Civis Mundi Digitaal #113
Bijen en andere bestuivers hebben wij hard nodig voor een belangrijk deel van ons voedsel. Maar ik liet jullie in een vorig artikel al weten dat wij onze schouders daarvoor ophalen en met onze verwoesting van de biodiversiteit, met de industriële landbouw en het gebruik van herbiciden, insecticiden en pesticiden, de bijen en andere bestuivers langzaam maar zeker van het toneel doen verdwijnen. En dat gaan we bezuren. Dat was in vroegere tijden wel anders. In alle religies, zelfs de oudste, werden de bij en de vrucht van zijn werk, de honing, meer of minder direct geëerd. Daarover dit artikeltje, met name « ter leehringhe » en natuurlijk ook wat « ter vermaeck ».
Het is duidelijk dat de goden een zwak voor bijen hebben. Geen enkel ander dier heeft zich met zoveel toewijding geleend voor hun communicatie met mensen. « Apis mellifera » is universeel, je vindt de bij in alle religies. Een legende van de Kelten vertelt dat de moedergodin Henwen, die zich presenteert in de vorm van een zeug, onder andere geboorte geeft aan een korrel graan en een honingbij ten dienste van de mensen. In de Griekse mythologie is er de nimf Mélissa (wat honingbij betekent) die de honing ontdekt waarmee zij in allerhaast de heel jonge Zeus voedt. Later zal Zeus deze zoete substantie mengen met een braakmiddel dat zijn vader Kronos dwingt tot het overgeven van de kinderen die hij had verslonden.
Plato, die over reïncarnatie nadenkt, is er niet alleen van overtuigd dat de honingbij de zielen van de overledenen draagt, maar ook dat zij die « zich wijden aan sociale en fysieke deugden » als honingbij wedergeboren worden. Bij de Maya’s nemen verschillende goden de gedaante aan van de « mélipone », een kleine Centraal-Amerikaanse bij met blauwe ogen die niet steekt en een excellente honing produceert.
De honing, waarvan de aanmaak veel mysteries bergt, draagt voor veel mensen bij aan het charisma van de bij. God beschrijft het beloofde land van Kanaän aan Mozes zelfs als « een land waar melk en honing stromen », waarbij de honing dadelstroop is. In de joodse religie wordt de echte honing, door de bij geproduceerd door de nectar van bloemen te transformeren, als koosjer beschouwd. Behalve als het de honing van honingdauw betreft, geproduceerd op basis van een door bladluizen uitgezweten vloeistof. In het Hebreeuws heeft het woord honing dezelfde wortel als het woord « belofte », en de enige vrouwelijke rechter van Israël, een van de zeldzame profetessen, draagt de naam Deborah, wat ook honingbij betekent. En de kabbalisten onderwezen dat « het zachte gezoem van een bijenvolk een echo is van het woord van de Schepper ».
In het Nieuwe Testament is er evenwel niets over bijen te vinden. De bemiddeling, de functie van bemiddelaar tussen God en de mensen, wordt volledig in beslag genomen door Christus, die daarop het monopolie heeft. Maar al direct in de eerste eeuwen van het Christendom maakt de bij weer zijn opwachting, onder het beschermheerschap van de Vaders van de kerk en met een nieuwe missie: die van de spirituele gids. God gaf dit kleine insect in zijn immense goedheid alle deugden (zijn moraliteit, zijn deugdzaam model van sociale organisatie…) zodat iedereen de bijen kon zien als een gids voor hun heil.
De heilige Ambrosius, bisschop in Milaan (339-397), van wie de legende zegt dat de bijen zijn mond vulden met honing toen hij geboren werd – Plato, Homerus, Vergilius, de heilige Rita… allen hadden datzelfde voorrecht met de belofte van welsprekendheid – werd de lofredenaar van de bijenhouders en hun beschermheilige. Het is waar dat de energie van een bijenvolk, zijn discipline en zijn gevoel voor hiërarchie mogelijkheden boden voor stichtelijke metaforen. De heilige Ambrosius gebruikte het als een model voor de organisatie van het kloosterleven (woonden monniken en bijen niet in cellen?) en niet te vergeten als een lofrede op reinheid, op kuisheid. De « apis mellifera » werd zo de bevestiging van de realiteit van de onbevlekte ontvangenis. De heilige Ambrosius in zijn later opgeschreven preek over « De maagdelijkheid »: « De maagdelijkheid verdient het om vergeleken te worden met de bijen, zoals zij, vlijtig, zuiver en kuis. De bij voedt zich met de roos, de bloem. De maagd heeft ook haar roos: het woord van God ».
De paralellen tussen het echte leven van bijen – beter gezegd, wat ze er in die tijd van wisten – en dat van een goede christen konden toch ontsporen. Bijvoorbeeld bij het uitzwermen van bijen, waarbij soms de oude koningin verjaagd werd bij de geboorte van een jonge koningin, en de eerste zo het bijenvolk verliet met een deel van de trouw gebleven werkbijen. Naarmate de spanningen binnen het christendom toenamen, betekende dit fenomeen als christelijk symbool voor de één een uitzondering op de regel van onfeilbaarheid van de bij en voor anderen een daad van emancipatie.
De inquisitie vermoedde sterke verdachte correlaties tussen ketterse rebellen en uitzwermende bijen. In de « Bijenhouders », een van de laatste werken van Brueghel de Oude (rond 1568) wordt met deze verdachtmaking gespeeld, maar dan wel om haar te vernietigen. Het stelt mannen voor die honing verzamelen; zij dragen maskers en beschermende kleding, roepen inquisiteurs voor de geest die de zielen van de getrouwen onderzoeken, zoals men met autoriteit een bijenkorf opent om de was en de honing te verzamelen. Een in een boom geklommen kind keert hen de rug toe en kijkt in de richting van een kerk die geen kruis draagt. Je mag zonder twijfel in dit werk een zekere sympathie zien van de katholieke Brueghel voor de Hervorming die in Vlaanderen de onbuigzaamheid van de inquisitie onderging. Een impliciete allegorie van het uitzwermen van een bijenvolk in een religieuze versie.
Wat betreft Luther, deze wees de door de kerk geformuleerde beschuldiging van secessionisme van de hand en beschuldigde de kerk dat zij zich ver verwijderd had van het originele geloof en dus het « uitzwermen » (« Schwärmerei ») praktiseerde. De bij is hier niet meer het lieve beestje van Onze Lieve Heer, maar een goudschaal voor de evaluatie van religieuze juistheid. Dat had de bij naar mijn mening niet verdiend.
In de Koran is de bij minder aanwezig, maar verschijnt wel op belangrijke momenten. Tijdens de hedsjra zijn het de bijen die Mohammed en de eerste gelovigen van Mekka naar Medina gidsen. Als fervente boodschappers zoemen ze in de directe nabijheid van de aartsengel Gabriel wanneer deze de goddelijke boodschap aan de Profeet brengt. Volgens één van zijn hadiths bevestigt de Profeet dat vliegende insecten in de hel zullen verbranden, uiteraard met uitzondering van de bij. In het paradijs wordt onder meer honing aan de gelovigen beloofd en de Profeet prijst herhaaldelijk de medicinale deugden van de honing. « Voor u zijn er twee geneesmiddelen: de koran en de honing, » verklaarde hij aan de mohammedanen.
De vliesvleugelen, waartoe ook de bij behoort, hebben ook heilige relaties met Boeddha, die soms uitgebeeld wordt als helemaal opgebouwd uit bijen en in India met de god Prana, uitdrukking van levenskracht, vaak omgeven met een cirkel van honing-insecten.
Krishna en Vishnu kunnen zich laten zien als een blauwe bij op een lotusbloem. Volgens de aan de jonge boeddhistische monniken onderwezen voorschriften moet een wijze leven te midden van de zijnen in harmonie met de hem omringende wereld, « als de bij die, zonder de kleur en het parfum van de bloemen aan te tasten, rondvliegt en hun sap meeneemt ». In het boeddhisme heeft het regelmatige gezoem van een bijenvolk niets banaals. Het wordt geassocieerd met de toename van energie die leidt naar de extase van het Nirvana.
Toch niet zo gek om zo weer wat eerbied voor de bestuivers, met name voor de honingbij, terug te krijgen bij bestudering van haar rol bij onze verre voorvaders, waar ook ter wereld.
Wie meer over de honingbij en haar aanwezigheid wil weten, kan onder meer terecht bij « L’Ane et l’Abeille » van Gilles Lapouge, Albin Michel, 2014, en « L’Abeille et le Philosophe » van Pierre-Henri en François Tavoillot, Odile Jacob, 2015.
Geschreven in augustus 2021