (Het leven der bijen, (1901), L’Intelligence des fleurs (Het leven der bloemen, 1907), La Vie des termites (Het leven der termieten, 1926). Dat planten en dieren een vorm van intelligentie en bewustzijn hebben en daaraan zelfs rechten kunnen ontlenen, wordt door recente studies bevestigt (zie CM 110 over Capra deel 3 en CM 87, over de sociolbioloog en insectendeskundige E.O. Wilson). Maeterlinck vertaalde verder het middeleeuwse mystieke werk Die geestelike brulocht van Ruusbroec (1910). Met Maeterlinck heeft dit gedeelte over de Franse literatuur een waardig besluit gekregen. Dit deel begon met de blauwe bloem van Novalis en eindigt met de blauwe vogel van Maeterlinck.

De Franse Romantiek eindigt met de “decadenten en symbolisten”. De decadente ‘fin de siècle’ kenmerkt zich o.m. door “de reactionaire roman” (p298), die naturalistisch en gematigd realistisch is, soms moraliserend en conservatief of nationalistisch met een humanitair socialistisch sausje. In de 20e eeuw komt vervolgens een verwarrende hoeveelheid stromingen op, waaronder vele filosofische richtingen. Delfgauw telt er meer dan 20 in zijn Wijsbegeerte van de 20e eeuw.

Slechts enkele van de bovengenoemde werken heb ik gelezen. De Russische schrijvers Tolstoi en Dostojewski hadden mijn voorkeur en zouden als een soort apotheose van de Romantiek toegevoegd kunnen worden.

 

De tachtigers Willem Kloos, Lodwijk van Deyssel, Herman Gorter, Frederik van Eeden en Albert Verwey 

 

Bijlage: De Romantiek in Nederland

De Romantiek in Fankrijk eindige boven met de Franstalige Belg Maeterlinck. De grootste Vlaamse dichter tijden de Romantiek was de priester-dichter Guide Gezelle. Vóór de Tachtigers heeft de Nederlandse literatuur niet veel spectaculairs voorgeberacht, afgezien van Multatuli. Hendrik Tollens, Willem Bilderdijk. Isaac da Costa, Potgieter, Staring en Rhijnvis Feith worden weinig meer gelezen. Max Havelaar van Multatuli blijft een hoogtepunt en de historische romans van Jacob van Lennep zijn leesbaar. Nicolaas Beets, Camera Obscura, beïnvloed door Dickens, is een ander verhaal. De natuurlyriek van Guido Gezelle en de historische romans van Hendrik de Conscience vormen een klasse apart.

De Tachtigers zijn te beschouwen als een laat hoogtepunt met de sonnetten en dichtwerken van Willem Kloos, Jacques Perk, Hélène Swarth, Herman Gorter, Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk en anderen, de literatuurkritieken van Albert Verwey en Lodewijk van Deijssel, de romans van Frederik van Eeden (De kleine Johannes) en Louis Couperus. Hun literatuur sluit aan bij Keats en Shelley en werk door in de generatie daarnam die oom veel grote dichters heeft  voortgebracht.

Vermelding verdient de neoromantiek met schrijvers als Arthur van Schendel en Aart van der Leeuw en dichters als Slauerhoff en A Roland Holst, die mijn voorkeur hadden. Ook het naar pessimisme en gelatenheid neigende werk van J C Bloem en anderen heeft een romantische trek. Slauerhoff was met beide dichters bevriend. Ook in andere landen was de neoromantiek prominent aanwezig. Met name Hermann Hesse mocht zich in de jaren ’60 en daarna verheugen in grote populariteit. 

 

                                         Romantische schrijvers                       2021 05 31

 

Niet elke schrijver is voor mij een held

met de meeste is het droef gesteld

Overspel en ontrouw zijn gemene zaak

en ook drank en drugs zijn raak

 

Nu nauwgezet bekeken levenswandel

lijkt vaak niet moreel en wankel

Hun oprechtheid is vaak schijn

Weinigen die mij tot voorbeeld zijn

 

Het gaat hen vaak veeleer

om prestige, roem en eer

dan om eerbied voor het leven

en daaraan een bijdrage te geven

 

Ook hun politieke stellingname

kan ik alleen voor een deel beamen

Hun meningen zijn soms extreem

Daarin staan zij vaak alleen

met verwante extremisten

die elkaar heel vaak betwisten

 

Schijvers zijn veelal complexe geesten

Trauma’s gelden voor de meesten

Weinigen zijn daarvan vrij gebleven

Ze verwerken vaak hun leven

in gedichten, scènes en verhalen

die ze uit hun leven halen

 

Hun werk wordt daardoor levensechter

kan zo mensen veel meer zeggen

Van ervaringen verwerken en verteren

valt veels waardevols te leren

 

Omdat lezen ons verrijkt

blijven schrijvers steeds belangrijk

Zij bieden vaak een uitlaadklep

voor wat ons aan het denken zet

 

Brengen vaak problemen aan het licht

waarop de aandacht wordt gericht

Met maatschappelijk geweten

komt door schrijvers meer tot leven

Alle reden om te blijven lezen