Hoe kunnen we de maatschappelijke tweedeling overbruggen?

Civis Mundi Digitaal #113

door Erik Jansen

Bespreking van Coos Huijsen, Ode aan het klootjesvolk, Populisme als smoesje van een falende elite. Prometheus, 2020.

 

Coos Huijsen (1939) is historicus en heeft een actieve rol in de politiek gespeeld. Hij was twee keer kort Kamerlid, de eerste keer in 1972 voor de CHU, en in 1977 als zelfstandig Kamerlid. In die tweede periode kwam hij uit de kast als homo en hij heeft sindsdien geijverd voor homorechten. Verder was hij van 1977 tot 2000 lid van de PvdA. Daarnaast was hij oud-docent en rector van de scholengemeenschap Gerrit van der Veen in Amsterdam.

Hij heeft diverse boeken geschreven over de politiek van de PvdA en over het Koningshuis. 

 

Tweedeling in de samenleving

Net als David van Reybrouck [1] constateert Coos Huijsen dat de parlementaire volksvertegenwoordiging geen goede afspiegeling meer is van de samenleving. Er is een scheiding ontstaan tussen hoger- en lageropgeleiden. Huijsen spreekt zelf overigens liever over theoretisch en praktisch opgeleiden. Hogeropgeleiden zijn de politieke partijen gaan domineren en bezetten nu de Tweede kamer. De stem van het volk binnen de middenpartijen is verstomd en de populistische partijen zijn in dat gat gesprongen. Zij hebben zich ontfermd over de onderwerpen die bij de lageropgeleiden spelen zoals de afkeer van de multiculturele samenleving en het wantrouwen tegen Europa en de globalisering.

Waar de hogeropgeleiden zich als kosmopolieten kunnen vinden in de multiculturele samenleving en het technocratische Europa, zien de lageropgeleiden hun wijken en buurten verloederen en hun banen verdwijnen naar China, of hun werk overgenomen worden door arbeidsimmigranten uit Oost-Europa. De taal van de middenpartijen sluit niet meer aan bij de gedachtewereld van de lageropgeleiden. Mochten er al politici zijn geweest die in een vroeg stadium vraagtekens hebben gezet bij de wenselijkheid van massa-immigratie en de mogelijkheid van integratie van andere culturen in onze samenleving, dan zijn die vaak door het politieke correcte levensgevoel als populistisch om niet te zeggen fascistisch aan de kant gezet.

Ook Coos Huijsen zag al vroeg dat de PvdA de aansluiting met haar traditionele achterban aan het verliezen was en waarschuwde daarvoor vergeefs in zijn boeken Nog is links niet verloren (1982) en De PvdA en het Von Münchhausen-syndroom (1990). Het aardige van dit boekje is dat de afgelopen vijftig jaar als in een caleidoscoop voorbijtrekt. De markante personen en momenten worden in geuren en kleuren geschetst. Helaas is het wat moeilijker een inhoudelijke lijn te ontdekken. Hieronder een poging.

 

Het multiculturele drama

Wil een democratie kunnen functioneren, dan moet de samenleving beschikken over gedeelde waarden en een gedeelde cultuur. Op twee manieren is onze cultuur in gevaar gekomen sinds de jaren zestig. Ten eerste zijn door het onderwijs en de sociale mobiliteit mensen die voorheen binnen eenzelfde culturele gemeenschap zoals een stad, dorp, kerk, vakbond elkaar dagelijks ontmoetten, uit elkaar gegroeid. Veel hogeropgeleiden zijn weggetrokken uit de lokale gemeenschappen en de lageropgeleiden zijn achtergebleven, terwijl hun traditionele instellingen (kerk, verenigingen) in verval zijn geraakt. Hogeropgeleiden trouwden met elkaar en creëerden hun eigen vriendennetwerk en vervreemdden in toenemende mate van hun familie, dorpsgenoten en mede-Nederlanders. Het  onderwijs is een succesvolle segregatiemachine geweest, die de bevolking uit elkaar getrokken heeft, terwijl vroeger door de beperkte mobiliteit en de overheersing van kerk en zuil de mensen - zowel hoger- als lageropgeleiden – meer op elkaar aangewezen waren. De overgang van agrarische samenleving, naar industrie en nu naar hoogwaardige diensten, heeft de rest gedaan. Deze problematiek is overigens al eens aan bod gekomen in eerdere CM-nummers [2].

Ten tweede zijn immigranten en vluchtelingen die hun eigen culturele identiteit mochten behouden, in de traditionele arbeiderswijken komen wonen. Zij hoefden de Nederlandse normen en waarden zoals vrouwenemancipatie en homoseksualiteit niet over te nemen. Ook is er te lang weinig aandacht besteed aan het verplicht aanleren van de Nederlandse taal, waardoor de satelliet-tv de voorkeur kreeg boven het NOS-journaal. Dit vormde andermaal een aanslag op de gedeelde cultuur.

 

Versnippering

Coos Huijsen suggereert dat de hogeropgeleiden binnen de diverse culturele groepen het juist over die groepen heen wel aardig met elkaar kunnen vinden en dat zij het kosmopolitische aspect ook kunnen waarderen, gewend als ze zijn aan het werken in een internationale context. Inderdaad is het zo dat diegenen die vanuit een minderheidsgroep (in toenemende mate) de weg weten te vinden naar media en dienstensector over het algemeen ook de meest geëmancipeerde zijn. Daardoor de worden hogeropgeleiden minder met culturele verschillen geconfronteerd dan de lageropgeleiden. Voor de lageropgeleiden is het moeilijker, omdat zij in hun werk minder in persoonlijk contact komen met die groepen, maar er wel mee worden geconfronteerd in hun buurt, en als starters worden verdrongen op de woningmarkt, waar de nieuwe Nederlander veelal een voorkeursbehandeling ontvangt.

Aan de andere kant is het de vraag of die integratie op het niveau van de hogeropgeleiden wel succesvol is. Veel van de Kamerleden die binnen PvdA, GroenLinks en D66 waren aangewezen als representanten van minderheden, hebben inmiddels deze partijen weer verlaten en hebben al dan niet een eigen splintertje (Denk, Bij1) opgericht. Ik geloof niet dat de progressieve partijen hier erg blij mee zijn. Ook de goedbedoelde pogingen van kranten en omroepverenigingen om minder ‘wit’ te worden zijn vanuit een kwalitatief oogpunt nog geen succes.

Coos Huijsen gaat niet in op de rol van politieke partijen als platform voor de maatschappelijke discussie. Zoals we hiervoor al noemden, hebben de politieke partijen het moeilijker dan vroeger om in samenspraak met hun leden de verkiezingsprogramma’s en kandidatenlijsten samen te stellen. Na de ontbinding van de zuilen zijn de verschillende culturen en groepen zo divers dat het vrijwel onmogelijk is om nog eensgezindheid te organiseren binnen brede volkspartijen. Een gevolg is dat we nu 18 fracties in de Tweede kamer hebben. Voor de publieke omroep is die culturele versnippering niet zo’n probleem, maar voor het werk van het parlement en het serieus volgen van de regering en overheid is dat een onwerkbare situatie. Dus waarom geen kiesdrempel?

Coos Huijsen pleit ervoor dat de hogeropgeleiden zich meer engageren met lageropgeleiden. Dat zou natuurlijk juist bínnen die politieke partijen moeten, maar daar is volgens hem de taal niet meer afgestemd op de lageropgeleiden, behalve bij de populistische partijen. Dus pleit hij voor meer directe vormen van democratie zoals referenda en jury-rechtspraak. Maar zoals de experimenten met de referenda in 2005 over de Europese grondwet en in 2016 over het associatieverdrag met de Oekraïne hebben geleerd, steekt het volk dan een dikke vinger op naar de regering. Dat is toen dus ook niet de manier gebleken om die samenspraak te organiseren.

 

Een gemeenschappelijke cultuur?

De basis voor die samenspraak is natuurlijk een gemeenschappelijke cultuur. Coos Huijsen pleit voor een herwaardering van de nationale mythe gebaseerd op de tachtigjarige oorlog met als populaire invulling het ‘Oranjegevoel’. Hij schetst de teloorgang van de gebroeders de Witt, die in hun tijd door de bestuurlijke elite enorm gewaardeerd werden als onkreukbare aristocraten op Europees niveau, maar door het Oranje-gepeupel zijn gelyncht. Het laat zien hoe de culturele kloof tussen bestuurlijke elite en volk kan ontaarden. Een terechte waarschuwing. Erg concreet wordt hij niet. Hij gaat - net als bij de politieke partijen – niet in op het versplinterd medialandschap waar de commerciële omroepen vermaak programmeren, en waar in kranten en sociale media de BN-ers en influencers de dienst uitmaken. Hij gaat niet in op de teloorgang van de kerken anders dan dat de kerken weinig gevoel ontwikkelden voor de homoseksuele medemens.

Hij hekelt vooral de arrogantie en dedain van de elite “van wie het denkraam vooral gefixeerd is door de winsten op de Zuidas, die de vernissages aflopen van het Stedelijk Museum, (..) en badinerend afgeven op de belevingswereld van de gewone man” (p. 200). Hij had daaraan nog kunnen toevoegen het dedain over ‘bierbuiken en leggings’.

Hij erkent de moeilijkheid van de verschillende sferen: het Europese niveau, noodzakelijk voor onze positie in de wereld en het klimaat, het nationale niveau van de natie voor onze democratie, en het groepsniveau waar het identiteitsdenken (lhbtx, zwart, islamitisch) zo ver gaat dat ‘witten’ niet meer mogen schrijven en spreken namens andere groepen.

Jürgen Habermas ontvangt de Erasmusprijs voor zijn verdienste voor Europa, maar als hij al iets over Europa heeft geschreven of gesproken, dan heeft de gewone man het niet kunnen volgen.

Een goed voorbeeld vindt hij Richard Rorty die de verbeeldingskracht van grote verhalen gebruikt om de burgers een gemeenschappelijk gevoel en kader te geven. Zo adviseerde hij Obama om terug te grijpen op de ‘Founding Fathers’ van de Verenigde Staten. Zo ziet Coos Huijsen ook het Oranje verhaal als een inspirerende mythe voor Nederland. Helaas wordt de nationale mythe van Tachtigjarige oorlog en het Oranjehuis te vaak ‘gedebunked’ door de ‘progressieve’ elite.

Coos Huijsen hekelt Hans van Mierlo, die zich meer Europeaan voelde dan Nederlander. Hij citeert anderen (Achterhuis, Safranski) die stellen dat je niet kunt overleven in een globale wereld als je niet een eigen stukje land en cultuur hebt om trots op te zijn. Waarom dat Nederland moet zijn en niet Europa wordt echter niet duidelijk.

 

Commentaar

Coos Huijsen heeft een vlot en leesbaar boekje geschreven over de politieke discussies rond de multiculturele samenleving. Net als Bert de Vries [3] kent hij de politiek van binnenuit en heeft daaraan ook zijn eigen bijdragen geleverd. We kunnen het met hem eens zijn dat de “elite een verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van het populisme” en dat voor een democratie een gedeelde cultuur nodig is, maar hoe we die  kunnen bereiken blijft onduidelijk. Omdat er ook geen andere maatschappelijke problemen worden benoemd zoals de klimaatcrisis, wordt het accent gelegd op de onwil van hogeropgeleiden om zich te verhouden tot de rest van de bevolking.

Op een aantal punten is hij ook wat kort door de bocht. Het is onjuist om de jaren zestig en met name de linkse beweging verantwoordelijk te stellen voor het verval van de zuilen. Dat secularisatieproces was al langer gaande en het onderwijs was al bezig om de bevolking te scheiden in hoger- en lageropgeleiden, en (post)industriële veranderingen zoals de opkomst van de dienstensector hadden ook hun bijdrage. Immigratie is ook niet iets waar je wel of niet voor had kunnen kiezen. Natuurlijk had de integratie wat steviger aangepakt kunnen worden, maar dat betreft toch vooral gradaties. Om de politiek verantwoordelijk te houden voor het multiculturele drama gaat te ver. Wel is er een mede-verantwoordelijkheid en zijn er wellicht inschattingsfouten gemaakt wat betreft de invloed van culturele factoren.

Het geeft een eenzijdig beeld om Jean-Paul Sartre en Harry Mulisch als epigonen van de zestiger jaren af te schilderen en hun politieke misvattingen vervolgens breed uit te meten. Socialisten die met gebalde vuist de Internationale zingen zijn geen ‘neomarxisten’. Het neomarxisme vinden we bij Gramsci en de Frankfurter Schule, die juist wel aandacht besteedden aan de culturele component, waar de schrijver ook zo voor pleit. Jürgen Habermas, ook een epigoon van de jaren zestig en lid van de Frankfurter Schule, is inderdaad een intellectueel die de samenleving op een vrij abstracte manier benadert en vooral analyseert wat de invloed van de ideologie van wetenschap, techniek en media is op de leefwereld [4]. Hij probeert wel manieren te vinden om de kloof tussen politiek en leefwereld te dichten, maar hij zal niet de barricaden beklimmen.

Ten slotte, de cultuur en de generatie van de jaren zestig en zeventig was bij uitstek internationaal en gericht op ‘solidariteit’ en ‘milieu’. Een nationale Oranje-mythe zal er weinig Anklang vinden. Stel dat Oranje volgend jaar wereldkampioen zou worden, dan wordt mogelijk wel een andere belofte uit de jaren zeventig ingelost, maar meer dan een kortstondige roes zal dat niet opleveren.

Ondertussen moeten we natuurlijk erkennen dat we na vier decennia nog geen aansprekende vorm hebben gevonden om de genoemde onderwerpen, met name de klimaatcrisis, onder de aandacht van het gewone volk te brengen. Jan Pronk reisde met zijn discussienota Schuivende Panelen (1987) alle rokerige zaaltjes in het land af om met de PvdA achterban in discussie te gaan over individualisering, marktwerking, decentralisatie, internationale samenwerking en milieu. Als minister bracht hij in 2001 nog het Vierde Nationale Milieuplan (NMP4) uit met de doelstellingen en beleidsinstrumenten voor klimaattransitie, biodiversiteit, en leefomgeving met een planning tot 2030. Hadden we er maar iets mee gedaan. Helaas is mede door de liberale tijdgeest en onder druk van het populistisch tij het plan in een diepe Haagse la verdwenen. Inmiddels zijn we 20 jaar verder en nog niets opgeschoten. Wat gaan we doen? Om met Coos Huijsen te spreken: “De elite gaat het nog een keer uitleggen”.

 

Noten

[1] David Van Reybrouck, Pleidooi voor populisme (2008) en Tegen verkiezingen (2016). Zie CM#111 Pleidooi voor een verlicht populisme en CM#111 Het democratische vermoeidheidssyndroom.

[2] Michael Sandel, The Tyranny of Merit: What’s Become of the Common Good? Zie CM#107 De tirannie van verdienste.

[3] Bert de Vries, Ontspoord kapitalisme, 2020, zie CM#109 Scheefgroei.

[4] Zie CM#74 voor een beschouwing over leven en werk van Habermas.