Civis Mundi Digitaal #113
Bespreking van James G. Matlock, Signs of Reincarnation – Exploring Beliefs, Cases and Theory (2019); K.S. Rawat en Titus Rivas, Reincarnation as a Scientific Concept – Scholarly Evidence for Past Lives (2021); Pim van Lommel, Eben Alexander, Bruce Greyson, Hans Gerding, Ineke Visser, Odette de Theije e.a. Redactie: Rudolf H. Smit en Rinus van Warven, Het geheim van Elysion – 45 jaar studie naar nabij-de-dood-ervaringen (2020).
De vraag naar het wezen van de dood is te benaderen van binnenuit door meditatie of buitenom door onderzoek en bewijsvoering. De eerste benadering leidt tot kennis die niet overdraagbaar is: de inzichten zijn alleen beschikbaar voor degene die ze verwierf. Hij of zij kan ze onder woorden brengen en dan delen met een ander, maar voor die ander is het een verhaal. De ander kan het gaan geloven, maar kan niet zeker weten of het juist is. Weer een ander zal het niet geloven en zo ontstaat onenigheid. En fanatisme. Zoals Bertrand Russell schreef in Why I Am Not A Christian (1957): “Juist datgene waarvoor bewijs ontbreekt wordt met passie geloofd. Niemand voelt passie over de tafels van vermenigvuldiging of over het bestaan van Kaap Hoorn, omdat daarover geen twijfel bestaat.”
De weg naar inzicht over leven en dood via waarheidsvinding en bewijs lijkt daarom kansrijker – misschien niet om te komen tot volledige kennis over hoe het allemaal zit, maar wel om de maatschappelijke vrede te bewaren. Het is daarom goed dat daarover recent drie doorwrochte boeken zijn verschenen.
Over bijna-dood-ervaringen, of nabij-de-dood-ervaringen zoals ze tegenwoordig vaak heten, bestaat een uitvoerig corpus aan getuigenissen, sinds een halve eeuw vastgelegd in vele boeken en overvloedig te vinden op YouTube. En er zijn studies waarin de ervaringen van mensen die klinisch dood waren worden geanalyseerd en gesystematiseerd, met als bekendste Eindeloos bewustzijn – een wetenschappelijke visie op de bijna dood ervaring (2007) van Pim van Lommel, waarvan er wereldwijd en in tien talen 300.000 zijn verkocht.
Het is wel duidelijk zo, zou je denken, maar Het geheim van Elysion – 45 jaar studie naar nabij-de-dood-ervaringen (2020), caleidoscopisch van opzet en 250.000 woorden lang, biedt toch nieuwe inzichten. 45 auteurs schreven in totaal 60 essays, met veel verschillende invalshoeken en vrij laagdrempelig. Het boek laat zich daardoor makkelijk lezen. Het gaat vooral over de vraag wat er gebeurt nadat je dood gaat en daarbij zijn steeds twee beperkingen.
De verslagen daarover komen van mensen die kennelijk niet 100 procent dood waren, anders konden ze niet terugkeren om hun verhaal te vertellen.
De andere beperking is dat de berichten altijd gaan over hoe het is om net dood te zijn, nooit over hoe het is om al tien of vijftig jaar geen fysiek lichaam te hebben. Vergelijk het met je terugkeer van een lange en gevaarlijke reis. Ineens sta je in de aankomsthal op Schiphol: dolgelukkige bekenden staan je op te wachten, je bent blij omdat de last van de reis van je afgevallen is en je ervaart een oude wereld als nieuw. Maar na een tijdje moet je gewoon weer je administratie bijwerken en het gras maaien. Die kanttekening geldt voor de jubelstemming die doorklinkt in de berichten van veel NDE-ers: ze gaan allemaal over die aankomsthalervaring, nooit over hoe het is om al tijden aan gene zijde te zijn. Het steeds terugkerende beeld dat het allemaal overweldigend, fantastisch, helend en intens gelukkig makend is, maakt de bijna-dood-ervaring waarschijnlijk anders dan de al-een-hele-tijd-dood-ervaring.
Straks meer, eerst die andere twee boeken. Beide gaan over het vervolg op het sterven, en dan niet zozeer over de periode tussen dood en geboorte maar daarna, als iemand is gereïncarneerd en nog van alles blijkt te weten over dat vorige leven. Hoe ziet de casuïstiek eruit en welke conclusies kunnen we daaraan verbinden? Daar over gaan Signs of Reincarnation – Exploring beliefs, cases and theory (2019) van Jim Matlock en Reincarnation as a Scientific Concept – Scholarly Evidence for Past Lives van Dr. K.S. Rawat en Titus Rivas. De kernvraag is twee maal of reïncarnatie bestaat. Is er bewijs voor?
In het grote beeld zijn bewijzen voor reïncarnatie van belang. Want als reïncarnatie is bewezen, staat vast dat er leven na de dood en voor de geboorte is. Dan smelt de vraag naar het waarheidsgehalte van NDE’s als sneeuw voor de zon, ook al kunnen er altijd illusies en zelfs fantasieën tussen zitten. En dan dient ons streven naar een betere wereld niet alleen onze kinderen en kleinkinderen maar ook onszelf. Na ons de zondvloed is nog steeds een benadering van, pakweg, klimaatverandering, alleen kun je er zelf in terechtkomen als reïncarnatie bestaat.
Voor lezers die niet vertrouwd zijn met de aanwijzingen voor het bestaan van reïncarnatie, hier de verkorte versie van één geval uit het boek van Rivas en Rawat.
Begin 1972 kwam in het dorp Chang in Rajastan, India, Neera ter wereld. Toen hij vier was vertelde hij aan Rawat dat hij in een vorig leven Kajja heette en woonde in het dorp Shyamgarh, hemelsbreed 20 kilometer ten oosten van Chang. Hij had toen twee zonen en drie dochters. Zijn vrouw heette Kalli. Kajja en zijn zoon Babu werden vermoord, vertelde Neera, over een grondbezit kwestie.
Rawat ging naar Shyamgarh en ontdekte dat daar inderdaad een man Kajja met zoon Babu waren vermoord, op 20 juni 1970. Rawat sprak ook twee van de moordenaars en hoorde van hen dat ze Kajja zwaar hadden toegetakeld en dat hij daaraan later ter plekke was overleden. Neera miste bij zijn geboorte het onderste deel van zijn linker arm, vanaf de plek waar de aanvallers, bleek uit het autopsie rapport, een zware wond hadden toegebracht. Verder herinnerde Neera zich veel gebeurtenissen uit het leven van Kajja en een reeks namen van familieleden, waarvan er een paar niet bleken te kloppen maar de meeste wel.
Sinds 1960 zijn er duizenden kinderen met herinneringen aan vorige levens onderzocht, vooral door de afdeling reïncarnatie onderzoek van de University of Viriginia (officieel de Division of Perceptual Studies) en dan weer vooral door Dr. Ian Stevenson (1918-2007) die de afdeling opzette en leidde tot Dr. Jim Tucker het overnam.
Behalve herinneringen getuigen ‘birth marks’ van wat er in een vorig leven gebeurde, vaak aan het einde bij een gewelddadige dood of een ongeval. Neera is een voorbeeld. Andere kinderen blijken moedervlekken of andere huidmarkeringen te hebben waar ze in hun vorig leven door kogels werden getroffen. Stevenson wijdde aan birth marks zijn tweedelige Reincarnation and Biology (1997) boordevol foto’s van kinderen en daarnaast afbeeldingen uit autopsierapporten. Het telt 2268 pagina’s en het is aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek.
Van die duizenden onderzoeken leidden er honderden tot ‘solved cases’: het verhaal van het kind blijkt zo goed te kloppen dat het, aangenomen dat reïncarnatie bestaat, zo goed als vast staat dat hij of zij de reïncarnatie is van een persoon van wie naam en rugnummer bekend zijn. Stevenson sprak nooit van bewijs, hij hield het er altijd op dat reïncarnatie ‘the best fit’ was voor de gevonden anomalie, want dat is zoiets vanuit het perspectief van de reguliere wetenschap. De Australische reïncarnatie onderzoeker Peter Ramster gaat iets verder: hij zegt reïncarnatie te hebben bewezen en nodigt iedereen uit met een betere verklaring te komen. Tot nu toe zijn dat er nul.
Een anomalie is iets wat niet kan volgens de bekende wetmatigheden. Het is natuurlijk geen anomalie als er wel een wetmatigheid valt te ontdekken - ook als de reguliere wetenschap daar niets van wil weten.
Is er iets dergelijks gevonden? Is er een wet van reïncarnatie?
Puur inductief bezien lijkt het antwoord bevestigend. De casuïstiek is zo omvangrijk en de overeenkomsten tussen de gevallen zijn zo groot dat daaruit min of meer volgt dat een beëindigd leven een vervolg kan hebben in een nieuw leven, waarbij een deel van de herinneringen wordt meegenomen. Min of meer, want de ontbrekende schakel bij haast iedere casus is wat er gebeurt tussen die twee levens.
We hebben het goed gedocumenteerde leven van Neera, het redelijk goed gedocumenteerde leven van Kajja, maar wat gebeurde er tussen 2 juni 1970 en medio 1971 toen Neera werd verwekt? Dat is helemaal niet gedocumenteerd en sommigen vinden dat onoverkomelijk: zolang er geen complete reïncarnatie theorie bestaat moeten we ervan uitgaan dat het niet bestaat. Maar dan zeg je ook: voordat er een complete theorie van de zwaartekracht bestond, moest worden aangenomen dat zwaartekracht niet bestond.
Kortom, het is een onzin argument, al moet er goed gekeken worden naar alternatieve verklaringen voor de gevonden anomalieën. Bewijzen ze misschien iets anders dan reïncarnatie en is er toch een steekhoudend antwoord op de vraag van Peter Ramster?
Alternatieve verklaringen
Een vast onderdeel van ieder boek over het al dan niet bestaan van reïncarnatie, en zo ook de boeken van Matlock en Rawat & Rivas, is een hoofdstuk over alternatieve verklaringen. De vraag is daarbij niet of die soms geldig zijn want dat zijn ze soms. Fraude, een favoriete verklaring van sceptici, komt maar hoogst zelden voor. Nog populairder bij sceptici is cryptomnesie: degene die het verhaal vertelt heeft die informatie uit externe bronnen, maar is dat vergeten. Daarom zijn de herinneringen van kinderen betrouwbaarder dan van volwassenen die met berichten komen over vorige levens, spontaan dan wel onder hypnose.
Een van de beste gevallen ooit is James Leininger, geboren in 1998, die vanaf zijn tweede mededelingen deed over een leven als gevechtsvlieger in de strijd tegen Japan. Hij noemde de naam van het vliegdekschip waar hij was vertrokken als Natoma en zes namen van piloten waarvan twee inclusief achternaam: Billie [Peeler], Walter [Devlin], Leon [Conner], James [Huston], Jack Larsen en Bob Greenwalt die alle zes in 1944-’45 inderdaad op de Natoma Bay, zoals het schip heette, waren gestationeerd. In totaal kwam hij tussen zijn tweede en zesde met omstreeks vijftig berichten die zonder uitzondering bleken te kloppen.
Paul Kurz, in 1976 een van de oprichters en ooit voorzitter van het Committee for Skeptical Inquiry, de Amerikaanse variant van onze Stichting Skepsis, zei in een documentaire over James Leininger van ABC PrimeTime dat James die informatie had opgevangen uit gesprekken tussen zijn ouders, dat hij misschien had gepraat met vriendjes (van zijn leeftijd mogen we aannemen) en dat hij dingen had gehoord van de buren. Te belachelijk voor woorden, zeker als verder gegeven is dat bijna al die informatie pas later kon worden bevestigd, na archiefonderzoek door de vader van James. Jack Larsen werd in augustus 2000 door James Leininger genoemd en pas in 2002 door zijn vader getraceerd, eerst in een archief en later in het echt.
James Leininger met Jack Larsen in 2004
Bij het onderzoeken van verhalen die lijken te gaan over vorige levens is het uitsluiten van cryptomnesie van groot belang, maar met een beetje detectivewerk goed te doen. Methodologisch is het simpel: als cryptomnesie niet valt uit te sluiten is het onderzochte geval niet interessant. Meer hierover bij ‘Regressie’.
Alternatieve verklaringen voor de verschijnselen die lijken te wijzen op reïncarnatie krijgen bij Rawat en Rivas 15.000 woorden aandacht van de totale tekstlengte van bijna 100.000 woorden. Bij Matlock, ruim 100.000 woorden totaal, is dat niet aan te geven omdat hij de alternatieven verweeft met de casuïstiek.
Twee verklaringen kwamen al aan de orde, fraude en cryptomnesie. Een derde is om de vondsten af te doen als statistisch irrelevant of als toevalstreffers, wat op hetzelfde neerkomt. Sceptici noemen een vondst, roepen dan dat dat niets zegt en verzwijgen dat er honderden soortgelijke vondsten zijn.
Matlock schrijft: ‘De psychosociale theorie staat onder zware druk om een verklaring te geven voor verschijnselen die wijzen op vorige levens. De gebruikelijke strategie is om één of hooguit een paar van die verschijnselen te behandelen en alle andere onvermeld te laten.’ Hij wijst er verder op dat sceptici die zich op bewijsmateriaal voor reïncarnatie storten, doorgaans heel slecht op de hoogte zijn van de bronnen en/of ze verdraaid weergeven.
Dat kloppende herinneringen het resultaat zijn van telepathie is ook nog een mogelijkheid: reïncarnatie bestaat niet, maar leven na de dood wel, en dan kan het dat een overledene informatie doorseint aan iemand op aarde. Het klassieke tegenargument is dat je dan een breed palet aan telepathische vermogens verwacht bij de ontvanger, maar daarvan blijkt haast nooit iets.
Opvallend is ook dat in de herinneringen, spontaan dan wel bij regressie, altijd in de ik-vorm wordt gesproken. Rivas en Rawat citeren Tom Shroder: ‘De kinderen zeiden niet: de vorige persoon had drie koeien, alsof ze telepathisch kennis namen van een ander leven. Ze zeiden ik had drie koeien en gaven ook andere informatie alsof ze die persoon waren geweest.’ Terzijde: Shroder, auteur van Old Souls – The Scientific Search for Proof of Past Lives (1999) en journalist bij The Washington Post is een van de weinigen uit de main stream media die serieus over reïncarnatie schreef.
Je kan het hele argument dat er een alternatieve verklaring is voor tekenen van reïncarnatie ook omdraaien. Matlock schrijft: ‘Materialistische neurowetenschappers nemen aan dat het geheugen ligt opgeslagen in het brein, al hebben ze nooit verklaard hoe dit tot stand komt.’ Draai het om en de vraag wordt: misschien is er een alternatieve verklaring voor aanwijzingen dat het geheugen is opgeslagen in de hersenen.
Misschien is er wel een immateriële drager die stand houdt tussen dood en geboorte, waarmee dan ook verklaard zou zijn hoe peuter James Leininger de namen van zes piloten van de Natoma Bay kon opdissen. Dat bij hersenbeschadiging vaak ook het geheugen wordt aangetast zegt weinig. De klassieke metafoor voor de relatie tussen brein en geheugen: die is als tussen een radio en de signalen in de ether. Als de radio defect raakt gaan de signalen gewoon door. Oftewel: ons brein is slechts een interface tussen ons immateriële wezen en de stoffelijke wereld waar we tussen geboorte en dood bivakkeren.
Matlock wijst op onderzoek naar wurmen die getraind werden om eten te vinden. Als hun kop eraf werd gesneden regenereerden ze, er kwam een nieuwe kop – en daarna konden ze nog steeds het eten vinden. Waar hadden de wurmen die kennis in de tussentijd opgeslagen?
Falsificatie
Rivas en Rawat schrijven dat falsificatie, het weerleggen van een verklaring, niet zo belangrijk is in de wetenschap, maar juist bij inductieve bewijsvoering is falsificatie een sterk instrument. Ze noemen een voorbeeld. Stel dat een kind zich, net als Neera, gedetailleerd en toetsbaar een leven herinnert, maar dan van iemand die nog niet dood is. Dat zou een sterke aanwijzing zijn dat reïncarnatie niet de verklaring is voor die ‘solved cases’, zeker als er veel kinderen blijken rond te lopen met herinneringen uit levens die nog gaande zijn. Maar dat is niet het geval.
Er is nog een verschijnsel denkbaar dat reïncarnatie zou falsifiëren, in ieder geval ten dele: meerdere kinderen die zich één en hetzelfde leven herinneren. Maar ook dat is nooit voorgekomen - even los van de Tibetaanse kijk op reïncarnatie, waarbij extreem hoog ontwikkelde entiteiten precies dat af en toe doen: als individu dood gaan en dan als groep terugkomen. Maar daarvoor bestaat bij mijn weten geen enkel bewijs.
De vraag of reïncarnatie bestaat, wordt door Rivas en Rawat in de eerste plaats beantwoord door te wijzen op de overeenkomsten tussen de gevallen. Er is dan misschien nog geen sprake van een wetmatigheid, maar wel van allerlei regelmatigheden. Bij voorbeeld dat de overgrote meerderheid van de kinderen begint te praten over een vorig leven als ze 2½ à 3 jaar oud zijn en er uiterlijk rond hun 7e mee stoppen. Matlock wijst erop dat herinneringen van kinderen bijna altijd gaan over het einde van het vorige leven, de laatste maanden of dagen. Van de duizenden kinderen die Stevenson onderzocht berichtte driekwart over de manier waarop hun vorige leven eindigde, en dat eind was vaak gewelddadig. De logica ligt voor de hand: de slachtoffers beginnen aan hun volgende leven met een onverwerkt trauma.
Falsificatie werkt helemaal goed bij individuele gevallen: span je tot het uiterste in om aan te tonen dat het niet klopt. De vader van James Leininger deed dat, want als gelovig Christen was hij ervan overtuigd dat het Christendom reïncarnatie uitsloot. Not in my house, was zijn aanvankelijke standpunt over de berichten van zijn zoon (zie https://www.youtube.com/watch?v=Uk7biSOzr1k) Ook Robert Snow ging tot het uiterste het verhaal over een vorig leven, te weten zijn eigen, te ontzenuwen. Net als Bruce Leininger bereikte hij precies het tegendeel.
Regressie
Matlock schrijft kort over ‘het befaamde geval van de politie detective Robert Snow uit Indianapolis die zijn eigen casus wist op te lossen doordat hij een schilderij terugvond, waarvan hij zich onder hypnose had herinnerd dat hij het aan het schilderen was’, en schrijft dan dat de namen van hemzelf en zijn vrouw door Snow onjuist waren herinnerd. Daar blijft het bij.
Wat Matlock overslaat is dat Snow in zijn belangwekkende boek Looking for Carroll Beckwith – The True Story of a Detective’s Search for His Past Life (1999), dertig feitelijke berichten uit zijn regressie behandelt, waarvan er 28 bleken te kloppen. Cryptomnesie viel uit te sluiten, want die informatie kwam bijna allemaal uit de dagboeken die hij bijhield als James Carroll Beckwith (1852-1917), en die vond hij pas na jaren zoeken, in een archief in New York City.
Toen ik Snow in 2010 interviewde kon hij melden dat de onjuiste naam van hemzelf, Jack, en van zijn vrouw, Amanda, helemaal niet zo fout waren. Jack werd in de 19e eeuw soms gebruikt als verkorting van James, ontdekte hij nadat zijn boek was verschenen. En hij zei: ‘In mijn regressie had ik verteld dat ik zag dat ik op een caféterras zat met een vrouw. Mariellen Griffith [die de regressie deed] vroeg me hoe die vrouw heette. Ik wist het maar half, wat bij me boven kwam leek wat op Amanda, dus dat zei ik maar. En ik nam vervolgens aan dat ze mijn vrouw was. Later in de regressie zei ik dat mijn vrouw geen kinderen kon krijgen. In het dagboek staat dat mijn vrouw Bertha geen kinderen kon krijgen, na een zware miskraam in 1898.’ Later, ook na het verschijnen van het boek, bleek uit een krantenknipsel dat James Carroll Beckwith een tijdje dates had met een vrouw die Amanda heette.
Dat brengt ons bij een zwak punt dat de boeken van Rivas & Rawat en Matlock gemeen hebben: ze besteden veel te weinig aandacht aan het belang van berichten over vorige levens die het resultaat zijn van regressie. Daarbij wordt iemand, haast altijd een volwassene, vrijwillig in een staat van trance gebracht en beantwoordt vervolgens vragen van de begeleider. Dat resulteert bijna altijd in antwoorden en de grote vraag is natuurlijk of ze kloppen. De kans op cryptomnesie is veel groter dan bij een peuter, dat is zeker. Maar wat als cryptomnesie kan worden uitgesloten en als de proefpersoon komt met toetsbare, kloppende berichten? Dan is het bewijsmateriaal net zo sterk als bij spontane herinneringen van kinderen die aan dezelfde eisen voldoen.
Beide boeken doen hier erg zuinig over. De verklaring zou kunnen zijn dat alle drie de auteurs hebben samengewerkt met Dr Ian Stevenson, die zijn imponerende oevre bijna helemaal baseerde op het natrekken van spontane herinneringen van kinderen. Het boek van Rivas en Rawat is zelfs in remembrance of Dr. Ian Stevenson.
Toen ik voor mijn eigen boek over reïncarnatieonderzoek op de University of Virginia sprak met zijn opvolger Dr Jim Tucker, deed hij opvallend afwijzend en neerbuigend over berichten over vorige levens die het resultaat waren van regressie. Dat was volgens Tucker ‘a setup for fallacy’. Met Peter Ramster, die spectaculaire resultaten behaalde met regressie, had Tucker nooit contact gezocht en zijn werk leek hij niet te kennen.
Matlock schrijft: ‘Als er regressiegevallen worden opgelost [d.w.z. als ze één op één kunnen worden gekoppeld aan een bepaald vorig leven, MH] blijkt dat belangrijke elementen soms onjuist zijn.’ Zeker! Maar bij de verhalen van de meeste kinderen over hun vorige levens is dat net zo. James Leininger, die geen enkele aantoonbaar onjuiste mededeling deed, is een grote zeldzaamheid.
Zowel Matlock als Rivas & Rawat wijzen er terecht op dat er veel meer ‘solved cases’ zijn van kinderen met spontane herinneringen dan van volwassenen onder regressie. Echter, je moet hier niet kijken naar absolute aantallen maar naar percentages. Er is maar heel weinig systematisch reïncarnatie onderzoek gedaan op basis van regressie, iets wat dringend om verandering vraagt.
Hier wacht een bonus: regressie laat zich organiseren, je kan vrijwilligers vragen het te ondergaan en zien wat eruit komt. Neem het op, trek het na en publiceer de resultaten. Dat werd, niet wetenschappelijk maar wel serieus, in 2005 gedaan voor het KRO tv programma Wie was ik? (zie https://www.youtube.com/watch?v=A30X3xPdP68) Vijftig vrijwilligers lieten zich door regressie specialist Lowie de Bie terugvoeren naar vorige levens. De acht gevallen met de meeste toetsbare informatie werden nagetrokken en de resultaten waren verbluffend. Zo’n systematische aanpak is bij kinderen niet mogelijk, je bent geheel afhankelijk van wat ze loslaten. Als onderzoek naar reïncarnatie nou eens grootschalig werd aangepakt, en dat is dringend, dan zou het zwaartepunt moeten liggen bij regressie.
Een van de spectaculairste gevallen van een regressie is Gwen McDonald uit Sydney die, in 1981 in trance bij Peter Ramster, vertelde over haar leven als Mary Duncan (1765-1782) in Somerset. Die regressie is gefilmd en deels op YouTube terug te vinden (https://www.youtube.com/watch?v=F_JrakDTonc&list=PLAB2E742F250D0DCF&index=9). In zijn boek The Search for Lives Past (1990) besteedt Ramster 25.000 woorden aan de zaak. Maar Matlock noemt McDonald niet eens.
Rivas & Rawat beperken zich tot ‘[…] een vrouw die claimde herinneringen te hebben aan levens in de 17e en 18e eeuw in Engeland. Ze gaf de juiste namen van straten en gebouwen waarvan er veel niet meer bestaan.’ Dat is maar een fractie van het geval en zeker niet het sterkste deel, omdat ze die informatie wellicht uit een externe bron had, al is dat, lees Ramsters boek, extreem onwaarschijnlijk. McDonald had het alleen over een leven in de 18e eeuw, niet in de 17e, en haar geografische hits betroffen vooral dorpsnamen, waaronder twee die toen wel bestonden en nu niet meer.
Grappig genoeg werd één spijkerhard stuk bewijs ontdekt door de Nederlandse scepticus Rob Nanninga (1955-2014) bij een poging de casus onderuit te halen. In een online stamboom vond hij Elisabeth Lethbridge die door McDonald was genoemd als haar moeder, zie de YouTube link vanaf 4:00. McDonald had gezegd dat ze in 1765 was geboren en dat haar moeder overleed bij haar geboorte. Nanninga ontdekte dat 1765 inderdaad het stervensjaar was van Elisabeth Lethbridge.
Leesadvies
Een half miljoen woorden over de vraag naar leven en dood: dat is erg veel, zelfs voor zo’n gewichtig onderwerp. Een verklaring voor die lengte zou kunnen zijn dat de reguliere wetenschap er niets van moet hebben. Het paradigma dat leven niet kan bestaan zonder fysieke drager moet en zal behouden blijven en indien nodig verdedigd.
Degenen die wel serieus in gaan op de talloze aanwijzingen dat het leven ook na de dood doorgaat en zelfs opnieuw met materie omkleed kan worden, zijn daardoor geneigd zeer grondig te werk te gaan. Reincarnation and Biology van Stevenson is het meest extreme voorbeeld, maar ook de boeken van Rivas en Rawat en van Matlock passen in dat beeld.
Matlock’s boek krioelt van de literatuurverwijzingen, niet als voetnoten, maar tussen haakjes in de tekst en helaas bijna steeds zonder pagina nummer. Uiteindelijk onderbouwen al die verwijzingen zijn betoog, maar wie ze allemaal na wil trekken is minstens een jaar kwijt. Het grote publiek trekt dat niet en lezers uit academia lezen dit soort boeken niet – veel te gevaarlijk! Wat resteert is een kleine groep lezers, maar die wordt dan ook erg goed bediend.
Matlock komt zelfs met een uitgewerkte theorie van wat er bij het reïncarnatieproces plaatsvindt, de processual soul theory. De stroom van bewustzijn die een lichaam bezielt houdt niet op bij de dood maar blijft bestaan tot een nieuw lichaam is gevonden, doorgaans voor de geboorte. (Er zijn namelijk aanwijzingen dat reïncarnatie ook wel eens plaatsvindt bij een reeds geboren kind.) Dat bewustzijn, nog steeds volgens Matlock, kent subliminale en supraliminale lagen. Het supraliminale deel ondergaat bij de reïncarnatie een reset en begint aan interactie met het nieuwe lichaam, de zintuigen, het brein. En het subliminale deel manifesteert zich in karaktereigenschappen en vaardigheden. En bij een enkeling schiet er soms iets door de reset heen en manifesteren zich herinneringen aan vorige levens.
Matlock pakt dit heel degelijk aan, maar het resultaat is toch niet helemaal vrij van tautologieën. Je kan ook zeggen: kennelijk bestaat reïncarnatie, zeker als we de alternatieve verklaringen kunnen afstrepen. En hoe dat werkt? Tja. Uiteindelijk ligt het antwoord in onszelf besloten.
Matlock’s boek is, om kort te gaan, geweldig voor iedereen die open staat voor de mogelijkheid dat reïncarnatie bestaat en eens heel diep in wil gaan op de aard van het bewijsmateriaal en dat zo logisch mogelijk wil ordenen. De perfecte index is daarbij erg nuttig.
Het boek van Rivas en Rawat is evenmin lichte kost, maar iets toegankelijker dan Matlock. Er staan zinnen in die ik ook na tien keer lezen hooguit ten dele begrijp. Een voorbeeld:
The theory of reincarnation cannot generally be falsified, but it is specifically falsifiable as the most suitable hypothesis for paranormal Stevensonian CORTs, since we could imagine a child with paranormal memories of a life as a person who, at that very moment, is still alive and conscious.
CORTs staat voor cases of the reincarnation type, een uitdrukking van Stevenson voor gevallen waarbij het er sterk op leek dat reïncarnatie de verklaring was.
De vraag of reïncarnatie is bewezen is volgens de auteurs afhankelijk van de hoeveelheid bewijsmateriaal die je hebt gezien. Het is als een bundel stokken: stuk voor stuk zijn ze vrij zwak, samengebonden zijn ze heel sterk. ‘Op basis van het vele indrukwekkende bewijsmateriaal, waarvan we in dit boek maar een fractie konden tonen, menen wij […] dat de reïncarnatietheorie nu wetenschappelijk aanvaardbaar is zo niet bewezen.’
Al met al is het boek van Rivas en Rawat toch een sterke behandeling van de aanwijzingen voor het bestaan van reïncarnatie, een mooie uitdaging voor wie zich serieus afvraagt of het bestaat.
Het geheim van Elysion
Daarmee komen we bij Het geheim van Elysion. Als reïncarnatie is bewezen, en daarmee het voortbestaan van ons niet-grofstoffelijke zelf voorbij de poort van de dood, kunnen we die eindeloze delibereringen over de echtheid van de bijna-dood-ervaringen grotendeels achter ons laten. Natuurlijk hebben veel van degenen die zoiets meemaakten, ongeveer vier procent van de bevolking, flitsen gezien of zelfs wat meer van de wereld waar je direct na je dood in terechtkomt. Nogmaals: over de wereld waar je vijf jaar of vijftig jaar later in zit weten we weinig en al helemaal niets verifieerbaars. En natuurlijk zitten er ook fantasieën, gedeeltelijke fantasieën en droombeelden bij al die verhalen.
De kracht van het boek is dat veel auteurs veel korte stukken schreven. Een half uur en je hebt er weer een uit, waarna een volgende auteur het fenomeen van een andere kant belicht. Rudolf Smit schrijft over nabij-de-dood-ervaringen die plaatsvonden zonder enig ongeluk of trauma, zomaar ineens en niet nabij de dood. Geen nabij-de-dood-ervaring maar een ander-leven-ervaring.
Martin Karlas had er een. ‘Ik voelde dat ik geen lichaam had. Nog nooit heb ik zo bewust waargenomen […] Toen ik daar was kende ik ineens de ware betekenis van het woord gelukzaligheid.’ Daarna wordt hem in één keer zijn hele leven getoond, niet als een film maar als geheel. ‘En toen ervoer ik zo’n pijn, zo’n ontzettende pijn van alles wat ik anderen had aangedaan […]. En opeens was daar een stem die aan me vroeg: Wil je zo doorgaan? Met alles wat in mij was schreeuwde ik het uit: Neeeen.’
Een deel van de essays, want dat zijn het allemaal, volgt een rationele lijn en blijft bij de vraag wat de verslagen over nabij-de-dood-ervaringen nu eigenlijk betekenen. Robert Jan de Beurs schrijft: ‘De NDE wordt regelmatig aangehaald als ‘bewijs’ of aanwijzing voor een leven na de dood. Toegegeven, daar lijkt het natuurlijk sterk op te wijzen. Maar het is een groot vraagstuk.’ Hij signaleert ‘al langere tijd een grote tegenbeweging op het materialisme in de wetenschap’. Klopt, maar die tegenbeweging speelt zich af buiten de bastions van de wetenschap. Daar lijkt het materialistische paradigma nog onaangetast.
De Beurs schrijft hoopvol dat ‘studie van transmateriële aspecten kan zorgen voor een verbreding van de paradigma’s in de wetenschap’. Klopt ook, alleen het gebeurt nauwelijks, omdat die transmateriële aspecten verboden terrein zijn voor iedere onderzoeker die zijn cv en zijn loopbaan wil bewaken. Dat zou kunnen veranderen door de paradigmaverschuiving, waarop al zo lang door zo velen buiten academia wordt gehoopt.
Over aanwijzingen voor leven na de dood zijn bibliotheken vol geschreven zonder dat het materialistische paradigma verschoof. Ook deze drie boeken, hoe goed ze ook zijn, gaan dat niet veranderen. Thomas Kuhn analyseerde al in 1962 waarom wetenschappelijke paradigma’s zo hardnekkig zijn in The Structure of Scientific Revolutions. Een goede kans op verandering, nog beter dan grensverleggend onderzoek, is dat de aanhangers van het oude paradigma uitsterven. Prima wat mij betreft. En dan hoop je even dat reïncarnatie niet bestaat, want anders zijn we een paar decennia na dat uitsterven weer terug bij af.
*Michiel Hegener is journalist en auteur van onder meer Vrijheid van godsdienst (2005) en Leven op herhaling – Bewijzen voor reïncarnatie (2012).