Civis Mundi Digitaal #113
Afghanistan, de Taliban en China
Afghanistan en het wrede lot van de Afghaanse vrouwen
Een mogelijke vluchtelingenstroom van duizenden Afghanen richting Europa
India: politiek en moraal in de grootste democratie ter wereld
Birma: de burgerlijke versierselen van een onmachtige militaire junta
De nieuwe toenadering tussen Zuid- en Noord-Korea
Japan en de Olympische Spelen
Hongkong verliest al zijn vrijheden en het Westen kijkt onverschillig toe
Afghanistan, de Taliban en China
Niet te geloven! Op een foto (Li Ran/Xin Hua via Associated Press) zie je drie Chinese diplomaten in zwarte kostuums, omgeven door negen Talibanleiders in salwar kameez (lange tunieken), tulband en met een borstelige baard. Geen enkele glimlach. Het communistische en zeer anti-religieuze China, dat de mohammedaanse minderheden in het aan Afghanistan grenzende Xinjiang op wrede wijze onderdrukt – baarden en andere religieuze tekens zijn daar voldoende om verdachte bewoners naar « heropvoedingskampen » te sturen – is een van de eerste landen die officieel de hand reiken aan deze fundamentalistische islamitische groep, die dankzij haar laatste militaire successen aan de poort van de absolute macht staat.
« De Taliban zijn een cruciale politieke en militaire macht in Afghanistan, » verklaarde de Chinese minister van buitenlandse zaken Wang Yi op 28 juli. Hij voegde daaraan toe dat hij hoopte dat de Taliban – naar mijn mening nogal hypocriet – « een belangrijke rol in het vredesproces, de verzoening en de reconstructie van Afghanistan zullen spelen ». Deze uitgestoken hand van Peking aan de Taliban is een proeve van « realpolitik » van China, ongerust over de veiligheid van haar grenzen en in het bijzonder over het risico dat Afghanistan een toevluchtsoord voor islamitische Oeigoerse strijders wordt.
De delegatie van de Taliban die eind juli naar Tianjin (ten oosten van Peking) kwam, werd geleid door de mollah Abdul Ghani Baradar, de nummer twee in de hiërarchie. « Het islamitische emiraat heeft China verzekerd dat het Afghaanse grondgebied niet tegen hun veiligheid zal worden gebruikt. China heeft beloofd niet te interfereren in Afghaanse aangelegenheden, maar om te helpen problemen op te lossen en aan de vrede bij te dragen, » verklaarde Mohammad Naeem, woordvoerder van de Taliban, aan het Franse persagentschap. De leiders van de Taliban schijnen op dit moment vooral een gematigd imago uit te willen stralen en grote buurman Peking ervan te verzekeren dat zij geen enkele intentie hebben om het mes te zetten in de open wond van Xinjiang, waar de mohammedaanse Oeigoeren zwaar verdrukt worden.
Gezien de commentaren van beide kanten kun je constateren dat de Taliban zich welbewust zijn van de gevoeligheden van China, met name van het feit dat Oeigoerse strijders vanaf hun grondgebied acties kunnen ondernemen. De Taliban weten dat China voor hen heel belangrijk is wat betreft internationale legitimiteit, economische steun en zelfs voor de relatie met Pakistan, gezien de zeer hechte relatie tussen Pakistan en China. Dat verhindert de Chinezen er echter niet van om zich ongerust te maken over mogelijk toenemende instabiliteit in geval van een victorie door de Taliban. De officiële foto toont dat ze niet erg op hun gemak zijn. Het is pure « realpolitik » maar dat betekent niet dat zij elkaar waarderen. Zelfs als zij tot een akkoord komen, weten de Chinezen heel goed dat zij de Taliban niet kunnen vertrouwen, net zoals een aantal van hun partners in Centraal-Azië (ik schreef daar enige tijd geleden een artikeltje over): de Taliban leveren geen Oeigoeren uit aan de Chinezen. Dat hebben ze nooit gedaan, dus zijn er grenzen aan hetgeen de Chinezen van de Taliban kunnen verwachten.
De onafhankelijke Oeigoeren van de Turkestan Islamitische Partij (TIP), een groep salafistische jihadisten die met enige duizenden strijders aanwezig is in Syrië, vormen een potentieel gevaar. Het is een goed getrainde groep die door andere groepen jihadisten gerespecteerd wordt. Hun hoofdkwartier is gevestigd in Afghanistan, en China vreest dat Oeigoerse strijders zich na Syrië in Afghanistan zullen vestigen, en uiteindelijk de 76 kilometer lange Chinese grens kunnen oversteken. De TIP heeft trouw gezworen aan de Taliban, dus de Chinezen willen van de kant van de Taliban een verzekering van hun veiligheid hebben, laat Andrew Small, wetenschapper aan het « German Marshall Fund of the United States » en auteur van « The China-Pakistan Axis » (Oxford University Press, 2015) mij weten.
Wang Yi heeft de Taliban uitgenodigd om te zwaaien met de vredesvlag en daarmee een imago en bijbehorende politiek te creëren, aldus het officiële « agentschap nieuw China ». Wang Yi: « China is altijd voorstander geweest van het non-interferentie principe in de Afghaanse binnenlandse aangelegenheden. Afghanistan is van het Afghaanse volk, » onderstreepte hij, om daarmee op « het échec van de Amerikaanse politiek in Afghanistan » te wijzen.
Mollah Abdul Ghani Baradar heeft overigens al in 2019 in alle stilte Peking bezocht om te praten over de veiligheid van mijnprojecten en infrastructuur in het kader van de nieuwe zijderoutes.
De Chinezen hebben belangrijke belangen in Afghanistan en kunnen, als zij van mening zijn dat de terugkeer van de Taliban een stabilisatiefactor is in het kader van een drievoudig Chinees-Afghaans-Pakistaans vriendschapsverdrag, een bedrag van 3 miljard dollar investeren in de verdere ontwikkeling van een gigantisch mijnbouwproject: de kopermijn van Aynak in de provincie Logar ten zuiden van Kabul. China heeft Afghanistan er ook van overtuigd deel te nemen aan haar grote infrastructuurproject inzake de nieuwe zijderoutes. Maar vanwege de onzekerheid zijn de Chinese investeringen vooralsnog gestopt bij 4,4 miljard dollar (bron: het Chinese ministerie van handel).
Twee jaar na het eerste bezoek van de Taliban-leider en het feit dat zijn troepen nu het grootste deel van Afghanistan controleren, heeft de delegatie recht op een officiële foto. Het bezoek wordt beslist niet gewaardeerd door de onmachtige Afghaanse president Ashraf Ghani, die liet weten dat Afghanistan het hoofd moet bieden aan « een ongekende invasie », waarbij hij de internationale gemeenschap opriep « de toespraken van de Taliban inzake hun intentie om een politieke oplossing in Afghanistan te steunen, opnieuw te bekijken ». In feite een zinloze oproep, want de internationale gemeenschap heeft besloten stilzwijgend vrij spel te geven aan de Taliban, die van Afghanistan een streng islamitische republiek willen maken.
Geschreven in augustus 2021
Afghanistan en het wrede lot van de Afghaanse vrouwen
De grote terugtocht van de Amerikanen en hun bondgenoten uit Afghanistan is begonnen. Na eerst hun troepen teruggetrokken te hebben eindigen nu de met de Verenigde Staten geëngageerde Westerse landen in Afghanistan met het repatriëren van hun staatsburgers. De meest gewetensvolle landen nemen daarbij hun Afghaanse medewerkers en tolken mee om hen de ongetwijfeld wrede represailles van de Taliban, die hen als verraders beschouwen, te besparen.
Het vertrek uit Afghanistan is weinig glorieus, eerder miserabel, te meer waar het op een in de steek laten lijkt. De langste Amerikaanse buitenlandse interventie ooit, begonnen op de dag na de aanslagen van 11 september 2001 en met als doel om de islamitische terreurgroep Al-Qaida te verhinderen vanuit hun Afghaanse schuilplaats andere aanslagen voor te bereiden, levert twintig jaar later een trieste balans op. Deze oorlog heeft het leven gekost aan tienduizenden burgers, aan meer dan 3500 NAVO-soldaten en heel wat meer Afghaanse militairen, om maar niet te spreken over het aantal voor het leven getekende gewonden en verminkten. Je kunt een oorlog winnen zonder een vrede te winnen, maar hier is sprake van een verloren oorlog en een verloren vrede.
De toen nog amateuristische fundamentalistische Taliban die Osama Bin Laden beschermden, werden in het begin van het Amerikaanse offensief van de macht verjaagd, maar komen nu als getrainde strijders op spectaculaire wijze terug in talrijke districten van het land, naarmate de buitenlandse troepen het gebied verlaten. Hun progressie sinds de Amerikaanse militaire terugtrekking op 3 juli was te voorzien, zoals ik ook in een paar artikeltjes beschreef. Ik heb nooit geloofd in de hypothese van een regering van nationale eenheid van het bestaande regime met de Taliban, waarin naïeve politici hebben geloofd en wellicht nog geloven. Het doel van de Taliban is altijd de vestiging van een islamitisch bewind in Afghanistan geweest, en daar hebben ze zich altijd voor uitgesproken.
De regering van Joe Biden beseft dat Amerika aan de andere kant van de wereld een uiterst kostbare en niet te winnen oorlog voerde, terwijl er in Amerika en elders heel veel urgente zaken om een oplossing vragen. Ook het fiasco in Irak heeft de voorstanders van buitenlandse interventies vooralsnog doen zwijgen. De Amerikaanse president heeft laten weten dat de Verenigde Staten bij de interventie in Afghanistan niet als doel hadden de Afghaanse natie te hervormen: « Het is aan de Afghanen en aan de Afghanen alleen om over hun toekomst te beslissen en over de manier waarop zij hun land willen besturen ». Door alleen de fundamentalistische Taliban en Al-Qaida te bestrijden, zonder een werkelijke bijdrage te leveren aan een structurele hervorming van de Afghaanse natie, hebben naar mijn overtuiging Amerika en haar bondgenoten een kortzichtige strategische blunder begaan, ook in menselijk en moreel opzicht. In twintig jaar Amerikaanse aanwezigheid hebben ze het leven van veel Afghanen veranderd. Eén categorie van de bevolking in het bijzonder heeft veel te verliezen bij het vertrek van de Westerse troepen: Afghaanse vrouwen. Zij lopen het meeste risico als de Taliban weer aan de macht komen, en ik verzeker u dat dat binnen vier jaar gebeurt, zoals dat ook bij de terugtocht van de Russen uit Afghanistan plaatsvond. In de afgelopen twintig jaar is de status van vrouwen aanzienlijk geëvolueerd. Niet zonder moeite kregen zij toegang tot het onderwijs (vandaag de dag zijn 40% van de schoolgaande Afghaanse kinderen meisjes) en tot de universiteit, zij zijn werkzaam in sectoren die tot dusverre voor hen verboden waren. De fundamentalisten hebben er alles aangedaan om deze evolutie af te remmen. Zij hebben vrouwelijke journalisten, artsen, politieagenten en artiesten vermoord. Zij hebben bloedbaden onder schoolkinderen aangericht en kleuterscholen aangevallen. Voor al deze vrouwen is de oorlog niet afgelopen.
Gedurende de vijf jaar dat de Taliban aan de macht waren, van 1996 tot de Amerikaanse interventie, legden zij aan de Afghaanse meisjes en vrouwen de meest vergaande interpretatie van de Islamitische wet op, alsook een totale onderworpenheid, die bij niet nakomen streng door de fundamentalistische rebellen werd bestraft. Onderwijs boven de leeftijd van acht jaar was verboden, evenals betaald werk. Amerika ging er prat op deze Afghaanse meisjes en vrouwen te helpen om zich te bevrijden, en hun een perspectief van gelijkheid te bieden. De terugkomst van de Taliban is voor hen een gigantische stap terug. Wat Biden ook mag zeggen, de terugtrekking van de Amerikaanse troepen en die van haar bondgenoten is in dit opzicht het in de steek laten van vrouwen en het verraden van het Afghaanse volk.
Geschreven in augustus 2021
Een mogelijke vluchtelingenstroom van duizenden Afghanen richting Europa
Binnen de Europese Unie begint men ongerust te worden over een massale exodus van Afghanen op de vlucht voor de snel oprukkende Taliban, nu de Verenigde Staten en hun Europese bondgenoten Afghanistan hebben verlaten of (naar keuze) in de steek hebben gelaten. Op 23 juni sprak de Italiaanse premier Mario Draghi over het perspectief van een « belangrijke toename » van migrantenstromen uit Afghanistan. Op 2 augustus zei de woordvoerder van het Duitse ministerie van binnenlandse zaken, Steve Alter, vervolgens dat « deze bewegingen die daar plaats hebben heel goed in Europa in de gaten moeten worden gehouden ».
Het is het beeld van 2015 dat in de hoofden van de Europese leiders rondspookt, toen 1,3 miljoen asielaanvragers, voornamelijk Syriërs, de grenzen overschreden om in Europa bescherming te zoeken. Die vonden ze met name in Duitsland. Maar de tijden zijn veranderd. Zelfs Angela Merkel verklaarde al dat het niet mogelijk is om « alle problemen op te lossen door iedereen te accepteren ». In België schreef de minister van asielzaken en migratie, Sammy Mahdi, eind juli een brief aan de Europese Commissie waarin hij zijn « zorgen » uitdrukte. In 2020 stonden Afghaanse asielzoekers op de eerste plaats in België en op de tweede plaats op Europese schaal. Bij dezelfde gelegenheid suggereerde de Belgische minister om de in 2016 gesloten overeenkomst tussen Turkije en de Europese Unie, over in Turkije aanwezige Syriërs die naar Europa proberen over te steken, uit te breiden naar Afghaanse vluchtelingen. Deze omstreden en niet altijd nagekomen overeenkomst vertrouwde sinds 2016 aan Ankara de taak toe om Syrische vluchtelingen op haar grondgebied te laten blijven in ruil voor financiële hulp van 6 miljard euro.
Dit voorstel is al bekritiseerd door NGO’s, en ook ik ben van mening dat een Europese strategie uitsluitend gebaseerd op het idee om asielvragers te verhinderen hier te komen dankzij overeenkomsten met – eufemistisch gezegd – weinig democratische landen zeer betreurenswaardig is. Zo heeft de overeenkomst met Turkije de afhankelijkheid van de Europese Unie vis-à-vis Turkije en daarmee ook de positie van Erdogan versterkt.
Overigens is de uitbreiding van deze overeenkomst naar Afghaanse asielzoekers zeker op dit moment ook niet erg realistisch. Allereerst omdat Turkije, dat een muur bouwt langs de grens met Iran, naar mijn idee niet veel zin heeft om meer vluchtelingen te ontvangen dan de 4 miljoen die het land nu al herbergt. Bovendien krijgen Syriërs in Turkije zogenaamde « tijdelijke » bescherming, maar andere nationaliteiten niet. Deze ongelijke behandeling maakt een naar Afghaanse vluchtelingen uitgebreide overeenkomst wettelijk zeer discutabel. Deze eerste ideeën over opvang van Afghaanse vluchtelingen toont de geopolitieke onmacht van de Europese Unie. Afghanistan is al twintig jaar een bassin van emigratie. De oorzaken van deze emigratie zijn bekend: de Taliban. En wij hebben het met name aan de Amerikanen toevertrouwd om deze emigratie aan te pakken; maar die hebben wel de Taliban bestreden, maar niets gedaan om de bevolking te helpen het land op te bouwen en het een democratisch karakter te geven. Deze missie moest dus wel mislukken.
Europese diplomaten lieten na de terugtrekking van de Amerikaanse en Europese troepen weten dat– ondanks alle moeilijkheden – Europa aan de kant van de Afghaanse regering, hoe corrupt ook, blijft staan, die met de Taliban een politieke oplossing in Afghanistan wil bewerkstellingen. Uiteraard nogal een onwezenlijke en hypocriete stellingname van de Europese Unie, die heel goed weet dat de Taliban maar één doel heeft: Afghanistan tot een zeer streng islamitische republiek omvormen. In november 2020 heeft de Europese Unie bij monde van de diplomaat Enrique Mora 1,2 miljard euro uitgestreken over vier jaar aan de delegaties van de Afghaanse regering en de Taliban toegezegd in het kader van een politieke oplossing in Afghanistan. En deze diplomaat herinnert eraan dat de vestiging van een islamitisch emiraat of een brute machtsgreep onherroepelijk leidt tot een niet-erkenning van het Talibanbewind door de internationale gemeenschap… Inmiddels hebben de Taliban de hoofdstad Kaboel ingenomen, is de president van Afghanistan naar het buitenland gevlucht, en hebben de Taliban en China elkaar de hand gereikt, zoals ik kortgeleden in een artikeltje schreef.
Ik zie in de Europese en Amerikaanse betogen en beschuldigingen aan het adres van de Taliban weinig anders dan het in onschuld wassen van hun handen, nu ze het Afghaanse volk en met name de vrouwen in de steek hebben gelaten. Nu deze proberen naar het westen te vluchten om daar bescherming te zoeken, wijst alles erop dat wij ze ook hier in de steek laten. Zijn dat onze democratische waarden waar de westerse landen zo prat op gaan? Het is de trieste bevestiging van het ontbreken van iedere moraal in geopolitieke zaken.
Geschreven in augustus 2021
India: politiek en moraal in de grootste democratie ter wereld
De Westerse wereld looft India regelmatig als de « grootste democratie op aarde ». Loftuitingen uit geopolitieke belangen (bondgenoot tegen China), uit commerciële belangen zoals wapenverkoop… Maar hoe zit het eigenlijk met de democratische waarden en de integriteit van politici in deze « grootste democratie ter wereld »? Dat nog afgezien van het huidige religieus-racistische bewind van de ultra-hindoeïst Narendra Modi. Daarover dit artikeltje, dat jullie de schellen van de ogen zal doen vallen.
Het Indiase hooggerechtshof verdient ieders respect, want het wil het politieke leven zuiveren en strijden tegen de criminalisering van de politiek die in de laatste twintig jaar is versterkt. Eén van de eigenaardigheden van de Indiase politiek is het tellen van de talrijke kandidaten en gekozenen van alle partijen die verwikkeld zijn in criminele aangelegenheden. De « Lok Sabha », de tweede kamer van het parlement, telt 233 afgevaardigden, oftewel 43% van de volksvertegenwoordiging, die aangehouden zijn voor verhoor in strafzaken. De beschuldigingen kunnen gaan van een simpele deelname aan een officieel niet toegestane manifestatie tot corruptie, verkrachting, kidnapping of zelfs moord. Aanhoudingen kunnen ook een politiek wapen zijn om opposanten het zwijgen op te leggen. Hoewel een flink aantal van deze zaken kleine beschuldigingen betreft, is toch een op de vijf volksvertegenwoordigers betrokken bij potentieel ernstige misdrijven, van fysiek geweld tot moord. Een van de opmerkelijkste figuren is Kameshwar Baitha, volksvertegenwoordiger van Jharkland van 2009 tot 2014, tegen wie 53 strafzaken zijn gevoerd, waaronder 17 voor moord. Toen hij in 2009 werd gekozen, zat hij in de gevangenis.
In februari 2020 beval het Hooggerechtshof politieke partijen om de namen van hun door justitie vervolgde kandidaten te publiceren, met alle details van de tenlasteleggingen, en dat binnen 48 uur na hun verkiezing. Geen enkele partij gaf hieraan gehoor… Het is overigens ook niet zeker dat de publicatie van namen van twijfelachtige kandidaten de oprukkende criminaliteit in het politieke leven werkelijk zou afremmen. « Deze maatregel kan contraproductief uitvallen door hen meer bekendheid te geven, » laat Gilles Verniers, professor politieke wetenschappen aan de universiteit Ashoka in New Delhi mij weten. « In India hebben de beste kandidaten niet noodzakelijkerwijs het profiel van goede wetgevers, maar zijn zij degenen die geacht worden het meest geschikt te zijn om opposanten de nek om te draaien, om de zwakheid van publieke instituties uit te buiten en toegang tot diensten en bronnen te vergemakkelijken. Een beroep doen op kandidaten die justitieel vervolgd worden, geeft kiezers de zekerheid dat het een sterke man is die voor hun belangen weet op te komen ».
Geld is een belangrijke reden voor politieke partijen om op dit soort kandidaten te steunen. « De competitie tussen partijen is zo meedogenloos en de verkiezingscampagnes kosten zoveel geld, dat de partijen rijke kandidaten rekruteren die in staat zijn om op welke manier ook geld te verzamelen, » aldus Gilles Verniers. De criminalisering van het publieke leven heeft meteen bij de onafhankelijkheid in 1947 goed wortel geschoten, is daarna steeds versterkt, en de hypocriete anticorruptie-retoriek van Narendra Modi heeft daar geen verandering in gebracht. In 2009 werd 30% van de gekozenen in de Lok Sabha vervolgd voor strafzaken, in 2014 was dat 34% en in 2019 was dat gestegen naar 43%, waarvan 29% voor zware beschuldigingen. De diverse regio’s van India doen wat dit betreft niet voor elkaar onder.
Het Hooggerechtshof heeft de politieke partijen gevraagd de volledige juridische antecedenten van hun kandidaten in een lokale en nationale krant en ook op hun website te publiceren. De electorale commissie zou concrete maatregelen moeten treffen, zoals de creatie van een mobiele app die het mogelijk maakt het complete profiel van de kandidaten bekend te maken, etc. Alle tekortkomingen zouden direct aan het Hooggerechtshof meegedeeld moeten worden. De rechters hebben evenwel drastischer maatregelen uitgesloten, zoals het verbieden van politieke partijen die zich niet aan deze regels houden. Zij geven er de voorkeur aan « een beroep te doen op het geweten van de wetgevers » om handelend op te treden en het politieke leven te reinigen, en willen liever niet met het voorstellen van drastische voorstellen hun eigen leven in de waagschaal stellen. Toch verdient het Hooggerechtshof voor zijn initiatief ieders waardering, al vrees ik dat deze voorstellen door de politieke partijen naar de prullenbak worden verwezen. Zo gaat het nu eenmaal in de met ons bevriende « grootste democratie ter wereld ».
Geschreven in augustus 2021
Birma: de burgerlijke versierselen van een onmachtige militaire junta
Door zichzelf uit te roepen tot « eerste minister » van een « voorlopige regering » heeft de Birmaanse generaal-dictator Min Aung Hlaing, zes maanden na de door hem gepleegde staatsgreep, zijn toevlucht gezocht tot de oude methoden van militaire regimes met een gebrek aan legitimiteit: hij probeert zich voor te doen als burgerlijk leider. Begin augustus sprak hij de gewapende troepen van « Myanmar » toe, gekleed in wandelkostuum en in plaats van het groene uniform van een officier van de Tatmadaw, het Birmaanse leger.
Het idee om deze nieuwe « voorlopige regering » te leiden, verraadt een gebrek aan verbeelding bij deze tiran die pretendeert het recht te kennen, maar voordat hij de hoogste rangen in het leger had doorlopen, een zeer middelmatige student van de militaire academie was. De nieuwe kleren van de generaal houden niemand voor de gek: het betreft duidelijk een militair regime en de « eerste minister » is voor alles de chef van het leger.
De belofte om « voor augustus 2023 » verkiezingen te organiseren overtuigt ook niet. Niet alleen stelde de generaal Min tijdens de putsch de beloofde electorale kalender die een verkiezing twee jaar later aankondigde met zes maanden uit, maar je kunt je moeilijk voorstellen dat verkiezingen onder een militair regime en zeker zonder deelname van de Nationale Liga voor de Democratie (NLD), de partij van de vroegere leidster Aung San Suu Kyi, ook niet vrij van autoritaire trekjes en nu weer in huisarrest, ook maar de minste legitimiteit kunnen hebben.
Legitimiteit is het grote probleem van generaal Min, zowel binnenlands als in het buitenland. In Birma is hij erin geslaagd de haat tegen het leger op te voeren tot een ongekend hoog niveau. En dat in een land dat sinds zijn onafhankelijkheid in 1948 vaak militaire regimes heeft gekend, en zelfs ononderbroken van 1962 tot 2010.
In het buitenland wordt zijn regime uitgefloten, vooral in de westerse landen, en de Amerikaanse president Biden heeft aangekondigd het wapen van sancties weer te gaan gebruiken. Ik denk overigens dat hij zich daarbij erg voorzichtig op gaat stellen om het Birmaanse regime niet verder richting China te duwen. Maar zelfs China, dat hartelijke relaties met mevrouw Aung San Suu Kyi onderhield, was verre van blij met deze staatsgreep. Xi Jinping stelt zich pragmatisch op en weet heel goed dat hij zich om economische en strategische redenen moet aanpassen aan deze militaire junta die Peking – en dat is wederzijds – altijd heeft gewantrouwd. Alleen Rusland, de grote wapenleverancier van Birma, heeft feitelijk het nieuwe regime erkend door al in maart zijn minister van defensie naar de hoofdstad Naypyidaw te sturen.
De « regering » van generaal Min Aung Hlaing lijkt dus op het internationale toneel goed geïsoleerd te zijn. De huidige diplomatieke gebaren van de Asean, de Vereniging van Naties van Zuidoost-Azië, die gedurende de laatste maanden opnieuw haar onmacht betreffende Birma, toch een van haar lidstaten, heeft laten zien, zal hier naar mijn mening weinig aan veranderen. Birma is een in een economische en gezondheidscrisis gedompeld land, waar een kwart miljoen mensen op de vlucht zijn geslagen na de hervatting enige maanden geleden van gevechten tussen etnische guerrilla’s en het Birmaanse leger en waar Covid-19 op een verschrikkelijke manier huishoudt. Min Aung Hlaing kan zijn onmacht onmogelijk verbergen om deze situatie, die met de dag erger wordt, aan te pakken. De dictator mag zich dan als een burger voordoen, maar om met het bekende sprookje te spreken: de koning is naakt.
Birma, officieel de Republiek van de Unie van Myanmar, werd in 1824 als kolonie door het Britse Koninkrijk ingelijfd en werd in 1948 onafhankelijk. Het heeft het ongeluk een land te zijn met verscheidene volkeren die in vroegere tijden zelfstandig waren en die bij de totstandkoming van de staat Birma de centrale macht altijd afgewezen hebben, met tot de dag van vandaag eindeloze guerrilla-oorlogen als gevolg. In mijn ogen kan alleen de omvorming van de Republiek van de Unie van Myanmar tot een echte federale staat een begin zijn van een betere toekomst van dit land met zijn doodarme bevolking.
Geschreven in augustus 2021
De nieuwe toenadering tussen Zuid- en Noord-Korea
Sinds tientallen jaren kennen beide Korea’s, die theoretisch nog altijd in staat van oorlog met elkaar zijn, afwisselende periodes van confrontatie en toenadering. Op 27 juli – de verjaardag van het einde van de vijandigheden van de Koreaanse oorlog (1950-1953) met de ondertekening van een wapenstilstand die nooit gevolgd is met een vredesverdrag – hebben beide Korea’s aangekondigd dat hun communicatiekanalen weer functioneren en dat het schiereiland weer in een nieuwe fase van « herstel van wederzijds vertrouwen » is aanbeland, aldus de Zuid-Koreaanse president Moon Jae-in.
De diplomatieke mogelijkheden van deze toenadering zijn van groot belang, omdat deze de weg naar een dialoog tussen de Verenigde Staten en de Democratische Volksrepubliek van Korea (DPRK) kan heropenen. In 2018 vergemakkelijkte de vooruitgang in de Noord-Zuid-dialoog de eerste topontmoeting tussen de toenmalige Amerikaanse president Donald Trump en de Noord-Koreaanse leider Kim Jong-un in Singapore. Op dit moment blijft het perspectief op een hernieuwing van de dialoog tussen de Verenigde Staten en de DPRK uiterst onzeker.
Wat wel duidelijk is dat de door beide Korea’s gevoelde urgentie om de interkoreaanse dialoog, die in juni 2020 verbroken werd als gevolg van het door het Noord-Koreaanse regime opblazen van het verbindingsbureau tussen de landen in Kaesong (DPRK). Waren deze represailles tegen Zuid-Korea het gevolg van het échec van het overleg tussen Donald Trump en Kim Jong-un tijdens hun tweede topontmoeting in Hanoi in februari 2019? Ik ben van mening dat dat deels het geval is. De DPRK was met name gefrustreerd door de bevriezing van de interkoreaanse projecten door Seoel als gevolg van het fiasco van deze tweede topontmoeting. Opgelaten ballonnen met pamfletten tegen het Noord-Koreaanse regime door activisten uit het zuiden waren de aanleiding voor Noord-Korea om het symbool van de interkoreaanse ontspanning op te blazen. De communicatie tussen beide regimes is nooit geheel verbroken, maar Noord-Korea weigerde te antwoorden op oproepen uit Seoel. Hoewel de beide leiders elkaar in 2018 drie keer ontmoetten, zijn sindsdien de relaties op een ongekend laag niveau aangeland.
Maar de tijd dringt. Het laatste mandaat van president Moon, die van de Noord-Zuid-toenadering de grote prioriteit van zijn politiek heeft gemaakt, loopt in maart 2022 af. Verzwakt door electorale tegenspoed en afnemende populariteit doet hij er alles aan om zijn grote politiek project, « een duurzame vrede op het schiereiland », te redden en zo de kansen van een kandidaat met dezelfde politieke overtuiging bij de presidentsverkiezing te versterken.
Maar ook Kim Jong-un is gehaast. Hij is er verre van zeker van dat ook de opvolger van Moon zijn onderhandelingen met de Verenigde Staten zal willen vergemakkelijken. Bovendien heeft hij dringend hulp nodig om de voedselcrisis, die met de dag erger wordt, het hoofd te kunnen bieden. Lange tijd al gebukt gaand onder sancties van de Verenigde Naties vanwege zijn raket- en nucleaire ambities, heeft Noord-Korea zichzelf nu teruggetrokken om besmettingen door het coronavirus in te dammen, aangezien die een catastrofaal effect hebben op het land door de slechte staat van zijn gezondheidszorg. Officieel kent de DPRK geen enkel geval van Covid-19, maar geen enkele buitenlandse medische specialist hecht daar geloof aan. Wat in ieder geval wel duidelijk is, is de alarmerende verslechtering van de voedselsituatie. Volgens de officiële krant van de partij, de « Rodong Sinmun », hebben een hittegolf en de totale afwezigheid van regen in de meeste regio’s met daaraan toegevoegd de impact van « natuurlijke rampen »: tyfoons, overstromingen, droogte… de oogsten zwaar doen tegenvallen. « Het is onmogelijk voor het regime om deze realiteit te verbergen, » zegt Cho Han-bum, analist bij het Koreaanse Instituut voor de nationale hereniging in Seoel, geciteerd door « NK News ». De FAO denkt dat de DPRK dit jaar een voedseltekort van 860.000 ton zal hebben. Het Instituut van ontwikkeling van Korea in Seoel is pessimistischer: het tekort zou 1,3 miljoen ton kunnen gaan bedragen. Het voedseltekort zal tussen augustus en oktober, de overgangsperiode tussen de oogsten van het vorige jaar (die ook zwaar tegenvielen) en het lopende jaar, een kritiek punt bereiken. De krant van de Noord-Koreaanse gemeenschap in Japan, de « Choson Sinbo », erkent dat de DPRK geconfronteerd wordt met een zware voedselcrisis.
De prioriteit van Pyongyang is daarom nu niet een nucleair akkoord en een gedeeltelijke opheffing van de internationale sancties, maar het zo snel mogelijk verkrijgen van voedsel- en medische hulp van Seoel, ook om aan zijn toenemende afhankelijkheid van China tegenwicht te bieden. In normale tijden waren de organisaties van de Verenigde Naties al van mening dat de meest kwetsbare lagen van de Noord-Koreaanse bevolking (40% van de bevolking) ondervoed waren. Vandaag de dag is hun situatie nog een heel stuk verslechterd. En dat terwijl Kim Jong-un de Koreaanse bevolking vrede en welvaart had beloofd…
Geschreven in augustus 2021
Japan en de Olympische Spelen
Hoewel democratieën wereldwijd verscheurd worden door polarisatie en een radicalisering die populisme bevordert, is Japan daar een uitzondering op. Japan, dat opgeschud is door vergissingen bij de aanpak van de pandemie, wordt op dit moment (nog) niet geconfronteerd met de politieke en sociale onrust zoals Europa en de Verenigde Staten die kennen. Er zijn geen grote manifestaties, geen geweld op straat en vernieling van publieke of privé-eigendom bestaat niet. De veiligheid in de steden is totaal, en stakingen worden niet opgemerkt. Met politieke stabiliteit door een dominante politieke partij die sinds tientallen jaren aan de macht is (behalve tussen 2009 en 2012), en vrijwel geen tekenen van extremisme, biedt Japan aan het begin van deze eeuw het beeld van een weinig eisende, zelfs futloze maatschappij. Maar als je Japan van dichterbij bekijkt, is deze constatering minder evident: de samenleving is minder homogeen en is meer opstandig dan over het algemeen gedacht wordt. Er zijn factoren die de sociale dynamiek dwarszitten.
Allereerst een gevoel van kwetsbaarheid: de aardbeving en tsunami in 2011, met de daaraan verbonden nucleaire catastrofe, heeft de Japanners zich doen afvragen of de door politieke leiders gekoesterde mythe van een op technologie gebaseerde veiligheid wel opgaat. Ook de sterker wordende machtspositie van een nationalistisch China in een kwetsbare regionale geopolitieke context draagt bij aan deze terughoudendheid. Japan, waarvan de expansie in de jaren 1960-1980 de hele wereld versteld deed staan, was een land met een jonge bevolking. Dat is nu verleden tijd. De veroudering (28% van de bevolking is ouder dan 65 jaar) en de daling van het geboortecijfer dragen bij aan de verstarring van het politieke leven. Waar de senioren voor de dominerende democratische liberale partij stemmen, stemmen heel veel jong volwassenen helemaal niet meer (het percentage niet-stemmers bij de algemene verkiezingen in oktober 2017 was 48%), en wie nog wel naar de stembus gaat, stemt conservatief. De meerderheid voelt zich niet meer goed vertegenwoordigd en stemt dus niet.
Dit electorale mutisme, dat zich vertaalt in een vervreemding voor politieke partijen, geeft een crisis weer van klassieke vormen van politieke participatie en een verlies van vertrouwen in het politieke systeem bij jongeren. Maar dit betekent niet dat men zich erbij neerlegt. Achter het immobilisme van de macht waarvan de aanpak van de coronacrisis getuigt, verandert de Japanse samenleving.
De inkomensverschillen worden groter, de instabiliteit neemt toe en in het politieke debat komen nieuwe vragen aan de orde: ongelijkheden, klimaatopwarming, seksuele minderheden… Hoewel Japan uit 156 landen op de 120e plaats staat wat betreft sekseongelijkheid, en het seksisme verankerd zit in de oude generaties, verandert de mentaliteit, en wordt dit gedrag steeds minder geaccepteerd. Vrouwen laten zich meer horen en bevrijden zich van de sociale conventies, minderheden laten zich ook duidelijk horen en de jonge generatie schippert tussen mobilisatie en een soms pathologische isolatie gedurende maanden, soms jaren (een situatie die aangeduid wordt met de term « hikikomori »: de « ingemetselden »).
Het laten doorgaan van de Olympische Spelen, ondanks een nieuwe golf besmettingen door het coronavirus en vertraging in het vaccinatieprogramma, heeft een schok teweeggebracht die de kloof tussen regeerders en geregeerden onthult: volgens de peilingen is de meerderheid van de Japanners tegen het houden van de Olympische Spelen. Op de dag volgend op de nucleaire catastrofe in 2011 waren er manifestaties van de oppositie tegen kernenergie voor het huis van de eerste minister. Maar de publieke opinie was toen verdeeld tussen voor- en tegenstanders van kernenergie. Nu keren de Japanners zich massaal tegen hun regering. In 2013 verklaarde premier Shinzo Abe voor het Internationale Olympische Comité dat de catastrofe van Fukushima « onder controle was ». Dat was niet het geval, maar velen hebben dat geloofd. Nu zegt zijn opvolger, Yoshihide Suga, dat de Olympische spelen zich afspelen « in een totale veiligheid voor de volksgezondheid ». Er zijn maar heel weinigen die hem geloven, gezien de explosie van besmettingen en ziekenhuisopnames die waarschijnlijk direct na de Olympische Spelen in ieder geval in Tokio gevolgd worden door een totale lockdown.
Hoewel de percentages wisselen, verandert de algemene tendens niet, en dat leidt tot slechts kleine manifestaties. « Maak dat je wegkomt, » riepen de manifestanten voor het hotel in Tokio waar sinds 8 juli Thomas Bach verblijft, de voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité. De politieke lusteloosheid verbergt de nieuwe praktijken van de democratie, die gestimuleerd worden door de verschijning van alternatieve vormen van actie via sociale media. Erfgenaam van de burgerbewegingen en de bewonersbewegingen van de jaren 1960-1970 (de eerste streed tegen de oorlog in Vietnam en het verbond met de Verenigde Staten, en de tweede had doelen gerelateerd aan het dagelijks leven) weigert dit burgerlijk activisme elke politieke of ideologische aansluiting. Dit activisme keert zich niet meer tegen het systeem op zich, maar verzelfstandigt en versnippert zich in een veelvoud van acties.
De Japanners hebben geen zin meer in manifestaties om hun eisen te laten kennen, maar laten hun ongenoegen wel kennen. Hun engagement neemt de vorm aan van precies gerichte acties. Sinds de aardbeving in Kobe (1995) en de catastrofe in 2011 zijn er steeds meer NGO’s. Meestal zijn het kleine organisaties van vooral vrouwen en jongeren die actievoeren op lokaal niveau: hulp aan ouderen, duurzame ontwikkeling, steun voor de LBGT+ beweging, vervuiling, nucleaire energie… De lokale volksvertegenwoordigers ontkomen er niet aan om met deze NGO’s rekening te houden. De jonge Japanners willen met deze acties zin aan hun leven geven.
Als modern land zal Japan naar mijn overtuiging toch niet het westerse model overnemen. De gemeenschappelijke problemen die de ontwikkelde landen hebben (plaats van de vrouw, verwachtingen van de jonge generaties, ongelijkheden, rassendiscriminatie, klimaatopwarming…) dienen zich natuurlijk ook aan in Japan, maar dan vaak in andere termen, als gevolg van zijn geschiedenis en hedendaagse sociale factoren. Dit vraagt om een antwoord aangepast aan de logica van Japan.
Geschreven in juli 2021
Hongkong verliest al zijn vrijheden en het Westen kijkt onverschillig toe
Op de vooravond van de teruggave van Hongkong aan China schreef het gerespecteerde weekblad « Far Eastern Economic Review » een artikel getiteld: « Wordt Hongkong een tweede Shanghai? ». Wat het blad in 1997 vreesde, wordt na 23 jaar werkelijkheid. Hongkong genoot formeel een semi-democratisch systeem, waarin fundamentele vrijheden gegarandeerd werden door een onafhankelijk juridisch systeem. Deze elementen deden zijn politiek systeem verschillen met dat van het continent, maar zijn binnen een jaar verdwenen. De aankondiging van zelfontbinding op 15 augustus door het « Civil Human Rights Front », de organisator van alle manifestaties, die sinds 2003 miljoenen inwoners van Hongkong mobiliseerde, is een teken daarvan. Deze beslissing komt vijf dagen nadat de « Professional Teachers Union », die ruim 100.000 leerkrachten verenigt, besloot zichzelf op te heffen.
Iedere keer is er hetzelfde proces: het Volksdagblad of het agentschap Xinhua publiceert een artikel waarin een vereniging als anti-gouvernementeel wordt beschreven en haar ontbinding wordt geëist. Vervolgens kondigt de aangevallen vereniging aan dat zij zich ontbindt. Zo is het gegaan met de vereniging van advocaten, van journalisten… De belangrijkste organisaties van de burgerlijke samenleving zijn zo verdwenen en hebben het terrein over moeten laten aan de trawanten van Peking.
Van juni tot december 2019 manifesteerden miljoenen burgers tegen de aanname van een wetsartikel dat toestond om personen aan China uit te leveren. Onder druk van de straat werd dit project ingetrokken en de in september 2020 voorziene verkiezingen voor de Wetgevende Raad zouden zeker een grote overwinning voor de democraten opleveren. De coronapandemie, die Hongkong vrijwel voorbijging, gaf de regering de gedroomde mogelijkheid om alle manifestaties te verbieden en deze verkiezingen een jaar uit te stellen. Als deze beslissing in een Afrikaans land was genomen, had de hele westerse wereld dit gezien als een staatsgreep en moord en brand geschreeuwd, maar hier passeerde deze beslissing vrijwel onopgemerkt. Het Westen, dat het eerst met veel woorden maar zonder daden voor de bevolking van Hongkong had opgenomen, gedroeg zich als de drie befaamde aapjes: horen, zien en zwijgen… Maar dit was slechts een begin. Het China van Xi Jinping tolereert geen enkele uitdrukking van publieke opinie die verschilt van die op het vasteland. Tussen juli 2020 en de zomer van 2021 werden alle vrijheden ingetrokken die de specificiteit van Hongkong uitmaken en waarvoor de bevolking zich gemobiliseerd had. De in de nationale volksvergadering van Peking aangenomen wet op de staatsveiligheid, die toestaat iedere persoon te arresteren die kritiek op de regering of de communistische partij levert, werd vanaf 1 juli 2020 ook opgelegd aan Hongkong. Dat had tot gevolg dat het merendeel van de politici van de oppositie, zelfs de meest gematigden, nu in de gevangenis zitten en de anderen hun mond houden.
Maar voor Peking is dit nog onvoldoende. Om zich ervan te verzekeren dat de « patriotten » bij de verkiezingen niet verslagen worden door de oppositie, heeft Peking een radicale electorale hervorming doorgevoerd. Waar tot aan 2019 40 van de 70 volksvertegenwoordigers rechtstreeks door vrije rechtstreekse verkiezingen gekozen werden, is dat aantal met de nieuwe wet teruggebracht tot 20 op een totaal van 90 volksvertegenwoordigers, waarbij kandidaten bovendien goedgekeurd moeten worden door een electoraal comité, dat bestaat uit voorstanders van het regime.
Geterroriseerd door een wet op de staatsveiligheid die het mogelijk maakt iedereen die de regering bekritiseert te veroordelen tot zware gevangenisstraffen, door het ontbreken van oppositionele media, door de ontbinding van hun vakbonden en hun burgerlijke organisaties, hebben de inwoners van Hongkong onder het voorwendsel van de strijd tegen Covid-19 ook het recht op het houden van manifestaties verloren. Al bijna 100.000 inwoners van Hongkong hebben in de loop van dit jaar hun toevlucht elders gezocht, zoals in Taiwan.
De « verkrachting van de democratie in Hongkong » heeft niet of nauwelijks tot enige emotie in de wereld geleid, waarmee voor de zoveelste keer aangetoond wordt dat de morele waarden waar het Westen zo prat op gaat in geopolitieke zaken geen enkele rol spelen.
Geschreven in augustus 2021