Kenschets van de Romantiek
Deel 9: Terugblik, conclusie en algemene typering

Civis Mundi Digitaal #113

door Piet Ransijn

‘Sehnsucht’ in het maanlicht, De sentimentele, door Johann Peter Hasenclever (1846-47)

 

Schelling, Novalis en Herder als wegbereiders van de Romantiek

In het boek De wereld van Sofie: Roman over de geschiedenis van de filosofie van Jostein Gaarder staat een aardige typering van de Romantiek, die hier als samenvattende terugblik op zijn plaats lijkt. “Als jij het over romantiek hebt, denk ik aan grote landschapsschilderingen. Ik zie geheimzinnige bossen en woeste natuur voor me... het liefst in nevelen gehuld,” zegt Sofie (p375).

“Een van de belangrijkste kenmerken van de romantiek was inderdaad het verlangen naar de natuur en naar natuurmystiek... Rousseau introduceerde de uitdrukking ‘terug naar de natuur’. Tijdens de romantiek kreeg dat motto de wind in de zeilen. De romantiek was vooral een reactie op het mechanistische universum van de verlichting. Men zei dat de romantiek een renaissance van het oude kosmische bewustzijn was... Daarmee bedoelt men dat de natuur als een geheel wordt beschouwd. In dit opzicht keerden de romantici terug naar Spinoza en ook naar Plotinus en renaissancefilosofen als Jacob Böhme en Giordano Bruno. Ze waren pantheïsten... Er werd gezegd dat de natuur een groot Ik was. De romantici gebruikten ook de uitdrukking wereldziel of wereldgeest.”

Zo lijken romantische landschapsschilderingen uitdrukking te geven aan een bezield organisch geheel, bijv. bij de geïdealiseerde fantasielandschappen van Friedrich, bij wie een subliem en transcendent aspect aanwezig lijkt. Hij had contact met de romantici rond Schelling en Novalis. Ook bij andere landschapsschilders, die meer realistisch en ‘van deze wereld’ waren, ontbreekt dat niet. Bijv. in de eindeloze vergezichten en wolkenluchten van de Hollandse landschapsschilders, die ook voor Constable en Turner een inspiratiebron vormden. Burgerlijke ‘kneuterigheid’ combineerden zij met nostalgie, nationale identiteit en grenzeloze verten.

 

Andreas Schelfhout, IJsplezier (1855)

 

“De meest toonaangevende romantische filosoof was Schelling (1775-1854). Hij probeerde de scheiding tussen geest en materie op te heffen. De hele natuur – zowel de menselijke ziel als de fysische werkelijkheid – was een uitdrukking van de ene God of wereldgeest, dacht hij... De natuur was de zichtbare geest, en de geest de onzichtbare natuur. Want overal in de natuur kunnen wij een structurerende geest vermoeden. Hij zei ook dat de materie sluimerende intelligentie was... Schelling zag dus de wereldgeest in de natuur [en...] in het menselijke bewustzijn. Zo bekeken zijn de natuur en het menselijke bewustzijn eigenlijk twee uitdrukkingen voor hetzelfde fenomeen” (p375-76). Dit was de strekking van zijn ‘identiteitsfilosofie’, die in CM 110 is samengevat. De met hem bevriende dichter en natuuronderzoeker Novalis (1772-1801), die opzichter in de mijnbouw was, heeft op dichterlijke wijze uiting gegeven aan een soortgelijke visie.

“Je kunt de wereldgeest zowel in de natuur als in je eigen gemoed zoeken. “De geheimzinnige weg voert naar binnen,” kon Novalis daarom zeggen (zie CM 35). Hij geloofde dat de mens het hele universum in zich droeg en dat de mens de geheimen van de wereld daarom het beste kon ervaren door in zichzelf te treden... Voor veel romantici waren natuuronderzoek en lyriek een deel van een hogere eenheid. Of je nu... geïnspireerde gedichten zat te schrijven, of het leven van planten en de samenstelling van stenen zat te bestuderen..., het waren twee kanten van dezelfde zaak. Want de natuur is geen dood mechanisme, het is een levende wereldgeest.” Zo combineerde Novalis poëzie met de studie van stenen en mineralen in de mijnbouw.

 

 

In Schellings visie was er in de natuur ook sprake van een ontwikkeling die bij de aarde en stenen begon en bij het menselijk bewustzijn eindigde. Hij wees op geleidelijke overgangen van levenloze natuur naar steeds gecompliceerdere levensvormen. De romantische natuurvisie werd trouwens vooral gekenmerkt door het feit dat men de natuur als een organisme beschouwde, dat wil zeggen als een geheel dat zijn eigen mogelijkheden voortdurend ontwikkelt. De natuur is als een bloem die zijn bladeren en kroonbladeren ontvouwt” (p376-77). De evolutieleer was er al voor Darwin, die er een wetenschappelijke theorie van maakte. De wetenschapsfilosoof Karl Popper noemt het echter een metafysische theorie, omdat deze moeilijk falsifieerbaar zou zijn. In de schilderkunst wordt de organische visie misschien het meest duidelijk zichtbaar weergegeven, die echter ook in de muziek wordt verklankt en in de literatuur wordt beschreven.

“Vergelijkbare ideeën treffen we ook aan bij een nieuwe visie op de geschiedenis [bij...] de historische filosoof Herder (1744-1803)... Het verloop van de geschiedenis werd gekenmerkt door samenhang, groei en doelgerichtheid... Hij had een dynamische visie op de geschiedenis... als een proces... Ieder periode had zijn eigen waarde. Zo heeft ook ieder volk zijn eigen aard of ‘volksaard’. De vraag is of wij ons in de situatie van andere culturen kunnen verplaatsen... De romantiek was ook van groot belang voor het ontwikkelen van een eigen identiteitsgevoel van de diverse naties” (p377). Het nationalisme werd in de loop van de 19e eeuw sterker, bijv. bij de Frans-Duitse oorlog in 1871 en daarna. Het keizerrijk Oostenrijk-Hongarije viel uiteen in een aantal naties. In 1830-32 scheidde België zich af van Nederland. In 1814 kwam Noorwegen van Deens gezag in een unie met Zweden en in 1905 werd het een zelfstandige staat. Zo werd in meer landen de nationale identiteit versterkt.

Er wordt een onderscheid gemaakt in ‘universele romantiek’, gericht op de natuur en de (universele) wereldziel, die bloeide te Jena rond 1800 met o.m. Novalis en Schelling als toonaangevende figuren. Daarnaast de ‘nationale romantiek’ rond Heidelberg met de gebroeders Grimm als toonaangevende figuren. Bij Herder zien we beide tendensen (zie CM 111, deel 1), evenals bij diverse componisten, zoals Chopin, Grieg, Smetana en Dvorak. Beide vormen gingen in elkaar over en kenmerkten zich door een organische visie. “Herder was een van de eersten die volksliedjes uit een groot aantal landen verzamelde:... Stimmen der Völker in Lieder... Componisten gingen volksmelodieën in hun composities verwerken” (p378-79).

 

 

Beethoven, An die ferne Geliebte e.a. vaak romantische liederen

Hij componeerde ook veel melodieën voor Schotse, Ierse e.a. volksliederen

 

Andere thema’s zijn de onbereikbare geliefde, bijv. in Die Leiden des jungen Werthers, en deoverleden geliefde Sophie van Novalis, die hem inspireerde tot zijn Hymnen aan de nacht (zie CM 35). “Dat verlangen naar iets verafs en onbereikbaars was kenmerkend voor de romantici. Ze konden terugverlangen naar een voorbije tijd, bijv. naar de middeleeuwen, die aanmerkelijk in waardering stegen [of...] naar verre culturen... en naar de mystiek daarvan. Verder voelden ze zich aangetrokken tot de nacht, de schemering, oude ruïnes en het bovennatuurlijke. Ze werden gefascineerd door de duistere kant van het bestaan, dat wil zeggen het donkere, griezelige, en mystieke.”

“Het was de plicht van romantici het leven [intens] te beleven, of ervan weg te dromen... De scheiding tussen droom en werkelijkheid wordt opgeheven. Novalis... heeft gezegd dat ‘de wereld een droom wordt, en de droom wordt werkelijkheid’. Zelf schreef hij een roman over de middeleeuwen met de titel Heinrich von Ofterdingen (besproken in CM 36)... De jonge Heinrich is op zoek naar de blauwe bloem die hij een keer in een droom heeft gezien en waarnaar hij sindsdien heeft verlangd. De Engelse romanticus Coleridge drukte dezelfde gedachte uit: ‘... Wat als je in je droom naar de hemel ging en daar een vreemde en prachtige bloem plukte? En wat als je ontwaakte en de bloem in je hand had? Ah wat dan?’” (p372,373).

 

Vincent van Gogh, De zaaier, 1888. Postromantiek en expressionisme.

Ook hier komt het landschap over als een dynamisch en bezield geheel waarmee de zaaier vervloeit

 

De romantici vonden dat... de kunst ons dichter bij het ‘onuitsprekelijke’ kon brengen... Want de kunstenaar schept zijn eigen wereld... Men heeft weleens gezegd dat de kunstenaar een ‘’wereldscheppende verbeeldingskracht’ heeft... De nieuwe trefwoorden waren ‘gevoel’, ‘fantasie’, ‘beleving’ en ‘verlangen’... Er was kritiek op het eenzijdige belang dat aan de rede werd gehecht.” (p371,372). Veel romantici beschouwden zich ook als erfgenamen van de verlichting en waren overgangsfiguren (zie CM 111, deel 1 en deel 5). Bijv. Herder, Goethe en Schiller, en in de muziek vooral Beethoven. Kunstenaars werden ‘vrije’ kunstenaars, niet meer in dienst van een vorst of kerk en ze creëerden meer naar eigen smaak, inzicht en inspiratie, zoals eerder uiteengezet wat betreft de literatuur en de muziek.

Tot zover deze samenvattende terugblik in De wereld van Sofie. Vooral Schelling als filosoof, Novalis als dichter en schrijver en Herder als historicus, schrijver en verzamelaar van volksliederen komen naar voren als wegbereiders van de Romantiek. Mystieke hoogten van het onbereikbare en het onuitsprekelijke werden betrekkelijk zelden bereikt. Daarom zwelgden romantici vaak in verlangen naar het onbereikbare. Soms vonden ze een glimp daarvan in de schoonheid die zij zagen of vormgaven. Daar kwamen dan weleens bijzondere kunstwerken uit voort.

 

IJsselgezicht van Jan Voerman sr

 

Conclusie: nogmaals een algemene typering van de Romantiek

Resumerend kunnen we zeggen dat de rede door de Romantiek weer op zijn plek werd gezet als onderdeel van de wereldrede of wereldgeest, die werd verondersteld de grondslag te zijn van het universum, dat werd beschouwd als een alomvattend organisch geheel. Een van de meest opvallende kenmerken was het natuurgevoel en de belangstelling voor de ongerepte natuur, die vaak mystieke vormen aannam in combinatie met de filosofie van de wereldziel, bijv. bij Schelling en Novalis.

Gevoel en intuïtie kregen de overhand over het verstand, dat een meer instrumentele rol kreeg. Verbeelding en fantasie kregen de ruimte en namen vaak groteske en bizarre vormen aan. Bijv. in vele griezelverhalen, zoals Frankenstein van Mary Shelley, en de Symphonie Fantastique van Berlioz. Het spookachtige, onverklaarbare en paranormale kreeg meer belangstelling. De verlichtingsfilosoof Kant bijv. moest daarvan nog weinig hebben in zijn dispuut met Swedenborg (zie Kants pamflet Dromen van een geestenziener, zie CM 84 over reïncarnatie).

Het individualisme kwam sterker naar voren, vooral bij kunsternaars die hun eigen gang gingen en zich vaak weinig aantrokken van burgerlijke conventies. Af en toe waten er schandalen, zowel wat betreft hun levenswandel als hun kunstuitingen. Het ging om persoonlijke ontplooiing en expressie, die voorbij ging aan maatschappelijke belemmeringen. Men zocht een groter ervaringsbereik, dat vorm kreeg in een hang naar schoonheid of naar extreme kanten van het leven, soms tot aan de rand van de waanzin.

Behalve dit individualisme kwam het gemeenschapsgevoel, het volksgevoel en de nationale geschiedenis meer naar voren in volkskunst, volksmuziek, sprookjes en volksverhalen. “Ook een typisch 18e eeuws kosmopolitisme leefde ten tijde van de Romantiek nog voort... Het rijkste wat de Romantiek latere generaties naliet, was het besef dat de mensenmaatschappij nog iets anders was dan een tak van de natuurwetenschappen en de individuele mens iets meer dan een radertjes in de wereldmachine” (C Brinton, J B Christopher en R L Wolff, Erfenis der eeuwen: Geschiedenis en beschaving van het Westen / A History of Civilization, deel ll, p 295).

Een kleine twee eeuwen na de mechanica van Newton kwamen Saint-Simon en Comte met de sociale fysica, later sociologie genoemd, als ‘koningin van de wetenschappen’. Ook de culturele en sociale antropologie kwam op tijdens de Romantiek en de biologie en andere natuurwetenschappen maakten grote vorderingen (zie CM 110). Wat betreft de kunst bloeiden vooral de muziek en de literatuur, zoals in voorgaande delen is gebleken.

In eerdere delen over literatuur kwamen verschillen naar voren tussen de vroege en de latere Romantiek, die te zijn kenschetsen als een verschuiving van idealisme naar realisme en naturalisme, waarbij hoogestemde idealen botsten met de harde maatschappelijke werkelijkheid. “Met de idealisering van de jeugd en van voorbije tijden als de Middeleeuwen, verloren de romantische dichters de realiteit van kinderarbeid, armoede en klassenmaatschappij uit het oog. Aan de vraag of poëzie de wereld wel kan redden, werd door hen onkritisch voorbijgegaan. Een uitzondering hierop was de toonaangevende vrouw Bettina von Arnim (1785 – 1859), de zuster van schrijver Clemens von Brentano.” (http://www.duitseliteratuur.nl/9-romantiek-1798-1835/). Later gevolgd door andere kritische dames en schrijvers zoals Heinrich Heine, Georg Büchner en Theodor Fontane, en door politieke filosofen zoals Marx en Bakoenin, die met Wagner bevriend was.

Vele eerder genoemde kenmerken van de Romantiek bleven intact, vooral in mengvormen van romanticisme en realisme bij veel schrijvers en schilders. In de tweede helft van de 19e eeuw gingen deze kenmerken steeds vaker over in realisme en naturalisme. Vooral in Frankrijk o.m. bij Flaubert, Stendhal, Balzac, Zola, Victor Hugo in Les Misérables en in de romans van Dickens, vaak vermengd met romantisch elementen, zoals de geestverschijning in Dickens’ Christmas Carol en de middeleeuwse entourage in Notre Dame de Paris van Hugo en mystieke elementen in het werk van Balzac. In de schilderkunst zien we romanticisme en naturalisme bijv. bij Millet, Manet en de Haagse School. 

Hooggegrepen ideale tijden en plaatsen en onstuimige uitersten maakten plaats voor het gewone volk, het harde boerenleven, kleinburgerlijke benepenheid en de zelfkant van het leven bij Emile Zola, dat met de nodige maatschappijkritiek verklaard kon worden uit erfelijkheid en milieu. Mensen werden gezien als weinig opwekkende hebzuchtige en zelfzuchtige wezens, gedreven door passies en begeerten en vol gebreken en onvolkomenheden. Het was een tijd waarin kleine burgers en het opkomende proletariaat zich meer deden gelden. De hoge vlucht van vroegromantische idealen leed schipbreuk op de harde, rauwe aardse werkelijkheid van alledag, die naar voren kwam in naturalistische en determinische probleemromans en probleemtoneelstukken, in Nederland bijv. in Noodlot en Eline Vere van Louis Couperus en de stukken van Herman Heijermans.

 

‘Een onvervuld verlangen hoeft geen vervuld leven in de weg te staan’

 

     Zoeken en smachten      2021 07 13

 

Een stoet van schrijvers trekt voorbij

Een enkeling slechts maakte blij

Want de meesten bleven zoeken

en ze schreven droeve boeken

 

Aangezet door hun verlangen

maakten hoofdpersonen plannen

Zochten in hun liederlijke leven

naar vervulling van verlangen

en ze vonden het soms even

 

Werden dan weer voortgedreven

Zelden wisten ze waarheen

Voelden zich ook vaak alleen

Een enkeling bleek naar behoren

voor geluk te zijn geboren

 

De meesten trof een droevig lot

waar een enkeling van werd verlost

Zelden bleek een mooi gevoel

permanent als levensdoel

 

Zelden bleek een grote liefde

die zo menig hart doorkliefde

alle mensen te omhullen

en het leven te vervullen

 

Na een leven van wachten

zoeken en smachten

eindelijk een keer verlost

van een wisselvallig lot