Civis Mundi Digitaal #113
In de Verenigde Staten worden ze GINK genoemd: « Green Inclination, No Kids ». Deze beweging verscheen zo’n tien jaar geleden en hun leden willen uit ecologische overtuiging geen kinderen. Voortplanting zou niet verstandig zijn voor de CO2-voetafdruk van de potentiële ouders. Maar hoewel dit verschijnsel een aantal jongeren schijnt te verleiden, staat het aanmoedigen ervan niet op de agenda van de meeste grote landen. Integendeel: die maken zich eerder zorgen over het lage aantal baby’s.
Na gefocust te zijn op de coronadoden buigen regeringen zich inmiddels over het dalende aantal geboorten. In de Verenigde Staten is de vruchtbaarheid in 2020 gedaald tot 1,64 kinderen per vrouw: sinds het begin van de statistieken in de jaren 1930 een ongekend verschijnsel. Ook in Frankrijk, Europees kampioen vruchtbaarheid, is het aantal geboorten voor het zesde opeenvolgende jaar gedaald, tot 740.000. De situatie in China is nog veel alarmerender, met slechts 12 miljoen baby’s: een derde minder dan in 2016. Japan verloor in 2020 door het tekort aan geboorten in verhouding tot het aantal doden zelfs 750.000 inwoners.
Het is niet alleen Covid-19; het percentage geboorten is nooit hersteld van de « grote recessie » (2008), verklaart de demograaf Kenneth Johnson van de universiteit van New Hampshire in de « Wall Street Journal ». Het fenomeen is mondiaal en de tendens neem snel toe: het aantal kinderen per vrouw is volgens de Wereldbank gedaald van 5 in de jaren 1960 gedaald tot 2,4 in 2018. De wereldbevolking zou haar hoogtepunt aan het einde van deze eeuw bereiken.
Deze statistieken zijn goed nieuws voor de CO2-voetafdruk. Voor de rest is de Amerikaanse wetenschapper Lyman Stone van het « Institute for Family Studies » heel wat minder enthousiast. Hij is van mening dat een vertraging van de demografische groei een toename van ongelijkheden als gevolg heeft, alsook een belangrijke toename van geërfde rijkdom, meer monopolistische macht van bestaande ondernemingen en een daling van ondernemingszin en innovatie. De vraag naar nieuwe huisvesting gaat stagneren. De programma’s van intergenerationele overdrachten als pensioen en gezondheidszorg krijgen te maken met ernstige financiële moeilijkheden. De rentepercentages en de inflatie blijven abnormaal laag en limiteren de mogelijkheden om recessies te bestrijden. De debatten over immigratie zullen steeds scherper worden…
Het ergste is natuurlijk nooit zeker, maar haar waarschijnlijkheid heeft al geleid tot een spectaculaire omslag. In tegenstelling tot de Malthusiaanse ongerustheid in de jaren 1970 inzake een voedseltekort is er nu sprake van een geboorte-bevorderende politiek, met overigens weinig of geen resultaat. De opmerkelijkste politieke omslag zag men in China. Peking heeft op 31 mei dit jaar aangekondigd dat getrouwde koppels drie kinderen op de wereld mogen zetten. Deze beslissing komt na het nauwelijks vijf jaar genomen besluit om afstand te doen van de één-kind-politiek. De laatste decennia is China erin geslaagd het aantal geboorten geforceerd af te remmen, met als gevolg miljoenen verborgen kinderen, een explosie van in de steek gelaten kinderen en ongewenste abortussen, die tot een zorgwekkend verstoord man-vrouw evenwicht geleid hebben. Het is voor de centrale macht erg gecompliceerd om deze tendens teniet te doen. De diverse versoepelingen van de één kind-politiek hebben maar weinig effect gehad, en niets wijst erop dat het mogen hebben van drie kinderen daarin verandering brengt. De politieke wil, zelfs in de Chinese autoritaire versie, legt het af tegen de evolutie van samenlevingen.
In 1979, toen de één kind-politiek werd ingevoerd, had China nog een ruraal karakter. Vandaag de dag woont 64% van de Chinezen in steden. De meesten kunnen het zich niet veroorloven om huisvesting voor een grote familie te betalen. De opvoeding, scholing van een kind is een ander obstakel. Gemiddeld betaalt een Chinese familie 125.000 euro voor de schooljaren van hun kind tot het naar de universiteit gaat. Dit bedrag vertwee- of verdrievoudigen is onmogelijk. En ten slotte is de bevolking die nu kinderen kan krijgen voornamelijk samengesteld uit de eerste generatie van de één kind-politiek. Deze heeft slechts één behoefte: een model waarin de prioriteiten zijn om hun enige kind te vertroetelen, en daarnaast om te consumeren, en te reizen zonder verder nageslacht te hebben; dat gaat immers ten koste van hun koopkracht.
Het geboortecijfer is ook in democratieën niet eenvoudig te stimuleren. In Taiwan, Singapore en Zuid- Korea zijn, net als in Europa of de Verenigde Staten, niet of nauwelijks successen geboekt bij het bevorderen van geboortes. De les van deze constatering is dat de politiek op het gebied van demografie niet alles kan regelen. Wat men ook doet, sensibiliseren, stimuleren met soms dwingende pogingen, de kinderwens blijft duidelijk een individuele beslissing. Dit gegeven zou daarom in het centrum moeten staan van de gezinspolitiek.
Geschreven in augustus 2021