Civis Mundi Digitaal #117
Bespreking van John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, Lemniscaat, 2009. Vertaling van A Theory of Justice, Harvard University Press, 1971, 1999 (revised edition)
Binnen onze liberale samenleving heerst er een voortdurende spanning tussen de individuele vrijheid van burgers en collectieve rechtvaardigheid. Als we de markt zijn gang laten gaan, ontstaan er enorme verschillen tussen de 10% van de topverdieners en de 10% minstverdienenden. In hoeverre dit rechtvaardig is en hoe de welvaart binnen een samenleving eerlijker verdeeld kan worden verdeeld, is onderwerp van het boek A Theory of Justice van John Rawls, gedurende veertig jaar hoogleraar filosofie aan Harvard University.
In dit baanbrekende werk, dat 50 jaar geleden verscheen, stelt hij een aantal morele principes voor, die beogen gelijke kansen en een hoge mate van eerlijkheid (gelijkwaardigheid) te verschaffen aan de minstbevoordeelden, zonder de individuele vrijheid van anderen tekort te doen. Hij stelt de volgende drie regels voor:
1. Iedereen ontvangt gelijke sociale rechten en gelijke basisvrijheden. Deze regel gaat voor de twee volgende regels.
2. Iedereen dient gelijke kansen te hebben op het verwerven van maatschappelijke functies onafhankelijk van zijn/haar uitgangssituatie, afkomst of talent.
3. Als er daarna sociale en economische ongelijkheden ontstaan, beoogt de derde regel die gedeeltelijk te verzachten door de maatschappij zo in te richten, dat de winst uit ondernemerschap of geluk maximaal ten goede komt aan de minstbedeelden.
Juist de onderkant van de samenleving dient dus te profiteren van de economische groei. Dit noemt hij het difference principle en hier is het eerste deel van het boek aan gewijd. Het komt eigenlijk neer op het verminderen van de verschillen en ongelijke kansen. In het tweede en derde deel van het boek maakt hij aannemelijk dat justice as fairness zoals hij het omschrijft, overeenkomt met onze intuïtie van rechtvaardigheid tussen personen en tussen generaties, en dat een samenleving gebaseerd op deze principes een stabiele en wel-geordende samenleving is, waarover later meer.
Voorbij het utilitarisme
Binnen het liberale denken was het utilitarisme tot de jaren negentig de belangrijkste stroming (zie ook Piet Ransijn, Ethische filosofie in de 20e eeuw, CM#116). In het utilitarisme wordt een rechtvaardige verdeling gedefinieerd als de situatie waarbij het maximale nut of geluk wordt gerealiseerd, gerekend over alle leden van een samenleving. Dus gemiddeld is iedereen beter af, maar het sluit niet uit dat sommige leden er weinig of niets mee opschieten. Een andere regel, ook wel het schade-principe genoemd, ontleend aan John Stuart Mill, is dat de individuele vrijheid van de één niet ten koste mag gaan van de vrijheid van de ander. Dit is geen sterk criterium inzake rechtvaardigheid, want het geeft iedereen die niet in directe zin een ander benadeelt, een onbeperkte vrijheid om zijn eigen voordeel na te jagen. Ook wordt de ongelijke uitgangssituatie niet in aanmerking genomen. Verschillen in vermogen en inkomen kunnen worden toegeschreven aan verschillen in inzet, creativiteit en intellectuele en sociale kwaliteiten van personen. Maar deze verschillen zijn voor een deel ook gebaseerd op de beschikbare voorzieningen, aan geluk en toeval. Ook het vermogen van een familie, opgebouwd via hard werken en spaarzaamheid, wordt meestal gevoeld als rechtmatig eigendom, dat aan het eigen nageslacht kan worden doorgegeven, maar ook hier heeft de maatschappij in een eerder stadium aan bijgedragen.
Verder zijn er grote verschillen in regio’s en landen, die een goede welvaart hebben opgebouwd en regio’s die worden verscheurd door conflicten en burgeroorlogen. De startpositie van ieder mens is dus heel verschillend en na een gelijke of ongelijke start kunnen enorme verschillen ontstaan, waarbij sprake kan zijn van toeval of geluk, waarbij omstandigheden gunstig kunnen zijn voor de één en nadelig voor de ander. Niet alle verdiensten kunnen dus aan iedere burger individueel worden toegerekend.
Rawls wil deze onrechtvaardigheden zoals al genoemd op twee manieren bestrijden: zoveel mogelijk de voordelen van de uitgangssituatie (rijkdom via geboorte, opvoeding, talent, gezondheid) vereffenen, en het voordeel voor de één (vrijheid om particuliere rijkdom te verwerven) alleen toe te laten op voorwaarde dat dit ook ten goede komt aan de minst draagkrachtigen in de samenleving.
De originele positie
Hoe kunnen we mensen ertoe brengen om deze ethische uitgangspunten te onderschrijven? Daartoe stelt Rawls een hypothetisch gedachte-experiment voor waarin mensen, onwetend van hun feitelijke latere positie in de maatschappij, hun voorkeur uitspreken over de inrichting van de maatschappij en in het bijzonder over een bepaald herverdelingsprincipe. Ze moeten, vanachter een denkbeeldige ‘sluier van onwetendheid’ (veil of ignorance) – zonder te weten wat hun feitelijke of toekomstige maatschappelijke positie zal zijn – op rationele wijze instemmen met de basisprincipes van de maatschappij waarin ze zouden willen leven. Hij noemt dit ‘de originele positie’ (original position). Dus men is onwetend of men als man of vrouw, ambtenaar of ondernemer op aarde zal rondlopen. Op basis van algemeen menselijke intuïties over moraliteit verwacht Rawls dat men dan zal instemmen met de drie genoemde uitgangspunten van rechtvaardigheid gebaseerd op gelijkwaardigheid (justice as fairness) en niet zal kiezen voor bijvoorbeeld de utilitaire principes of het laissez-faire.
Kansengelijkheid
Met de eerste regel, die eenieder een aantal fundamentele vrijheidsrechten garandeert, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vereniging, beroepskeuze, particulier bezit en gelijke toegang tot macht en verantwoordelijke posities, zal niemand problemen hebben. Ook met de tweede regel van ‘gelijkheid van kansen’ zullen de meesten ook zonder ‘sluier van onwetendheid’ wel instemmen, al is het tot nu toe niet gemakkelijk gebleken om een werkelijk gelijk speelveld te creëren. Het blijft lastig om voordeel in talent en opleiding mee te wegen, of een verschil in afkomst van familie, omgeving, buurt en lichamelijke handicaps te compenseren. Zo is het “sociaal” leenstelsel voor studiekosten een aantal jaren geleden ingevoerd met het argument dat studenten op kosten van anderen een groot loopbaanvoordeel kunnen bereiken. Nu wordt met soortgelijke argumenten (kansenongelijkheid) dit leenstelsel weer afgeschaft. Ook de talentbelasting zoals o.a. voorgesteld door Jan Tinbergen is nooit van de grond gekomen. Wel is door Amartya Sen en Martha Nussbaum bepleit om meer in te zetten op ‘capabilities development’ in de Derde wereld, zoals onderwijs en gezondheidszorg, waardoor de mondiale ongelijkheid kan worden teruggedrongen. Vanuit de hoek van de libertaristen is er wel kritiek op dit soort maatregelen omdat in hun ogen echte gelijkheid van kansen zoveel overheidsingrijpen vraagt dat de individuele vrijheid de das om wordt gedaan.
Het verschilprincipe
De derde regel, het verschilprincipe is echter veel lastiger te vertalen naar politieke maatregelen om de ongelijkheid en de verschillen te verminderen, omdat het om een verdelingskwestie (distributive justice) gaat. We kennen natuurlijk al een belasting naar inkomen en draagkracht. Maar deze belastingheffing wordt maar voor een deel gebruikt om inkomens- en vermogensposities te vereffenen. Veel gaat naar de reguliere overheidsuitgaven. Dus de draagkrachtigen dragen meer bij, maar de minderbedeelden zien weinig terug van de economische groei. Bij vermogensbelasting is er tevens het probleem, dat bedrijfskapitaal (bv. grond van een boer, of de machines van een bedrijf) zich moeilijk laat belasten of herverdelen. Een boer kan veel grond bezitten en toch maar weinig inkomsten genereren. Hij is dan niet in staat een vermogensbelasting op te brengen, zonder grond te verkopen. Vermogensgroei bij bedrijven is vaak nodig voor verdere investeringen.
Verder wil men tijdelijke hoge inkomsten (bv. bij sporters en artiesten) graag uitsmeren over een groter aantal jaren. Kortom, het is niet eenvoudig om vermogensaanwas of economische groei te herverdelen zonder nieuwe onrechtvaardigheden te creëren. De conclusie van de communitaristen blijft dat de verschillen in startpositie niet voldoende worden gecompenseerd door belastingheffing op inkomen en vermogen alleen. De ongelijkheid blijft te groot. Er is meer nodig.
Is het verschilprincipe voldoende?
Het blijkt echter dat het verschilprincipe geen garantie biedt voor het verkleinen van de inkomensverschillen. Tijdens de Reagan en Thatcher regeringen zijn de inkomstenbelastingen voor de hogere inkomens in de VS en UK sterk verlaagd met het argument dat dit de hele economie ten goede zou komen. Daardoor zijn de inkomens en vermogens tussen de top 1% en de rest van de 99% bevolking enorm uit elkaar gaan lopen.
Toch wordt ‘Rawls’ door de conservatieven naar voren geschoven als rechtvaardiging, want de hele economie is sterk gegroeid en ook de lagere inkomens hebben hiervan geprofiteerd. Het is achteraf inderdaad moeilijk te zeggen of dit meer is geweest dan met ander beleid mogelijk was geweest. Dat de gigantische verschillen inmiddels een aanfluiting zijn voor ieder moreel gevoel wordt hiermee ogenschijnlijk afgedekt.
Dat deze ongelijke uitkomst een sterk gevoel van onrechtvaardigheid oproept kun je ook navoelen in de zero-sum game waarbij iemand een fooi van 100 euro ontvangt die hij moet delen met een collega. Op basis van egalitaire overwegingen zou hij zijn collega de helft, 50 euro kunnen geven. Hij is dat echter niet verplicht. Hij kan zijn collega ook 10 euro geven, want dat is meer dan niets, en voldoet aan het verschilprincipe. Dat kan de ander weigeren of accepteren. Maar 10 euro zal die collega niet erg appreciëren, zeker niet als hij weet dat er 100 euro te verdelen is. Afhankelijk van de inbreng van beide personen zal de verdeling dus ergens in de buurt van de 50 euro moeten liggen, willen ze geen blijvende ruzie krijgen.
Zo is het ook met het verschilprincipe. Het lijkt heel mooi als de minstbevoordeelden er (maximaal) op vooruitgaan, maar als de meerverdieners er aanzienlijk méér op vooruitgaan dan de minderverdieners dan geeft dat toch een zeer onrechtvaardig gevoel.
Achter de ‘sluier van onwetendheid’ zou men dus kunnen overwegen om een andere verdeling af te spreken. Maar dan zal het verschilprincipe toch wat duidelijker moeten worden verwoord, en is het niet voldoende om alleen te spreken over ‘dat de minstbevoordeelden er maximaal op vooruit moeten gaan’, wat erg mooi klinkt maar in wezen een lege dop kan zijn. Dus zul je bijvoorbeeld aanvullende eisen moeten stellen, bijvoorbeeld dat het verschil in inkomsten tussen de top en onderkant van het loongebouw niet groter mag zijn dan een factor 10 of 100, of iets van dien aard.
Onzekerheden
Een ander probleem vormen de onzekerheden bij het bepalen van de verschillende scenario’s van herverdeling. Het verschilprincipe gaat uit van een keuze voor het scenario met de meeste vooruitgang voor de laagste inkomens, in vergelijking met andere scenario’s, inclusief het volledig egalitaire verdelingsprincipe. In dat laatste geval gaat alles in de grote pot en wordt in gelijke porties verdeeld. Dit scenario klinkt erg aantrekkelijk voor de lagere inkomens, maar herverdeling van een paar topinkomens over een paar miljoen minder-verdienenden levert niet veel op. In de praktijk kunnen de minstbedeelden dus meer baat hebben bij meer economische groei, en dan zou men om ondernemerschap te stimuleren beter een zekere mate van ongelijkheid kunnen tolereren.
Een tweede punt is dat het van tevoren heel moeilijk is in te schatten hoe de economie zich zal ontwikkelen en hoe dit uitpakt voor de allerrijksten en voor de allerarmsten. Op basis van deze onzekerheden kunnen nog andere strategieën bedacht worden, zoals de ‘maxi-min regret’ strategie, waarbij de kans op een mogelijk verlies voor de minst bedeelden zo laag mogelijk wordt gehouden. Mark Reiff bespreekt en vergelijkt een aantal van deze strategieën [1]. Wel concludeert hij dat het Reagan-Thatcher scenario op zich onethisch is geweest, omdat door de belastingverlaging de topinkomens er direct enorm op vooruit zijn gegaan. Terwijl de rest van de bevolking, zoals tuinmannen en onderwijzers, de spreekwoordelijke ‘men on mainstreet’, maar moeten afwachten of ze via een lange keten van economische groei en verschillende niveaus van ‘trickle down’ uiteindelijk ook mogen meeprofiteren van de economische groei. Dat laatste is zo onzeker, dat ‘vanachter de sluier van onwetendheid’ dit scenario nooit had mogen worden voorgesteld.
Reiff vraagt zich af of de simpele utilitaristische regel van het maximale nut voor iedereen dan toch niet veel praktischer zou zijn. De kans dat iemand níet kan meeprofiteren van deze regel is vrij klein. Ten derde is het de vraag of men met simpele regels de ongelijkheid wel te lijf kan gaan. Het is erg gericht op ‘herverdeling’ (distributive justice). Misschien is de maatschappij als geheel meer gebaat bij betere sociale voorzieningen, beter onderwijs, meer natuurbescherming, etc. Dus de regels van Rawls zijn wel heel erg liberaal en individueel gericht en minder sociaal gericht op collectieve voorziening.
Ook de verhouding nationaal-internationaal is niet erg duidelijk. Rawls brengt naar voren dat er een ‘samenwerkingsrelatie’ moet zijn tussen de deelnemers aan de herverdeling. Dus dit sluit mondiale solidariteit min of meer uit. Anderen beweren juist dat de natuurlijke rijkdommen van de aarde aan iedereen toebehoren. Ook ontwikkelingslanden die technologie uit het Westen gebruiken zouden een deel van hun inkomen uit grondstoffen behoren te delen. Kortom, deze principes leiden tot veel verwarring.
Tenslotte zullen we in de komende jaren door de klimaatcrisis te maken krijgen met een beperking van het gebruik van fossiele energie, wat tot een herverdeling van de schaarste zal moeten leiden. Ook hier is onduidelijk of deze regels voldoende armslag geven. Verdeling van groei is gemakkelijker te regelen dan de verdeling van schaarste.
Politiek liberalisme
De filosofie van Rawls past in de lijn van ‘sociaal contract’ theorieën van Hobbes, Locke, Rousseau en Kant en is een verdere uitwerking van de utilitaristische ideeën. Het biedt een vorm voor burgers om met elkaar af te spreken welke bevoegdheden de overheid krijgt. Rawls kiest niet voor een ‘grand design’ op basis van een levensbeschouwing of ideeën over ‘het goede of juiste leven’, maar wil op basis van liberale vrijheden en een paar aanvullende regels een rechtvaardiger maatschappij creëren. Dat laat dus een andere sturing van bijvoorbeeld de economie onverlet, al gaat hij wel in op de situatie dat het beheer van de productiemiddelen verdeeld is over alle burgers (burgerkapitalisme), hetgeen aan de geldigheid van zijn regels niet afdoet.
Place de la Liberté, Gaillac, Frankrijk.
In een vervolgboek Political Liberalism uit 1993 gaat hij in op hoe de staat, de wetten, en de belastingheffing moeten worden ingericht en hoe we de democratie moeten laten functioneren om de bovengeschetste rechtvaardigheid justice as fairness te bevorderen, gegeven dat de samenleving bestaat uit groepen met heel verschillende culturen en opvattingen over het ‘goede’.
In het bijzonder maakt hij een sterkere scheiding tussen de liberale inrichting van de staat en de domeinen van de verschillende levensovertuigingen (comprehensive doctrines). Burgers moeten vanuit de verschillende overtuigingen en godsdienstige achtergronden, die potentieel strijdig zijn met elkaar, toch een redelijke mate van consensus bereiken (reasonable disagreement). Het streven is dat de burgers het eens worden over een beperkte set van gedeelde waarden (shared consensus), die uitsluitend politiek van aard zijn. Achter de voordeur is iedereen verder verantwoordelijk voor zijn eigen leven en opvoeding van zijn kinderen.
Ondermijning van burgerwaarden
Hoewel hij hiermee het commentaar op zijn Theory of Justice wilde ondervangen dat de burgers in de original position niet moreel neutraal zijn en ook al min of meer een Kantiaans besef van ethiek dienen te hebben, blijven er een aantal discussiepunten over. Ten eerste is het model van de original position nogal a-historisch. Het gaat voorbij aan de dynamiek in de samenleving wat betreft emancipatie van vrouwen en minderheden, en van racisme. Niet dat deze aspecten niet zouden kunnen worden meegenomen in de afweging achter ‘de sluiter van onwetendheid’, maar de verschuivingen in opvattingen zijn niet tijdloos en neutraal, maar ze moeten worden bevochten op de heersende ideologie, en dalen maar langzaam neer in de particuliere morele overtuigingen. Ten tweede veronderstelt goed burgerschap ook bekwaamheid in het afwegen van standpunten (civic reasoning) en een zekere mate van redelijkheid om mee te werken aan de gemeenschap en de zaak niet te frustreren met eigen gelijk, egoïsme en misbruik (freerider). Echter onderwijs in burgerschap is weer niet de taak van de overheid en dient te worden voorzien door de afzonderlijke levensovertuigingen. Ook blijft de vraag in hoeverre het (neo)liberale gedachtengoed van de minimale overheid en van marktwerking niet zelf bijdraagt aan de ondermijning van burgerlijke waarden. Als iedereen zich opstelt als klant en niet als burger dan is van gemeenschapszin geen sprake meer, terwijl dit toch de basis is van de gemeenschap.
Rawls en de ethische filosofieën van de 19e en 20e eeuw
Het boek A Theory of Justice is een uitgebreide discussie met de utilitaristische opvattingen van zijn voorgangers en de, weerlegging en bijstelling ervan. Rawls sluit aan bij Henry Sidgwick, John Stuart Mill, en Jeremy Bentham. Zie ook Piet Ransijn over Sidgwick in CM 116.
Rawls geeft een aantal redenen om af te wijken van het principe van ‘maximaal nut (geluk, welzijn) voor iedereen’. Ten eerste is er geen uniform criterium voor nut en welzijn. Dat kan verschillen van persoonlijke ontplooiing (Aristoteles) tot hedonisme (genot) en eudemonisme (het meer verfijnde geluk, zie Epicurus). Zoals John Stuart Mill al schreef in On Liberty zullen levensvervulling en geluk voor iedereen anders zijn. Dan is het niet mogelijk dat een neutrale instantie, zoals de overheid, daarover kan oordelen, laat staan dat die kan beslissen welke doelen het meest nastrevenswaardig zijn, en welk gewicht er aan die verschillende doelen moet worden gehangen om het geheel over de hele bevolking te maximaliseren.
Het is bijvoorbeeld onduidelijk hoe om te gaan met passies als gokken en lachgas waar iemand veel plezier aan kan beleven. Verder, het is al genoemd, kan het realiseren van het meeste nut voor velen ook ten koste gaan van het geluk van enkelen. Het gebruik van de auto in de binnensteden en snelwegen leidt onherroepelijk tot veel geluidsoverlast voor omwonenden, terwijl zij er misschien zelf niet aan bijdragen. Rawls stelt daarom dat het ‘juiste’ vooraf moet gaan aan het ‘goede’. Eerst moet men akkoord gaan met de mate van vrijheid die men toestaat (aan anderen) en hoe de ongelijkheid (tussen bevoordeelden en minder bevoordeelden) te herverdelen, en daarna kan ieder voor zich zijn eigen doelen nastreven. Dat kan betekenen dat er overall minder welzijn wordt gerealiseerd, maar het betekent wél dat verschillen en geschillen, die optreden bij het realiseren van die doelen, bij voorbaat worden beperkt.
Scheiding van politiek en ethiek
De andere ethische stroming, het intuïtionisme stelt dat morele waarden, deugden en plichten divers kunnen zijn en uiteindelijk niet rationeel zijn te bepalen (o.a. Henry Sidgwick, George Edward Moore). Hoe de verschillende waarden moeten worden gecombineerd is ook geen rekenkundig gemiddelde, maar zal uiteindelijk individueel en intuïtief moeten worden bepaald. Waarden als rechtvaardigheid en billijkheid kunnen dan al of niet worden meegenomen in de afweging, mede afhankelijk van eigen intuïtie en voorkeur. Uiteindelijk is het dan een politieke afweging hoe zwaar men tilt aan de verschillende waarden, zoals onderlinge solidariteit, vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid.
Het punt is dat er bij intuïtionisme vaak geen sprake is van een eenduidig bovenliggend ethisch basisprincipe, dat in laatste instantie die afweging bepaalt. Het probleem blijft dat er verschillende waarden, deugden en plichten zijn en het lastig is er één prioriteit te geven, bijv. solidariteit, vrijheid of rechtvaardigheid. Er kán wel prioriteit worden gegeven, maar dit is het resultaat van een ad hoc intuïtieve afweging. Om het anders te zeggen: er is geen expliciete regel om prioriteiten te stellen, hoewel de categorische imperatief van Kant zo’n regel benadert, maar in de praktijk vaak te weinig specifiek is. Mill en Sidgwick brengen dan ook naar voren dat het beter is om de afweging op één enkel criterium te funderen (nl. algemeen nut, geluk of welzijn).
Rawls is het daar om eerdergenoemde redenen niet mee eens en stelt dat het beter is om de beslissingsruimte voor de intuïtieve weging a priori te beperken. In de ‘originele positie’ wordt men gedwongen vooraf te bepalen hoe de herverdeling zal verlopen. Verder stelt Rawls dat door vooraf prioriteiten te stellen aan de regels, zoals eerst toekenning van algemene vrijheden en rechten, dan het streven naar een gelijke uitgangspositie, en tenslotte het vereffenen van de ergste sociale en economische ongelijkheden, er een duidelijke beslissingshiërarchie is, die het intuïtionisme niet kent.
Een nieuwe Rawls?
Rawls hecht sterk aan de notie van de ‘welgeordende’ samenleving (‘well-ordered society’), een samenleving waarin de rechten en vrijheden geborgd zijn en niet afhankelijk zijn van onderbuikgevoelens, de tijdgeest of politieke ad hoc overwegingen. Toch is dat laatste steeds meer onder druk gekomen. We hebben een aantal grondrechten en vrijheden vastgelegd en men beroept zich hier nu op terwijl het eindresultaat al lang niet meer is wat we ooit als wenselijk achtten. Er zijn vluchtelingenverdragen en asielverdragen gesloten, maar zijn die wel bestand tegen de situatie van een enorme toestroom van vluchtelingen? Er zijn stikstof en klimaatakkoorden gesloten, al of niet in Europees verband, maar in hoeverre worden die breed gedeeld?
Ook grondwaarden als vrijheid van persoonlijke overtuiging staan onder druk. De vrijheid om je wel of niet te laten vaccineren heeft mede bijgedragen aan een opeenvolging van overbelaste ICs, uitstel van reguliere zorg, lockdowns, cultuur en onderwijsachterstanden. Ook straks met de discussies over het klimaatbeleid zullen we in de situatie komen van “wie gaat mij zeggen wat ik wel of niet mag doen?”. Is dat alles het waard? Die afweging mogen we volgens Rawls niet maken, want is gebaseerd op ‘intuïtieve’ ad hoc overwegingen. We moeten ons als Odysseus vastbinden aan de mast van de ‘well-ordered society’.
Rawls heeft het niet getroffen met de wereld van zijn tijd en daarna. Sinds het verschijnen van zijn boek is de inkomensongelijkheid sterk toegenomen, is er van een ‘samenwerkingsmaatschappij’ niet veel meer over, steunt de helft van de Amerikanen Trump die niet veel ontzag heeft voor de instituties van de well-ordered samenleving, en staat het begrip ‘persoonlijke vrijheid’ steeds meer onder druk. Hij zal het zich anders hebben voorgesteld.
Wat blijft is een diepgaande analyse van ethische filosofieën en een duidelijke afsluiting van een periode waarin de geest van de Verlichting gedacht werd tot uitdrukking te komen in een duidelijke hiërarchie van breed gedeelde waarden. Meer dan ooit beseffen we – samen met Rawls – dat we leven in een maatschappij met heel verschillende ideologieën en persoonlijke waarden. Misschien is er een nieuwe Rawls nodig om hiervoor een juiste modus vivendi te vinden, een modus vivendi die Rawls met zijn ‘political liberalism’ juist wilde vermijden.
Noten
[1] Mark R. Reiff, The Difference Principle, Rising Inequality, and Supply-Side Economics: How Rawls Got Hijacked by the Right, Revue de Philosophie Économique, 2012/2 (Vol. 13), p. 119-173. https://www.cairn.info/revue-de-philosophie-economique-2012-2-page-119.htm#pa9
[2] John Rawls, Political Liberalism, Columbia University Press, 1993.