De mensheidsgeschiedenis in drie stappen
Deel 4: Democratie bedreigd door toegenomen ongelijkheid en het Grote Geld

Civis Mundi Digitaal #113

door Henk de Vos

We zijn in een fase van de mensheidsgeschiedenis aangekomen waarin we met twee grote uitdagingen worden geconfronteerd. Zo besloot deel 3 van deze reeks (De Vos, 2021). De eerste is die van de onderlinge verhoudingen: zullen we de democratie weten te handhaven, de institutionele vormgeving van onze oeroude morele gemeenschapsintuïties van het iedereen telt mee? En de tweede is die van onze verhouding tot de aarde, die een afgeleide is van onze verhouding tot volgende generaties. Als dat iedereen telt mee ook de volgende generaties omvat, dan staan we voor de opgave om Moeder Aarde zo door te geven dat ook voor hen een leven mogelijk is.

 

Gemeenschap georganiseerd in de staat

Of we opgewassen zullen zijn tegen die uitdagingen hangt er van af of we de juiste lessen zullen trekken uit de afgelopen decennia. Na de Tweede Wereldoorlog werd het ‘iedereen telt mee’ van het algemeen kiesrecht uitgebouwd tot het verschaffen van bestaanszekerheid voor allen in de vorm van de sociale zekerheidsregelingen van de verzorgingsstaat, de “gemeenschap georganiseerd in de staat” (De Vos, 2021).

Het werkingsgebied van de moreel luchtledige markt werd danig ingeperkt, met een nadruk op inkomensherverdeling en meer algemeen het tegengaan van te grote groei van ongelijkheid. Zoals tot uiting komend in hoge marginale tarieven van inkomsten en erfbelasting, het bevorderen van gelijke kansen in het onderwijs en een macro-economisch beleid gericht op volledige werkgelegenheid en macro-economische stabiliteit. Tekenend is dat toen de invloed van het normatieve denken van Jan Tinbergen, de winnaar van de eerste Nobelprijs voor economie in 1969, nog aanzienlijk was (Bos en Werner, 2020).

 

Ruim baan aan statuscompetitie

Vanaf de jaren 70 nam die invloed sterk af en nam het “neoliberale experiment” een aanvang. De verzorgingsstaat diende te worden versoberd en ongelijkheid diende juist niet te worden tegengegaan. Ongelijkheid en (de dreiging van) bestaansonzekerheid werden nodig geacht om voor de benodigde “prikkels” te zorgen. Het moreel luchtledige domein van de markt werd weer de maat der dingen en de rol van de overheid moest worden teruggedrongen (De Vos, 2021).

In het beleid verdwenen de morele gemeenschapsintuïties naar de achtergrond, om ruim baan te geven aan de evenzeer menselijke neiging tot statuscompetitie. We leerden de zelfverrijking en de bonuscultuur kennen. De beloningen aan de top namen excessief toe. Paul Krugman nam in 2015 een grafiek op in zijn column in de New York Times, waarin je zag afgebeeld hoe de verhouding tussen de salarissen van de ondernemingsbestuurders (CEO’s) en de gewone werknemers zich ontwikkelde in de Verenigde Staten vanaf 1965 (Krugman, 2015).

 

Verschillen in salaris

In 1965 verdiende een CEO gemiddeld 20 maal zoveel dan de gemiddelde werknemer. Tot eind jaren tachtig steeg dat heel langzaam tot bijna 30 maal. Maar toen kwam wat je wel een explosie kunt noemen: in 2000 was de verhouding tot bijna 400 maal gestegen. Daarna traden er fluctuaties op die samenhingen met het barsten van de internetzeepbel (1997 - 2000) en de Financiële Crisis van 2008-2010. Dat wijst erop dat de economie met de toename van de ongelijkheid instabieler werd. De grafiek eindigt in 2011, toen de CEO’s bijna 300 maal meer verdienden dan de gewone werknemer, vergeleken met 20 maal zoveel in de jaren 60 en 70.
Krugman noemt in dat blog een anekdotische aanwijzing dat de normen voor wat een “fatsoenlijke beloning” werd gevonden, waren veranderd. Doordat sportwedstrijden door de televisie werden uitgezonden, zorgden de reclame inkomsten ervoor dat de sportsterren ineens veel meer gingen verdienen. De CEO’s zagen dit gebeuren en kwamen op het idee dat zij niet konden achterblijven. Die eerdere fatsoensnorm, die natuurlijk samenhing met de morele gemeenschapsintuïties ‘van iedereen telt mee’ en van rechtvaardigheid, verdween uit het zicht. De megasalarissen van de sportsterren zette over de hele linie de statuscompetitie mede in werking.

 

Belastingtarieven

Maar in het blogbericht dat ik er destijds aan wijdde (De Vos, 2015) zie je ook een veelzeggend plaatje, dat iets zegt over een andere oorzaak van die sterke toename van de ongelijkheid. Een grafiek namelijk, die laat zien hoe de marginale belastingtarieven voor de hoogste inkomens zich ontwikkelden. Je ziet dat die tarieven in de jaren 50, 60 en 70 nog op 90 procent lagen, maar daarna stapsgewijs en snel halveerden.

Waardoor veelverdieners ontdekten dat het ging lonen om hogere salariseisen op tafel te leggen. Of om zichzelf hogere salarissen toe te kennen als ze in de positie verkeerden om dat te doen. In ieder geval een deel van die toegenomen ongelijkheid is dus ook een gevolg geweest van bewust beleid. Het neoliberale beleid dat meer ongelijkheid moest worden toegestaan.
Tezamen genomen doet dit vermoeden dat de morele gemeenschapsintuïties werden ingeruild voor het ruim baan geven aan de statuscompetitie. Dat zou overeenkomen met de analyse van onderzoekers van de FED, de Amerikaanse Centrale Bank, die aannemelijk maakt dat de neiging tot statuscompetitie er verantwoordelijk voor was dat de lonen stagneerden en de winsten omhoogschoten en de ongelijkheid, de private schulden en de financiële instabiliteit toenamen (Cairó en Sim, 2020).

 

Grote ongelijkheid wakkert statuscompetitie aan

De les die daaruit valt te trekken is dat grote ongelijkheid de menselijke neiging tot (aanpassingen aan) statuscompetitie en -hiërarchie aanwakkert en de morele gemeenschapsintuïties verdringt. Met als resultaat een maatschappij van ieder voor zich, waarin ongelijkheid een zichzelf versterkend proces wordt, doordat rijken hun positie willen en kunnen verdedigen en armen weinig meer rest dan daarin te berusten en proberen er nog het beste van te maken. Verschillende sociaalwetenschappelijke onderzoeksresultaten ondersteunen die conclusie. Een greep daaruit:

  1. Opgroeien in armoede in een welvarende maatschappij werkt negatief uit op de hersenontwikkeling die nodig is voor planning en impuls- en aandachtbeheersing. Die vermogens helpen bij het succesvol volgen van een opleiding (Hanson, Hair, Shen et al, 2013). Arm opgroeien verkleint dus de kans op maatschappelijk succes, waardoor armoede wordt doorgegeven aan kinderen.
  2. Armoede gaat gepaard met de stress van zorgen over de toekomst en heeft daardoor negatieve effecten op het cognitieve functioneren. Omdat onze maatschappij een groot beroep doet op ons cognitieve functioneren, verkleint armoede dus de kans op maatschappelijk succes (Mani, Mullainathan, Shafir et al, 2013).
  3. De stress van armoede en lage sociaaleconomische status heeft negatieve gezondheidseffecten en een slechte gezondheid verkleint de kans op maatschappelijk succes (Wilkinson en Pickett, 2009).
  4. Een hogere sociaaleconomische status gaat gepaard met meer egoïstisch gedrag (Piff, Stancato, Côté et al, 2012). Mensen met hogere status zullen zich dus inspannen om de bestaande ongelijkheid, die in hun voordeel werkt, in stand te houden.
  5. Rijken wonen graag bij elkaar in de buurt, kunnen dat ook bekostigen en gaan daardoor vooral met elkaar om (Reardon, Bischoff, Owens et al, 2018; Pinkster, 2009). Die inkomenssegregatie maakt het voor rijken makkelijker om opinies te cultiveren die rijkdom moreel rechtvaardigen en die armoede toeschrijven aan individuele en moreel verwijtbare kenmerken ("ze zijn lui"). Waardoor rijken weinig zicht hebben op wat armoede betekent en vooral geneigd zullen zijn om de bestaande ongelijkheid in stand te houden.
  6. Meer ongelijkheid motiveert mensen om zich meer in te spannen voor een hogere statuspositie en wakkert dus de statuscompetitie aan (Walasek en Brown, 2016). Wat weer gepaard gaat met verhoogde stress en “statusangst” (Wilkinson en Pickett, 2009).
  7. De rijken zijn machtiger dan de armen. En gevoelens van macht maken mensen minder empathisch (Galinsky, Magee, Inesi et al, 2007). Dus zullen rijken zich minder goed inleven in het lot van de armen. En zullen ze zich minder inspannen om dat lot te verlichten.
  8. De rijken zijn vaak degenen die succesvol zijn geweest in de maatschappelijke statuscompetitie. En winnaars hebben de neiging om neer te kijken op verliezers en hen zelfs te vernederen als die mogelijkheid er is (Muller, Bushman, Subra et al, 2012). En dus om de bestaande ongelijkheid te rechtvaardigen. En verliezers hebben de neiging om zich daarbij neer te leggen in plaats van in opstand te komen.

 

Statuscompetitie bedreiging voor democratie

Allemaal aanwijzingen dat een toename van ongelijkheid effecten heeft, waarvan verwacht mag worden dat ze tezamen genomen een samenleving verder de richting opduwen van het ieder voor zich van de statuscompetitie. En daarmee een bedreiging vormt voor de democratie, die immers de institutionalisering is van de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen telt mee.

Een wel heel concrete illustratie van die bedreiging is het Amerikaanse onderzoek dat uitwijst dat rijkere volksvertegenwoordigers in hun stemgedrag meer de bestaande ongelijkheid ondersteunen. Dit gold overigens alleen voor de Democraten, omdat de Republikeinen sowieso altijd voor meer ongelijkheid stemden (Kraus en Callaghan, 2014). Geheel in lijn daarmee zien we dat de Republikeinse partij zich steeds meer ontpopt als een openlijk antidemocratische partij, die het ‘iedereen telt mee’ ronduit afwijst (Gardner, Rabinowitz en Stevens, 2021).

 

Gevaren van het Grote Geld

Dat de rol van de overheid werd teruggedrongen, had ook tot gevolg dat de macht van de grote, vaak internationale, ondernemingen sterk toenam. Daardoor nam de toename van ongelijkheid ook de vorm aan van een sterke concentratie van kapitaal aan de top (Piketty, 2014). We kregen te maken met de macht van het Grote Geld, die langs drie wegen de democratie bedreigt.

  1. In de eerste plaats de weg van de beïnvloeding van de politiek door de aan voorwaarden gebonden financiering van politieke partijen en politici (minder omfloerst gezegd: door corruptie).
  2. Voor zover die eerste weg nog onvoldoende resultaat oplevert, is er nog de weg van de ontwijking van de belastingen door internationale ondernemingen, door overheden tegen elkaar uit te spelen.
  3. Daar komt nog bij dat de concentratie van kapitaal leidt tot uitdijing van de financiële sector van de economie, dat wil zeggen tot nog meer concentratie en tot een afname van investeringen in de reële economie. Waardoor de winsten toenemen en de lonen stagneren of zelfs in koopkracht dalen (Palley, 2007).

 

Rechtsextremisme

De eerste twee wegen ondermijnen de democratie doordat de werking ervan zodanig wordt beïnvloed dat de belangen van de rijken en machtigen, van het Grote Geld, voorrang krijgen. Daardoor en door de financialisering van de economie leeft een toenemend deel van de bevolking in bestaansonzekerheid en zonder veel hoop op een betere toekomst. Zoals in Deel 3 (De Vos, 2021) al genoemd, zijn dat ideale omstandigheden voor rechts-extremistische  politici, die het ongenoegen weten om te buigen in de richting van vijandigheid tegenover de zwakkeren (uitkeringstrekkers), de vreemdelingen en de vluchtelingen (Engler en Weisstanner, 2021; Bossert, Clark, D’Ambrosio et al, 2019; Dehdari, 2021; Gidron en Hall, 2017; Stynen en De Witte, 2011; Vlandas en Halikiopoulou, 2016).

 

Corruptie

Die eerste weg, die van de illegale of zelfs gelegaliseerde corruptie, treedt wereldwijd op, maar het is toch bovenal de Amerikaanse politiek die ervan doortrokken is. En je kunt inderdaad zeggen dat daar de corruptie gelegaliseerd is, namelijk sinds het Citizens United besluit van het Hooggerechtshof dat grote ondernemingen onbeperkte hoeveelheden geld mogen besteden aan het aanprijzen van politieke partijen en hun kandidaten. Omdat die sommen geld niet direct besteed worden aan de verkiezingscampagnes, zouden ze niet kunnen leiden tot corruptie of tot de schijn van corruptie. Zacht gezegd een opvallende redenering, die slecht verbloemt waar het echt om gaat.

Maar veel beter is het in Nederland niet, waar de wijze van financiering van politieke partijen beïnvloeding door het Grote Geld (corruptie dus) vrij baan geeft. Politicoloog André Krouwel (2021) daarover: “In Nederland kun je ongelimiteerd geld geven aan politieke partijen, ook giften van buitenlandse kapitaalkrachtige geldschieters en bedrijven zijn toegestaan. In de meeste democratieën is dergelijke buitenlandse beïnvloeding uiteraard verboden, maar in Nederland mag alles. We zijn het Wilde Westen van het politieke geld.”

“Het is niet logisch om aan te nemen dat er geen enkele tegenprestatie tegenover de giften staat. Natuurlijk zal dat nooit direct te herleiden zijn, maar gulle gevers hebben uiteraard wel makkelijker toegang tot de machtigen dan u en ik. Als u een minister belt, is hij of zij waarschijnlijk druk, maar iemand die honderdduizenden euro’s doneert, krijgt hoogstwaarschijnlijk wel een audiëntie om iets onder zijn of haar aandacht te brengen.”

In overeenstemming daarmee oordeelde GRECO, de anticorruptiegroep van de Raad van Europa, mede naar aanleiding van grote donaties aan de verkiezingscampagnes van CDA, VVD en D66, dat Nederland kwetsbaar is voor schimmige geldstromen (L’Ami, 2021).

Krouwel pleit daarom voor wettelijke erkenning van politieke partijen, wat regulering van hun financiering mogelijk zou maken. Zulks lijkt een onmisbare voorwaarde te zijn voor het goed functioneren van de democratie. Dat politici die stap tot nu toe niet zetten, lijkt evenzeer een aanwijzing te zijn voor de invloed van het Grote Geld.


Missing profits

Terwijl het Grote Geld door directe beïnvloeding van de politiek er al in slaagde om de tarieven van de winstbelasting sterk omlaag te brengen, kwam daar nog het grootscheepse ontwijken van belastingen bij door de grote internationale ondernemingen. De meest recente schatting van de mate van ontwijking, is die van Tørsløv, Wier en Zucman (2021).

Daaruit komt naar voren dat in 2015 36 procent van de winsten van multinationals wereldwijd werd weggesluisd naar belastingparadijzen. Binnen de Europese Unie zijn de landen met de hogere tarieven de grote verliezers, met de belastingparadijzen Luxemburg en Nederland (!) als de grote winnaars. Illustratief is de wereldkaart op https://missingprofits.world/, waar alle landen die aan belastingontwijking verliezen van geel (weinig) naar rood (veel) zijn afgebeeld en waar de landen die profiteren, waaronder dus Nederland, als over de wereld verspreide groene stipjes zijn te herkennen. Het is een sterke aanwijzing dat er zoiets als het Grote Geld bestaat en dat degenen die dat Grote Geld vergaard en gecumuleerd hebben, er goed in slagen om het aan de belastingheffing te onttrekken. En dus een sterke aanwijzing dat de democratie in gevaar is.
Vandaar dat Piketty in 2014 al tot de conclusie kwam dat er een wereldwijde progressieve belastingheffing op kapitaal nodig is om deze zichzelf versterkende kapitaalsaccumulatie een halt toe te roepen. Hij zag dat toen nog als een utopisch ideaal (Piketty, 2014), maar de ontwikkelingen gaan soms snel. Want ondertussen zijn op voorstel van de Amerikaanse president Joe Biden 130 landen overeengekomen om een wereldwijd minimumtarief van tenminste 15 procent voor multinationals in het leven te roepen.

Invoering daarvan zal nog heel wat voeten in de aarde hebben, maar het plan is om dat in 2023 voor elkaar te hebben (OECD, 2021). Een veelbelovende en hoopgevende ontwikkeling, die duidelijk maakt dat handhaving van de democratie onmogelijk is zonder al te veel internationale coördinatie. En zonder een hoge opkomst van, in dit geval Amerikaanse, kiezers die de regering-Trump, een hoogtepunt van corruptie, wegstemden.

 

Intermezzo: de actualiteit van John Kenneth Galbraith
De maatschappelijke ontwikkelingen waar we het hier over hebben, lijken heel actueel, maar spelen natuurlijk al langer. Het is daarom interessant om terug te kijken naar beschouwingen uit het verleden, die misschien ten onrechte dreigen te worden vergeten. Dat laatste lijkt zeker op te gaan voor het werk van John Kenneth Galbraith (1908-2006).

Galbraith werd na de Tweede Wereldoorlog alom bekend door zijn betoog dat markten machtsposities doen ontstaan en dat machten tegenmachten nodig hebben. Dat maakt zijn American Capitalism, dat in 1956 verscheen, nu weer heel actueel. De eerste Nederlandse vertaling, Kapitalisme en welvaart, verscheen in 1965 als aula-pocket en staat nog steeds in mijn boekenkast. In 1993 is het opnieuw en met een nieuwe introductie uitgegeven (Galbraith, 1993), waarvan in 2008 een Nederlandse vertaling verscheen.
Je kunt zijn betoog lezen alsof het nu geschreven is. Als je naar "reëel bestaande" markten kijkt, in tegenstelling tot de markten met volledige concurrentie uit sommige leerboeken, dan zie je dat daar machtsconcentraties kunnen optreden. Die kunnen soms “als vanzelf” een tegengestelde macht oproepen, zoals die van machtige vakbonden, maar dat is niet gegarandeerd. Als dat niet zo is, dan ligt daar een taak voor de overheid.

Galbraith (1965: 136) schrijft: “Aangezien het verschijnsel der tegengestelde (vind ik beter dan "contrasterende" van de vertaler-HdV) machtsposities van groot praktisch belang is, ook al vond het lange tijd in de economische en politieke theorie geen erkenning, zouden we, in overeenstemming met onze sterk pragmatische benadering, van de overheid verwachten dat zo’n machtspositie voorwerp zou zijn van een groot stuk wetgeving en overheidsbeleid. (...) In feite is in de moderne tijd het steunen van tegengestelde machtsposities misschien wel de voornaamste binnenlandse taak in vredestijd geworden van de federale regering.”

Dat komt nogal actueel over, nu de Verenigde Staten, maar die niet alleen, worstelen met een groot monopolieprobleem. In een groot scala van bedrijfstakken nam het gecombineerde aandeel van de twee grootste ondernemingen in de afgelopen decennia toe, soms met tientallen procenten. En dat mag je wel een probleem noemen.

Leonhardt (2018) schrijft: “The new corporate behemoths have been very good for their executives and largest shareholders — and bad for almost everyone else. Sooner or later, the companies tend to raise prices. They hold down wages, because where else are workers going to go? They use their resources to sway government policy. Many of our economic ills — like income stagnation and a decline in entrepreneurship — stem partly from corporate gigantism.”

En dan hebben we het nog niet eens over de macht van de grote internationale hi-tech ondernemingen, zoals Facebook, Google, Apple en Amazon (Reich, 2018). Ook hier is weer hoopgevend dat de regering-Biden het goede voorbeeld geeft, door deze machtsconcentraties met een breed scala van maatregelen aan te pakken (McCabe en Tankersley, 2021).
Ik vroeg me af of je in de motivering die Galbraith in 1956 gaf voor zijn theorie van de tegengestelde machten elementen kunt aanwijzen, die overeenkomen met de morele gemeenschapsintuïtie van het ‘iedereen telt mee’. Hieronder een aantal citaten door die in dat verband interessant zijn (uit de Nederlandse vertaling van American Capitalism van Galbraith, de Aula-pocket editie van 1965, p145-6).

“Men zal het er zeker over eens zijn dat in deze eeuw het politieke en economische leven in Amerika aan kracht gewonnen heeft als gevolg van de verbeterde positie van arbeiders en boeren - twee belangrijke en vroeger achtergestelde groepen. Een kleine vijftig jaar geleden werden de arbeidsverhoudingen in Amerika gekarakteriseerd door gemelijkheid, haat en angst. De houding van de boeren onderscheidde zich door diep gewortelde gevoelens van onveiligheid en minderwaardigheid. (...) Arbeiders en boeren leefden in het besef dat zij hoe dan ook onderworpen waren aan de macht van anderen. Het was daardoor onvermijdelijk dat met het tot ontwikkeling komen van tegengestelde machtsposities deze gevoelens zouden veranderen, en dat gebeurde dan ook. In plaats van minderwaardigheids- en onveiligheidsgevoelens kwam er een goed ontwikkeld besef van gelijkwaardigheid en zelfvertrouwen.”

“Harmonische sociale verhoudingen lijken een aannemelijke doelstelling. Het lijkt bevorderlijk voor het algemeen welzijn dat er op een gegeven moment niet een openlijke of onderdrukte revolutie ontstaat. Verandering en vernieuwing, die als voornaamste doel het verminderen van sociale spanningen hebben, zijn in de economie echter niet erg in tel, althans niet bij hen die zich helemaal richten op het concurrentiemodel als maatschappelijke norm. Er zijn sommigen die wel een beetje onrust willen accepteren als dat dienstig kan zijn voor zo’n bewonderenswaardig doel. Voor anderen is dit niet iets waar de economen zich druk over moeten maken. Zij kunnen het straatoproer gadeslaan vanuit hun vensters.”

Ik herken daarin zowel het gemeenschapsstreven (harmonische sociale verhoudingen, verminderen van sociale spanningen) als het idee van een strijd die gevoerd moet worden (met de aanhangers van het concurrentiemodel, die wel wat onrust willen accepteren, omdat ze die veilig van achter hun vensters kunnen gadeslaan). Denk bij dat “concurrentiemodel” aan wat wij nu het neoliberale marktdenken noemen.

Organisatie van werknemers

Tot slot kan ik de verleiding niet weerstaan om een passage te citeren waarin Galbraith de toenmalige toestand in de Verenigde Staten beschrijft die bestond door het nog ontbreken van tegengestelde machtsposities. Want hoewel allerlei omstandigheden verschillen, we hebben het over de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw, zou die beschrijving met enige aanpassingen ook zo maar kunnen slaan op wat wij nu, in 2021, meemaken. Denk maar even aan de omstandigheden waaronder Amazon-werknemers in de Verenigde Staten moeten werken (Kantor, Weise en Ashford, 2021) en aan die van de arbeidsmigranten in Nederland (Van den Braak, Van der Linde en Woutersen, 2021).

Geciteerd uit Galbraith (1965, p148-149): “Er zijn nog enkele miljoenen Amerikanen die over geen enkele organisatie beschikken om zich op de markt te doen gelden en wier levensstandaard en welvaart duidelijk blijk geven van de gevolgen daarvan. Hierbij zijn bijvoorbeeld een twee miljoen landarbeiders inbegrepen, de volkomen vergetenen in Amerika. Zij kennen geen enkele sociale zekerheid in hun werk - er zijn maar weinigen die niet per dag opgezegd kunnen worden. Ze genieten slechts in beperkte mate de voordelen van sociale zekerheid; gewoonlijk worden ze niet beschermd door een compensatie voor wat een nogal riskant beroep is; velen hebben geen vaste verblijfplaats; wat hun betaald wordt, is verre van fraai. Een aandeel in de winsten uit de recent ontwikkelde machtspositie van de boeren op de markt moet nog overgeheveld worden naar degenen die bij hen in loondienst zijn.”

“Dan zijn er ook nog de ongeorganiseerde arbeiders in de stad, zij die aan de rand van de georganiseerde arbeidersbeweging staan en - misschien de belangrijkste van allemaal - de beroepscategorieën die in het verleden alle streven naar economische macht hebben afgezworen. Onderwijzers, intellectuelen, gemeente- en rijksambtenaren hebben over het algemeen vermeden zich te organiseren als iets dat niet helemaal netjes was; ook omdat men geloofde dat werkgevers en de samenleving als geheel hun belangrijkheid wel zouden erkennen en hen dienovereenkomstig zouden betalen.”

Galbraith was in die tijd een zeer invloedrijke econoom. Overheden namen zijn lessen ter harte. Lessen die na de opkomst van het neoliberalisme in de jaren 80 van de vorige eeuw weer werden vergeten. Of willens en wetens aan de kant werden gezet. Een episode in de onophoudelijke strijd om waar we met de maatschappij naartoe willen: meer of juist minder democratie, verzorgingsstaat, gelijkberechtiging en mensenrechten.

 

Literatuur

Bos, R. en Werner, G. (2020), ‘Normatieve kant van Tinbergen heeft flinke stempel op beleid gedrukt’, ESB 105 (4786S): 20-23

Bossert, W., Clark, A.E., D’Ambrosio, C. et al (2019). Economic insecurity and the rise of the right. CEP Discussion Paper No.1659

Braak, S. van den, Linde, I. van der en Woutersen, E. (2021). Opgepropt in het vakantiepark. Groene Amsterdammer, 5 mei

Cairó, I. en Sim, J. (2020). Market Power, Inequality, and Financial Instability. Washington: Board of Governors of the Federal Reserve System, https://doi.org/10.17016/FEDS.2020.057

Dehdari, S.H. (2021). Economic distress and support for radical right parties: Evidence from Sweden. Comparative Political Studies. First published online June 30

Engler, S. en Weisstanner, D. (2021). The threat of social decline: income inequality and radical right support. Journal of European Public Policy 28: 153-173

Galbraith, J.K. (1965). Kapitalisme en welvaart. Utrecht/Antwerpen: Aula-boeken

Galbraith, J.K. (2008). Kapitalisme en welvaart. Amsterdam: Spectrum

Galbraith, J.K. (1993). American Capitalism. The concept of countervailing power. Londen: Routledge

Galinsky, A.,D., Magee, J.C., Inesi, E. et al (2007). Power and perspectives not taken. Psychological Science 17: 1068-1074

Gardner, A., Rabinowitz, K. en Stevens, H. (2021). How GOP-backed voting measures could create hurdles for tens of millions of voters. Washington Post 11 maart

Gidron, N. en Hall, P.A. (2017). The politics of social status: Economic and cultural roots of the populist right. British Journal of Sociology 68: 557-584

Hanson, J.L., Hair, N. Shen, D.G. et al (2013). Family Poverty Affects the Rate of Human Infant Brain Growth. PLoS One 8(12): e80954. doi:10.1371/journal.pone.0080954

Kantor, J., Weise, K. en Ashford, G. (2021). The Amazon that customers don’t see. New York Times, 15 juni https://www.nytimes.com/interactive/2021/06/15/us/amazon-workers.html

Kraus, M.W. en Callaghan, B. (2014). Noblesse oblige? Social status and economic inequality maintenance among politicians. PLoS ONE 9: e85293

Krouwel, A. (2021). Wij zijn het Wilde Westen van het politieke geld. NRC> 19 maart

Krugman, P. (2015). Broken windows and American oligarchy. New York Times 15 mei.

L’Ami, D. (2021). Anticorruptiewaakhond: Integriteit is geen prioriteit voor Rutte III.

Follow the Money 12 augustus

Leonhardt, W. (2018). The monopolization of America. New York Times, 25 november

Mani, A., Mullainathan, S., Shafir, E. et al (2013). Poverty impedes cognitive function. Science 341: 976-980

McCabe, D. en Tankersley, J. (2021). Biden urges more scrutiny of big businesses, such as tech giants. New York Times, 9 juli

Muller, D., Bushman, B.J., Subra, B. et al (2012). Are people more aggressive when they are worse off or better off than others? Social Psychological and Personality Science 3: 754-759

OECD (2021). 130 countries and jurisdictions join bold new framework for international taks reform. https://www.oecd.org/newsroom/130-countries-and-jurisdictions-join-bold-new-framework-for-international-tax-reform.htm

Palley, T.I. (2007).Financialization: What it is and why it matters. Working Papers wp153, Political Economy Research Institute, University of Massachusetts at Amherst.

Piff, P.K., Stancato, D.M., Côté, S. et al (2012). Higher social class predicts increased unethical behavior. PNAS 109: 4086-4091

Piketty, T. (2014). Capital in the Twenty-First Century. Cambridge (Mass.): Belknap Press

Pinkster, F.M. (2009). Living in concentrated poverty. Proefschrift Amsterdam: https://dare.uva.nl/search?arno.record.id=304052

Reardon, S.F., Bischoff, K., Owens, A. et al (2018). Has income segrgegation really increased? Bias and bias correction in sample-based segregation estimates. Demography 55: 2129-2160

Reich, R. (2018). Break up Facebook (and while we’re at it, Google, Apple and Amazon). Guardian 20 november

Stynen, D. en De Witte, H. (2011). Baanonzekerheid en sympathie voor extreemrechts partijen. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 27: 97- 111

Tørsløv, T., Wier, L. en Zucman, G. (2021). The Missing Profit of Nations. August 10. missingprofits.world

Vlandas, T. en Halikiopoulou, D. (2017). Why far right parties do well at times of crisis: The role of labour market institutions. ETUI Research paper – Working Paper 2016.07

Vos, H. de (2015). Was de explosie van CEO-beloningen een kwestie van normverandering? Blogbericht Toegepaste sociale wetenschap 18 mei 2015. https://toegepastesocialewetenschap.blogspot.com/2015/05/was-de-explosie-van-ceo-beloningen-een.html

Vos, H. de (2021). In deze cruciale periode hebben we de democratie nodig. Maar die wordt bedreigd. De mensheidsgeschiedenis in drie stappen. Deel 3. Civis Mundi Digitaal #111

Walasek, L. en Brown, G.D.A. (2016). Income Inequality, Income, and Internet Searches for Status Goods: A Cross-National Study of the Association Between Inequality and Well-Being. Social Indicators Research 129: 1001-1014

Wilkinson, R. en Pickett, K. (2009). The Spirit Level. Why more equal societies almost always do better. London: Allan Lane