Civis Mundi Digitaal #116
Inleiding
In politiek, maatschappij en wetenschap wemelt het van de beschouwingen dat we voor ingrijpende veranderingen staan. Of het nu gaat om het milieu, de economie of de wijze waarop we zijn georganiseerd, telkens weer kunnen we lezen en horen dat gebruikelijke oplossingen ons in de steek laten. We kunnen niet meer vertrouwen op de routines uit het verleden. We hebben een duurzame economie nodig waarin we niet langer het milieu en de natuur schaden. In het huidige economische systeem loont het om negatieve effecten af te wentelen in plaats van ze te voorkomen. Ons voedselsysteem is aan een fundamentele herziening toe, maar die komt niet goed van de grond. We hechten aan instandhouding van het verleden. Natuur en landbouw worden als wederzijdse vijanden gezien. Dat leidt tot verzet wanneer de bestaande belangen worden aangetast.
Systeemproblemen
Er is de afgelopen decennia al veel ondernomen om tot oplossingen te komen. Dat was al een hele stap. Oplossingen veronderstellen dat er een bewustzijn is van problemen en dat er actie noodzakelijk is. Dat is niet vanzelfsprekend. Milieuproblemen staan al vanaf het verschijnen van het rapport Grenzen aan de Groeiin 1972 van de Club van Rome. Maar informatie leidt niet vanzelfsprekend tot actie zoals de historie liet zien. Er kan sprake zijn van ontkenning van problemen, bijvoorbeeld omdat er sprake is van belangenstructuren die baat hebben bij voortzetting van praktijken, hoe schadelijk die ook zijn.
We koesteren als het ware onze problemen. We houden ze liever in stand dan ze op te lossen. In de politiek kunnen we vrijwel dagelijks constateren dat onze partijpolitiek is vastgelopen. We zijn niet goed meer in staat de vraagstukken van onze tijd binnen onze partijpolitieke kaders aan te pakken. We sluiten compromissen die hooguit tijdelijk voor oplossingen zorgen en die de onderliggende problemen in stand laten. Of denk aan de alsmaar herhaalde discussies over de verhouding tussen overheid en markt. In het huidige systeem moet de overheid telkens weer corrigerend optreden, wanneer marktwerking en het vrije ondernemerschap schade veroorzaken aan mens, dier en natuur.
Bij dergelijke vraagstukken spreekt me wel van systeemproblemen. Die zijn niet meer oplosbaar door veranderingen aan te brengen binnen een systeem, maar het systeem zelf moet op de schop. Dat houdt dan weer in, dat er veranderingen op institutioneel gebied noodzakelijk zijn. De wijze waarop we zijn georganiseerd moeten we dan tegen het licht houden. Dat betekent dat er andere verhoudingen nodig zijn tussen partijen, omdat men anders het risico loopt slechts problemen te herhalen. Je zou kunnen zeggen, dat we niet goed meer in staat zijn om te leren van onze ervaringen, er conclusies aan te verbinden en daar veranderingen aan te koppelen. Dat is zo op het eerste gezicht een standpunt dat merkwaardig kan over komen. We zijn immers trots op ons kennissysteem en beschouwen dat als een belangrijke bron van vooruitgang. Denk aan alle nieuwe technologie zonder welke de modernisering niet mogelijk was geweest.
Michel Serres
Om onze bestaande praktijken te doorgronden en kritisch te beschouwen, loont het om de blik niet voorwaarts te richten, maar achterwaarts. Het verleden kan ons leren te begrijpen waar het is misgegaan en waarom dat is gebeurd. Dan kunnen we vervolgens fouten repareren en voortaan vermijden. De Franse filosoof Michel Serres stelde ooit dat we de loop van een rivier slechts kunnen begrijpen door stroomopwaarts te reizen naar de bronnen ervan. Het loont om na te gaan wat de oorzaken zijn van de stroomversnellingen en het ruwe water waar we thans mee te maken hebben. De overstromingen van juli 2021 zijn niet spontaan ontstaan of aangezet door goden, maar kunnen worden verklaard uit praktijken waar we zelf de hand in hebben.
Michel Serres (Boomfilosofie.nl)
Dat roept de vraag op, hoe we dat leren van het verleden moeten organiseren. Vanuit welk perspectief moeten we naar het verleden kijken om tot inzicht in het heden te komen? Een interessante gedachte is, om daarbij te bezien welke veranderingen we vanaf de steentijd hebben doorgemaakt. Hoe hebben we de samenleving georganiseerd? Wat hield een samenleving in het verleden bij elkaar? Je kunt vanuit dat perspectief net als in de geologie, lagen onderkennen waarop wij lopen en van waaruit wij bestaan.
Laag I
Grofweg willen wij hier een drietal lagen onderscheiden, die we zullen duiden als Laag I, Laag II en Laag III. De Eerste Laag betreft de Laag van de stam. In de oudheid en op diverse plaatsen is er nog steeds sprake van een gemeenschap als een stam. In het vervolg van deze bijdrage zullen wij ons ook richten op moderne technologie gedreven stamstructuren (bubbels). De stam is een structuur waarin de leiding berust bij een hoofd, al dan niet bijgestaan door een groep van wijze leden van de stam. Zij bepalen wat er van de leden van de stam wordt verwacht en hoe zij zich hebben te gedragen. Zij lossen conflicten tussen de leden van een stam op door vormen van rechtspraak. De zwaarste straf is uitsluiting.
P.Geyl, geschiedenis van de Nederlandse stam
Het lidmaatschap van de stam is vanzelfsprekend en in ieders belang. De stam biedt zekerheid en bescherming wanneer er sprake is van vijandelijkheden met andere stammen. Er is sprake van een set van waarden en daarvan afgeleide normen over hoe men zich heeft te gedragen. Die hebben vaak een religieuze basis. Er is een besef van afhankelijkheid van hogere machten en een diep respect voor natuur en natuurlijkheid. Natuurverschijnselen worden niet zelden opgevat als signalen van de goden. Het zijn die gezamenlijk gedeelde verhalen die in wezen voor gemeenschappelijkheid zorgen. Op handelingsniveau komen die tot uitdrukking in symbolen en rituelen die uiting geven aan dat diepbeleefd respect.
Laag II
De Tweede Laag onderscheidt zich van de Eerste Laag doordat de cultuur minder belangrijk is. De werkelijkheid wordt geobjectiveerd en worden onderzocht. Via onderzoek zijn we in staat tot onomstreden kennis te komen. Daarmee wordt de noodzaak van respect voor een belangrijk deel weggenomen. Er is sprake van een culturele omslag. De werkelijkheid is niet langer gegeven of geheel in handen van hogere machten, maar we zijn zelf in staat de werkelijkheid te doorgronden en de werkzame krachten op te sporen en, nog een stap verder, die vervolgens te manipuleren.
Dat is een ingrijpende verandering. De werkelijkheid is niet langer gegeven maar wordt object van interventie. Daardoor veranderen de afhankelijkheden. Er is geen noodzaak of grond meer voor ontzag, maar we hebben onze toekomst in eigen handen. Moleculen vragen immers geen respect en eerder de uitnodiging tot onderzoek. Het geheel van objectieve kennis wordt als een universeel raster over de wereld gelegd. Er zijn natuurlijk regels nodig maar die ontwerpen we zelf. Hoe men zich heeft te gedragen is vastgelegd in wetten en daarvan afgeleide regels.
De overheid is niet langer een persoon, maar een instituut waarbinnen tal van organisaties functioneren. Die hebben elk scherp omschreven bevoegdheden en verantwoordelijkheden. We zijn het zelf die de regels ontwerpen, al is dat in een democratische samenleving beter zichtbaar dan bij totalitaire regimes
Het systeem in Laag II kenmerkt zich door objectiviteit en universaliteit, waaruit anonimiteit volgt en ook de scheiding der machten. Burgers zijn voor de wet gelijk en er wordt scherp op toegezien dat de overheid daar ook naar handelt. Wie een conflict heeft met medeburgers of met de overheid, kan de kwestie aan rechters voorleggen die onafhankelijk oordelen en beslissen. Ook de wijze waarop organisaties en burgers met elkaar omgaan, is strak gereglementeerd. Die objectivering blijkt ook uit het feit dat niet langer mensen beslissen, maar functionarissen die een rol vervullen. Niet de mens staat voorop, maar de functie die de mens vervult. Sterker nog, de mens ontleent voor een belangrijk deel zijn betekenis aan de functie. Niet omgekeerd.
Het is een systeem waarin regels beslissen. Een opvatting of voorstel kan nog zo verstandig zijn, wanneer het niet aan de regels voldoet krijgt het geen kans. Regels en procedures regeren. Of een voorstel innovatief is, is afhankelijk van hoe het begrip “innovatief” in een verordening is gedefinieerd.
Reproductie
Je zou kunnen zeggen dat het systeem binnen Laag II vanaf de Verlichting is ontstaan en vooral vanaf de negentiende eeuw opgang heeft gemaakt. Thans is het zeker in de westerse wereld alom aanwezig. Laag II heeft als kenmerk dat we een model van een samenleving hebben geconstrueerd dat allesbepalend is. Dat model heeft de sturing overgenomen. Het model, het systeem dus, legitimeert zichzelf en is aan niemand verantwoording schuldig. Regels gelden omdat ze nu eenmaal gelden. Het systeem reproduceert zichzelf. Het is een eigen werkelijkheid geworden die nogal kan afwijken van hoe burgers de werkelijkheid beleven. Maar dat model of systeem is wel dominant. Persoonlijke opvattingen hebben in de rechtszaal slechts beperkte betekenis. Regels des te meer. De ordening wordt de mens opgelegd. Dit in tegenstelling tot de stam waarin de ordening van binnenuit ontstaat.
Laag II kenmerkt zich door strakke ordeningen. Alles, ook onderlinge relaties, is strak geregeld. Dat biedt overzichtelijkheid, maar de breed gedeelde ervaring is, dat die orde en die overzichtelijkheid steeds meer en steeds intenser wordt ervaren als belemmering. Je zou de vraag kunnen stellen Waarom? Is het misschien ook omdat deze aanpak niet vereist dat er naar de mens geluisterd wordt, laat staan dat zijn inbreng serieus genomen wordt en betekenis mag hebben?
Er is een groeiend besef dat we zijn vastgelopen in regelgeving. Er is weliswaar een harde noodzaak voor vernieuwing, maar die wordt geblokkeerd door geldende regels. Het systeem is niet meer in staat om mee te bewegen. Verandering van regels is nodig, maar ook die veranderingen moeten aan strenge regels voldoen en kosten veel tijd. Bovendien brengt het systeem met zich mee, dat wijzigingen van beleidsregels zich logisch moeten verhouden tot bestaande regels. Anders gezegd, regels dwingen tot reproductie van het verleden en staan daardoor vaak echte vernieuwing in de weg.
Bovendien zijn de vraagstukken waar we mee te maken hebben zo complex dat die niet zo makkelijk door wijziging van regels zijn op te lossen. De wijzigingen zouden betrekking moeten hebben op de fundamenten en uitgangspunten van het regelsysteem dat Laag II kenmerkt. De hoekstenen van het regelbouwwerk zijn aan vervanging toe. We staan voor een ingrijpende verbouwing.
Laag III
Een ingrijpende verbouwing of totale nieuwbouw vraagt allereerst een totaalconcept en daarom misschien een nieuw model, een nieuw concept en op basis daarvan nieuwe uitwerkingen en dan nieuwe tekeningen. De vraag is vervolgens of we al een idee of een ontwerp hebben voor een nieuw gebouw, voor een nieuwe Laag. Wat moeten de contouren zijn voor een Laag III als we het goede van laag I en II niet willen verliezen? En natuurlijk daaraan gekoppeld de vraag hoe we die overstap naar of verbinding met Laag III kunnen realiseren. Dat veronderstelt dat we er ons een voorstelling van kunnen maken. Hoe zou zo’n Laag III eruit kunnen zien?
Intussen bestaan er diverse elementen die onderdeel van die Laag III zouden moeten of kunnen zijn. Misschien bestaan er al stukken van zo’n Laag III werkelijkheid die we nog niet zien, omdat we niet geleerd hebben het op te merken. We hebben nieuwe begrippen nodig om ons een voorstelling te maken van Laag III. Zo bestaat het besef dat we vooral niet moeten volstaan met het schrappen van regels, met deregulering dus. Het regelsysteem zelf deugt niet of is in deze fase van ontwikkeling niet meer toereikend. Er moet ruimte komen voor nieuwe vormen van sturing. Maar wat moeten w eons bij een nieuwe vorm van sturing voorstellen? Wat is het alternatief voor de thans dominante sturingsvorm, waarin het marktmechanisme dominant is en de overheid al of niet corrigerend optreedt wanneer er sprake is van ongewenste uitwassen?
We moeten de gedachte loslaten dat we alles wat nodig is, kunnen regelen, althans op de wijze waarop we dat nu doen. Daarmee verband houdt dat we de mens in Laag II, weliswaar onbewust maar toch, hebben gereduceerd tot regelbare wezens en daarmee geen recht doen aan de waardigheid en de vaardigheden van de mens. De mens vraagt ruimte voor persoonlijke ontwikkeling en ontplooiing en wil niet langer in een nauw keurslijf worden gedwongen, zodat de mens-eigen ontwikkeling op een dood spoor terecht komt en de toekomst is aan technologische intelligentie.
Het vraagt ook een andere rol en positie van de overheid. De macht van de overheid is in Laag III veel gedifferentieerder en variabel en minder vanzelfsprekend en zeker minder gedetailleerd uitgewerkt. De overheid moet deze nieuwe positie opnieuw gaan verdienen. Dat kan slechts door zich anders en dienstbaarder te gaan verhouden tot burgers. Niet langer een relatie van enkel onderdanigheid tussen overheid en burger, maar erkenning van burgers en van hun recht regisseur te zijn van hun eigen leven.
Dat betekent een verschuivende relatie tussen het collectieve en het individuele. Het collectieve moet wijken, deels omdat het onvoldoende ruimte laat voor individuele ontplooiing en deels omdat de vormen van collectiviteit zelf gebrekkig zijn. Het collectieve wordt daardoor niet meer beleeft als uitdrukking van gezamenlijkheid. Er is daardoor geen duurzaam verband meer tussen het individuele en collectieve. De onderlinge verhouding wordt niet meer beleefd als complementair maar als tegenstelling. Het evenwicht ontbreekt.
In Laag III is sprake van een herwaardering van de menselijke waardigheid op de verschillende niveaus van zijn bestaan. Dat vraagt ruimte voor persoonlijke ontwikkeling. Dat uitgangspunt wijkt nogal af van de bestaande praktijken waarin de noodzaak centraal staat dat de mens nu eenmaal geneigd is tot het kwade, tot misbruik van voorzieningen, en dus voortdurend moet worden gecontroleerd.
Herwaardering van verschillen
Gevolg daarvan is ook dat de uniformering wordt losgelaten. De nieuwe samenleving in Laag III is gedifferentieerd. Er is ruimte voor verschillen, omdat verschillen complementariteit naar buiten brengen. De verschillen zullen moeten worden gekoesterd, omdat ze een belangrijke bron zijn voor inspiratie en vernieuwing. Zie de opvatting van Deleuze die stelt dat we slordig en armoedig omgaan met verschillen, zoals past in de differentiefilosofie die vooral in Frankrijk is doordacht. We onderzoeken ze niet naar hun wezen, maar ervaren ze thans, in een Laag II-omgeving, als lastig en in de context van Laag I als ongewenst en ontoelaatbaar. Verschillen moeten uit de weg worden geruimd, omdat ze uniformering in de weg staan.
Gilles Deleuze, Wukali.com
Differentie raakt ook de wetenschap en met name de menswetenschappen, waar ook de economie toe behoort. We moeten de overtuiging loslaten dat wetenschappelijke kennis zekere en onomstreden kennis is. Ook de totstandkoming van wetenschappelijke kennis is strak gereglementeerd. Er gelden eisen op methodologisch en methodisch terrein. We veronderstellen dat de verworven kennis onomstreden is, wanneer aan die eisen is voldaan. We baseren daar vervolgens onze besluiten op, zowel in beleid als in de rechtspraak.
Wat we daarbij gemakshalve over het hoofd zien, is dat we de werkelijkheid vervormen door die eerst geschikt te maken voor onderzoek. We maken gebruik van in detail uitgewerkte definities, waarmee we de werkelijkheid benaderen. We vervormen daarmee de werkelijkheid, doordat we een beperkt beeld van de werkelijkheid onderzoeken, niet de werkelijkheid zelf. Het is een merkwaardige paradox. Om de werkelijkheid te kunnen begrijpen, moet de werkelijkheid eerst worden aangepast aan de voorgeschreven methodes, alvorens we die kunnen onderzoeken. Met als gevolg dat we kennis verkrijgen over een ingeperkt beeld van de werkelijkheid. Dat verklaart mogelijk waarom de toepassing van aldus verkregen wetenschappelijke kennis vaak problemen oplevert. Die kennis heeft slechts werking binnen een nauwkeurig gedefinieerde werkelijkheid. Maar de werkelijkheid van alledag verzet zich tegen die drang tot definiëring en vraagt respect voor zijn heelheid.
Laag III is zo beschouwd een wenkend perspectief, een toekomst in wording. Er is ruimte voor ontplooiing van de mens, in vergelijking althans met de thans bestaande dominantie van de regelgeving die we als verstikkend ervaren. De mens is geroepen zijn eigen leven te ontwerpen en moet daarvoor de ruimte krijgen die Laag III biedt, althans veel meer dan Laag II. Dat betekent ook volop ruimte voor creativiteit en de synergie van de wederzijdse ontmoeting. Het maakt energie vrij.
Laag III mag weliswaar een uitdagend perspectief bieden, maar realisering ervan is nog niet zo eenvoudig. Ze veronderstelt een gemeenschap, waarin er sprake is van gemeenschappelijkheid. Maar wat moeten we ons daarbij voorstellen in een maatschappij waarin het individuele veel meer gewicht en ruimte krijgt? Hoe moeten we die gemeenschappelijkheid organiseren? Leiderschapsstijlen die in Laag II gelden, voldoen niet meer. Hiërarchie heeft afgedaan, maar wat is dan het alternatief voor hiërarchisch leiderschap?
Andere organisatieprincipes
En dienen onze organisatievormen nog wel? We zien thans dat traditionele organisaties verliezen aan bindend vermogen. Ze worden uitgehold. Zie de teruglopende ledenaantallen van vakbonden, politieke partijen of van landbouworganisaties. Er ontstaan nieuwe organisaties, maar die richten zich eerder op verdediging van deelbelangen, dan dat ze tot allesomvattende transities aanzetten. We zijn thans stevig georganiseerd rond problemen. Zie de spanningen tussen landbouw en natuur, tussen het stedelijke en het platteland, tussen werkgevers en werknemers. Het zijn eerder uitingen van gebrek aan gezamenlijkheid, dan dat ze tot gemeenschappelijkheid leiden.
Hebben we niet andere organisatieprincipes nodig? Moeten we de onderlinge verbondenheid niet beter en anders organiseren? Moeten we daartoe niet de huidige vrijblijvendheid doorbreken? Steviger koppelingen dus. Wederkerigheid bijvoorbeeld als principe. Het principe dat verwoord wordt in het categorisch imperatief van Kant dat vrij vertaald inhoudt: wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet, de zgn. Gulden Regel van Confucius e.a.
De ruimte om vorm en inhoud te geven aan je eigen leven is dus niet onbeperkt. Benutting van die eigen ruimte en vrijheid mag de ruimte en vrijheid van de ander niet beperken. Dat betekent dan dat we bewust bezig aan de gang gaan met evenwicht. Ons bewustzijn kan zo worden opgevat als een evenwichtsorgaan, dat de mens onderscheidt van minder bewuste wezens en hem zijn eigen plaats geeft in evolutionaire zin. Bijvoorbeeld door ons, zowel individueel als collectief, de vraag te stellen of het “alsmaar meer” niet moet worden vervangen door “genoeg is genoeg”. Een dergelijke omslag houdt in dat we in staat en bereid zijn onze eigen verlangens kritisch te beschouwen, er conclusies aan te verbinden en daar vervolgens consequenties aan te verbinden met betrekking tot ons handelen.
Regels op dat vlak zijn weliswaar nodig, maar onvoldoende. Ze regelen de verhouding tussen individuen, maar voorzien nog niet in nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid. Want hoe we het ook wenden of keren, met individualiteit kunnen we niet volstaan. Daaruit vloeit een tweede beperking voort, namelijk respectering van gemeenschappelijkheid, omdat we nu eenmaal niet zonder kunnen. We hebben ons te verhouden tot elkaar en er zijn functies, die we niet enkel op individuele basis kunnen invullen. We kunnen dat niet aan het marktmechanisme overlaten. Niet alles wat van waarde is, kan worden herleid tot vraag-aanbod-relaties. Vergelijk de problematiek van de common goods, zoals natuur, landschap en milieu. Hardin heeft die problematiek treffend verwoord in zijn artikel The Tragedy of the Commons. Ieder streeft zijn eigen voordeel na wat tot vernietiging van het gemeenschappelijke leidt.
Hardin, Tragedy of the Commons (Wikipedia.org)
Er zijn intussen weliswaar tal van benaderingen, ideeën en ontwerpprincipes bedacht en geformuleerd om een nieuwe maatschappij vorm te geven, maar die leiden voornamelijk een bestaan in wetenschappelijke kringen. Bij pogingen om die in de praktijk van alledag te laten landen, blijkt steeds weer, dat dit een lastige opgave is. Daarbij speelt mogelijk ook mee, dat innovaties binnen bestaande structuren meestal lastig zijn in te passen. Innovatieve oplossingen vragen vaak specifieke condities waar we, zeker in de beginfase, vaak nog geen goed zicht op hebben.
Energie-gedreven
Belangrijk daarbij is verder dat processen van systeemverandering energie-gedreven processen zijn. Die energie zit in mensen, niet in organisaties, die zonder mensen inert zijn. Het blijkt nog niet zo eenvoudig die energie, die vaak bij de aanvang aanwezig is, vast te houden. Processen van systeemvernieuwing hebben vaak als kenmerk,dat ze afglijden naar gebruikelijke praktijken met alle kenmerken van Laag II. Waarom zou dat zo zijn?
Succesvolle uitvoeringen van veranderingsopgaven waar we voor staan, maken gebruik van ruimte, vooral experimenteerruimte. Wat is de essentie van ruimte? We kunnen daarbij een onderscheid maken tussen de binnenruimte en de buitenruimte. De binnenruimte betreft de ruimte in onszelf. Die ruimte kan zijn ingeperkt als gevolg van aannames en vanzelfsprekendheden, die we in ons leven in onszelf hebben opgebouwd. De buitenruimte is de ruimte binnen onze maatschappelijke omgeving. Op het grensvlak tussen binnen- en buitenruimte kan er sprake zijn van spanning. Wat veilig is voor onszelf, kan op gespannen voet staan met de regels die buiten gelden.
Otto Scharmer
Verandering vraagt ook ruimte om fouten te maken. Het vraagt andere vormen van planning. Niet langer een welomschreven doel stellen en vervolgens veronderstellen, dat we dat doel met enkele welgemikte interventies kunnen bereiken. De als normaal ervaren benadering die in de U-theorie van Otto Scharmer wordt aangeduid als de weg van de gesloten geest, het gesloten hart en de gesloten wil.
Theorie U (Wikipedia.org)
Niet het doel moet centraal staan maar de weg ernaartoe. Niet de illusie hebben dat we de perfecte eindsituatie kunnen bereiken, maar in plaats daarvan het besef dat de horizon steeds terugwijkt en waarin de toekomst zich steeds opnieuw en mogelijk anders aandient. Leven als een continu onderweg zijn. De weg als herberg. De houding van de nomade, die niet weet waar hij die avond zal overnachten. Niemandsland verkennen in het besef dat de wegwijzers uit de bekende wereld hun functie hebben verloren en ons niet meer dienen. Leven met onzekerheid. Onzekerheid als kans en uitdaging met de mens daarbij in een centrale positie met een open geest, open hart en open wil.
Dat is een houding die nogal afwijkt van bestaande culturen en praktijken. Daarin wordt iedere afwijking van de planning als probleem ervaren en zeker niet als uitdaging. Het systeem reageert ogenblikkelijk wanneer een stap buiten het systeem wordt gezet. Iedere stap links of recht is poging tot ontvluchting, in plaats van die te zien als een initiatief tot verkenning van het onbekende. Het vraagt een cultuur waarin elkaar de ruimte wordt geboden om ongebaande paden in te slaan, omdat juist daar de bronnen voor vernieuwing kunnen worden gevonden. Het ondernemen van dergelijke zoektochten moet niet afhankelijk zijn van de collectieve wil, van besluiten die bij meerderheid van stemmen worden genomen. In tijden van crisis zijn we juist vaak afhankelijk van de oorspronkelijke denkkracht en de moed van individuen om tot doorbraken te komen.
De boodschap van de chaos
Een verwijzing is op zijn plaats naar de filosofie van Michel Serres. Die pleit ervoor de buitenwereld te verkennen, de wereld buiten onze systemen. Die werkelijkheid beschouwen we normaliter als chaos, als ongeordendheid. Maar dat onderscheid tussen orde en chaos vraagt nadere bestudering. Chaos kunnen we opvatten als de werkelijkheid die niet in onze ordeningen en systemen past. Die werkelijkheid laat zich niet onderwerpen aan onze ordeningsprincipes. Maar daarmee kunnen we het bestaan en het bestaansrecht ervan niet ontkennen. Die werkelijkheid is er wel, maar kan niet worden betekend met behulp van de begrippen die in onze ordeningen gelden. Die buitengesloten werkelijkheid blijft zo voor ons betekenisloos. Ze wordt niet met energie beladen doordat we er geen betekenis aan toekennen. We kunnen chaos ook zien als vorm van orde. Een ordening waarvan we de principes nog niet doorgronden en begrijpen en er daarom nog niet constructief mee om kunnen gaan.
Want, zo stelt Serres, die werkelijkheid heeft wel werking. Ze laat zich niet ontkennen en buitensluiten. Ze vraagt onze aandacht en respect, maar het probleem is dat we andere dan de thans geldende en gebruikte begrippen nodig hebben om tot de werkelijkheid door te dringen en die te betekenis te geven. Je zou kunnen zeggen dat de complexiteit van de vraagstukken waar we thans mee te maken hebben, in de kern te maken heeft met die chaos, die we tot nu toe probeerden buiten te sluiten. De complexiteit wordt niet veroorzaakt, doordat we geen vat hebben op die vraagstukken, maar omdat we met te eenvoudig denken de werkelijkheid, en daarmee ons zelf als mens, geweld aan doen.
Vanuit het perspectief van de drie Lagen is het van betekenis dat we daar geen eenduidig en scherp onderscheid tussen willen maken. Ook in Laag III zullen er regels noodzakelijk zijn. Denk daarbij aan (sociaal)verkeersregels, elementen uit Laag II dus. Nemen we als voorbeeld de debatten in de Tweede Kamer. Een steeds meer verruwende communicatiecontext, die door de behoefte aan partijpolitieke profilering wordt gedreven, lijkt niet bepaald een goede voedingsbodem voor vernieuwend denken en het scheppen van experimenteerruimte. Het niet kunnen accepteren van fouten en het eisen van volmaaktheid leidt tot schichtigheid bij het zoeken naar vernieuwende aanpakken.
Wellicht kunnen elementen uit Laag I, de Laag van de stammen, ons verder helpen, bijvoorbeeld met betrekking tot de fundering van onze praktijken en opvattingen op het niveau van waarden. Anderzijds wordt het belangrijk de moderne vormen van stamdenken en stamvorming te leren zien en onderscheiden en tegelijkertijd de negatieve kanten ervan te vermijden. De basis van onze maatschappelijke werkelijkheid is Laag I, de familie als oervorm van de stam. Hierdoor is die werkelijkheid niet enkel te zien als kenbaar en manipuleerbaar, zoals we dat in de moderniteit gewend zijn, maar zullen we moeten accepteren dat de werkelijkheid meerdere lagen kent die in en door elkaar bestaan. Met voortdurende interacties tussen de lagen.
Dat laatste betekent in wezen dat we onszelf als mensen zullen moeten gaan herpositioneren ten opzichte van die werkelijkheid. Niet langer onszelf zien als heerser van de natuur, maar eerder een houding van afhankelijkheid aannemen ten opzichte van de natuur. Juist door onze neiging en drang te natuur te dresseren en domesticeren door middel van onze collectief geschapen systemen, is onze blik vertroebeld. We zijn daardoor onontvankelijk geworden voor de boodschappen die de werkelijkheid ons heeft te vertellen. We zijn blind en doof geworden voor de protesten van de werkelijkheid. Daarin ligt de grond voor het gebrek aan respect.
Dat betekent dat we onszelf tot onderwerp van de discussie moeten maken. De ordeningen die we in ons hoofd hebben bedacht, blijken niet overeen te stemmen met de ordeningen in de werkelijkheid, omdat ons hoofd nog veel te simplistisch is. Niet de werkelijkheid is te ingewikkeld, maar ons denken is te eenvoudig om de werkelijkheid voldoende te kunnen begrijpen om ons zelf te dwingen adequaat te handelen. Dat vraagt erkenning van onvermogen en om dat op te kunnen brengen, moet de moderne mens in de spiegel kijken. Eerst jezelf begrijpen en in jezelf de oorzaken vinden voor een gemankeerd beeld van de werkelijkheid.
Tot slot
Samenvattend hebben wij hier gepoogd de noodzaak voor een andere manier van kijken aannemelijk te maken en een ander perspectief te presenteren, dat het enerzijds mogelijk maakt maatschappelijke ontwikkelingen en processen betekenisvoller te duiden en vervolgens maatschappelijke veranderingen bewuster en kansrijker te benaderen.
Literatuur
Cornelis, Arnold, Logica van het gevoel, Filosofie van de stabiliteitslagen in de cultuur, Stichting Essence, Brussel, 1997
Deleuze, Gilles, Guattari, Felix, A Thousand Plateaus, Bloomsburry Publishing Plc, 2013
Hardin, G., The Tragedy of the Commons, in: Journal of Natural Resources Policy Research, 2009 - Taylor & Francis
Latour, Bruno en Serres, Michel, Conversations on Science, Culture and Time, University of Michigan Press, 1995
Scharmer, Otto, Theory U, Leading From the Future as it Emerges, Cambridge MA, USA, 2007