De prehistorie: haar mythes en geheimen

Civis Mundi Digitaal #114

door Jan de Boer

Hoe te weten te komen of de eerste mensen praktijken kenden die beschouwd zouden kunnen worden als religieuze praktijken? Zeker, prehistorici hebben gedragingen geïdentificeerd die zij beschouwen als « symbolisch gedrag ». Deze hebben zich al gemanifesteerd bij de Neanderthalers (400.000 tot 28.000 jaar geleden): geometrische lijnen, lichaamsversierselen, raadselachtige constructies, graven… En door het prachtige decor in bepaalde grotten, gerealiseerd door anatomisch gezien moderne mensen die de Neanderthalers uiteindelijk verdrongen, werden deze grotten – zoals die van Lascaux of van Altamira – gezien als « heiligdommen ». Maar toch ondanks talrijke pogingen blijft de grotkunst zwijgen. Hoe deze beelden te doen spreken, wanneer de opvattingen van de prehistorische kunstenaars nooit bekend zullen worden? De meest stoutmoedige prehistorici hebben ze uitgelegd via het sjamanisme, het totemisme, de magie van de jacht of nog andere verklaringen, maar ze weten allemaal dat wij au fond, ondanks al het vakmanschap van vandaag, nog altijd niet de betekenis van de grotkunst kennen.

Ondanks deze hopeloze onzekerheid zeggen zelfs de voorzichtigste specialisten dat deze beelden vergezeld werden met woorden. Imperatieve woorden van de opdrachtgevers van de werken? Misschien. Uitwisselingen tussen kunstenaars over de geheimen van het vak? Mogelijk. Woorden van commentaar en waardering? Waarschijnlijk. Rituele woorden uitgesproken oog in oog met de beelden of terwijl ze gerealiseerd werden? Waarom niet? Al deze hypotheses zijn aanvaardbaar, maar één valt totaal uit de toon: die van beelden zonder woorden.

Er is een categorie van woorden die in duizend en één culturen op onze planeet vaak beelden vergezellen: die van de mythe. Verscheidene prehistorici veronderstellen dat de figuren in de grotten mythes geïllustreerd hebben. In dit perspectief zouden de op de rotswanden afgebeelde dieren iets anders voorstellen dan henzelf. Een voorbeeld: een figuur die een man met hoorns toont, zou een prefiguratie van de Minotaurus zijn. Nog een voorbeeld: zes stippen dichtbij een schildering van een oeros zouden de Pleiaden schetsen, verbonden met de constellatie van de Stier. Maar hoe dergelijke intuïties te verifiëren? Je moet daarvoor ten minste kunnen aantonen dat er in de tijd dat deze figuren werden afgebeeld een mythe circuleerde als die van de Minotaurus, of dat bepaalde sterren gegroepeerd werden in kenmerkende eenheden, waarvan één als het beeld van een hemels rund vertaald zou zijn. Want elke benaderingswijze van prehistorische beelden moet in de eerste plaats verzekeren dat de voorgestelde interpretatie geen anachronisme is. Een voorbeeld: alvorens te proberen bij de grotafbeeldingen indicaties te zoeken voor sjamaanpraktijken, moet je zeker weten dat het sjamanisme bestond in de tijd dat deze afbeeldingen gerealiseerd werden. Door het weglaten van deze onderzoeksfase loopt men het risico een moderne herinterpretatie van beelden te creëren, die niets te maken heeft met hun oorspronkelijke betekenis.

Op het eerste gezicht lijkt dit probleem onoplosbaar. Hoe zou je de mythes uit het paleolithicum, de oude steentijd, kunnen vinden? Woorden worden geen fossielen en geen enkele archeoloog zal dus een mythe opgraven. Als mythes eenmaal verdwenen zijn, vinden we er geen spoor van terug. Daarom denkt de meerderheid van de archeologen op dit moment dat het vraagstuk van de bedoeling van de prehistorische kunst in feite niet wetenschappelijk is. Ik denk dat je ze moeilijk ongelijk kunt geven.

Toch is het ook mogelijk om het een en ander op een andere manier te bekijken. Als zij werkelijk hebben bestaan, zijn de mythes uit de oude steentijd voorgoed verdwenen. Maar hoewel archeologische technieken onmachtig zijn om dit probleem op te lossen, is er toch nog een andere benadering mogelijk. Verschillende wetenschappen krijgen steeds meer aandacht voor hun capaciteiten om het verleden te reconstrueren. Deze « tijdmachines » zijn de archeologie en de genetica. Zij zijn overigens niet de enige: de historische taalkunde en de vergelijkende mythologie hebben soortgelijke mogelijkheden. Natuurlijk hebben de door hen gepresenteerde resultaten een zekere graad van onzekerheid, net zoals de resultaten van koolstofdatering. De methodes van de vergelijkende mythologie werden door heel veel specialisten ontwikkeld, met vaak contra-intuïtieve resultaten, zoals vaker het geval is bij wetenschappelijk onderzoek. Zo wil een wijdverbreide gedachte dat orale tradities – in het bijzonder mythes – erg gauw veranderen en verwateren, om zo snel te verdwijnen: het bestuderen ervan geeft zo geen deugdelijke mogelijkheid om in de tijd terug te keren. Maar toch hebben collectieven van wetenschappers heel goed orale tradities gedocumenteerd, die gedurende duizenden jaren overgedragen zijn.

Wat dit betreft is het buitengewoon interessant om de mondiale verbreiding van mythes of van « mythèmes » (minimale elementen van mythes) te bestuderen die niet onder de volle betekenis van mythe vallen, maar beschouwd worden als essentieel in de gemeenschappen waar zij tot uitdrukking komen. Dat is het geval met de grote scheppingsverhalen, die een indrukwekkende stabiliteit kennen omdat zij de reputatie hebben de werkelijkheid van de schepping van de wereld, de mensheid, de dood, etc. te beschrijven.

Men heeft in de negentiende eeuw ontdekt dat bepaalde van deze « genesis-verhalen », die erg complex kunnen zijn en uren kosten om te vertellen, van Eurazië tot in Amerika tot in de kleinste details overeenkomsten vertonen. De simpelste verklaring daarvoor is dat deze mythes meegereisd zijn van Eurazië naar Amerika, toen dat continent 12.000 jaar geleden bevolkt werd. Alle mythologen, waaronder de befaamde Claude Lévi-Strauss, zijn het daarover eens. Zo kunnen we bepaalde mythes een precolombiaans, dus prehistorisch karakter toekennen. Ook recente statistische methodes gebruikt voor de fylogenetica bevestigen dit beeld.

Net als levende wezens evolueren mythes, verbreiden ze zich, passen ze zich aan, en worden ze verschillend. Zoals de fylogenetici de karakteristieke verschijnselen van alles wat leeft gebruiken om « evolutie-stambomen » te reconstrueren, steunen mythologen op dit soort verschijnselen in de orale tradities om « evolutie-stambomen » van mythen te reconstrueren. Dankzij deze methodes heeft men kunnen laten zien dat de grote mythe van de oorsprong, die de boventoon voerde aan het einde van het paleolithicum, naar alle waarschijnlijkheid die van de zogeheten « oer-Oorsprong » was. Hij vertelt dat in het eerste begin mensen en dieren leefden binnenin de aarde en op een goede dag, als gevolg van omstandigheden waarvan de bijzonderheden verschillen in de verhalen, via een grot-opening aan de oppervlakte van de aardbol verschenen, waarna zij zich snel verspreiden.

Het is gemakkelijk te begrijpen tot op welk punt dit type mythe belangrijk is voor de hele collectiviteit die dit voor waar houdt. De mythes waarop nu de grote religies steunen, houden ook vast aan het essentiële van de verhalen die vertellen over het begin van de wereld, die spreken over de oorsprong van de mensheid en alle levende wezens. De invloed van dit soort verhalen laat zich door de leden van deze collectiviteiten het hele persoonlijke leven lang voelen. Zij hebben onvoorstelbaar veel artistieke en architecturale werken geïnspireerd, die niet zonder deze scheppingsmythes te begrijpen zijn. De kerken met beelden en schilderwerken zijn niet te begrijpen zonder de christelijke « mythe »: het voor waar gehouden scheppingsverhaal van het christendom.

Toen zij na lange omzwervingen de grotten in het huidige Frankrijk en Spanje ontdekten, zouden de mensen uit het late paleolithicum alleen maar gedacht kunnen hebben aan de mythe van het « oer-Begin ». Deze structureerde hun bestaan, en was essentieel voor hen om zich in de wereld te oriënteren. Toen zij de grotten versierden met afbeeldingen van dieren, hadden hun kunstenaars zonder twijfel het aloude verhaal in het achterhoofd dat vertelde dat op een zekere dag ook de dieren via een grotopening op aarde verschenen…

 

Bronnen: « Arts rupestres et mythologies en Afrique » - Jean -Loïc le Quellec (Flammarion,2004) en « Dictionnaire critique de mythologie » - Jean-Loïc le Quellec en Bernard Sergent (CNRS Editions 2017).

 

Geschreven in september 2021