Civis Mundi Digitaal #117
Bespreking van Jozef Waanders, Sporen van transcendentie: De filosofie van Karl Jaspers. Oud-Turnhout/Den Bosch, Gompel & Svacina, 2018.
Dit mooi uitgegeven boek met passende voorplaat sluit aan bij de paragraaf over Karl Jaspers (1883-1969) in een artikel over existentiefilosofie in volgend nummer. Het boek is geschreven door de hoofdredacteur van het Filosofie-Tijdschrift en geeft de essentie van Jaspers filosofie beknopt weer, die tijdloos lijkt en dus nog onverminderd relevant. Zijn denken wordt getypeerd als “filosofie van het zelf-zijn” ofwel existentiefilosofie. “Existentieel is de oproep: volg niet mij, maar volg jezelf?” Hij spoort aan om zelf te denken. Filosofie is bij hem geen abstracte bezigheid, maar “moet concreet in het leven van de individuele denkende persoon gestalte krijgen” (p8). Daarom is het leven van Jaspers van belang voor (het begrip van) zijn filosofie. De belangrijkste biografische gegevens staan in het genoemde artikel.
Belangrijk is zijn “’grote onafhankelijkheidszin’, hem werd geleerd om ‘autoriteit niet eenvoudig als gegeven te aanvaarden, maar van haar te verlangen dat zij rekenschap aflegt van haar doen en laten’” (p9). Dat gaf conflicten met autoriteiten, niet in het minst met de Nazi’s. Zijn joodse vrouw en hij zijn ternauwernood ontkomen aan deportatie. Hij heeft de grenssituaties waarover zijn filosofie gaat, aan den lijve ondervonden. Ook omdat hij leed aan “long- en hartfalen, die hem een tamelijk vroege dood in het vooruitzicht stelden.” Hij dacht herhaaldelijk “dat alles spoedig ten einde zou zijn” (p10).
Volgens Jaspers schiet de filosofie (van zijn tijd) tekort. “Ze verlicht niet meer van waaruit de mens leeft, ze verzuimt het denken dat krachtens deze verlichting het leven draagt.” Dat komt enerzijds door de hang naar objectiviteit, anderzijds door eindeloze en betrekkelijk zinloze discussies. Tekenend is de titel van Edmund Husserls hoofdwerk Philosophie als strenge Wissenschaft.
“De filosoferende denkt niet meer vanuit volledige gegrepenheid. Zijn denken is niet langer verbindend” (p7). Daaraan kunnen de ‘haarkloverijen’ van de analytische filosofie aan worden toegevoegd, die niet worden genoemd. Geen wonder dat Jaspers werd aangesproken door (de filosofie van) Kierkegaard en Nietzsche, maar ook door Kant en vele anderen, bij uitstek filosofen die aanzetten tot kritisch en bevlogen denken over essentiële en existentiële kwesties. Hij heeft ook diverse boeken geschreven over andere grote filosofen.
Karl Jaspers
De filosofie van Jaspers is moeilijk te begrenzen, mede vanwege zijn veelzijdigheid. “Men heeft evenzeer platoonse, neoplatoonse, kantiaanse en hegeliaanse elementen in het werk van Jaspers gedacht te ontdekken” (p35). Jaspers blijft ook ongrijpbaar omdat hij gericht is op het ‘omgrenzende’ en daaraan voorbij probeert te gaan. Zijn filosoferen lijkt een poging voortdurend grenzen te overschrijden. Existentie en transcendentie zijn de sleutelwoorden. “Existentie duidt het unieke zelf-zijn van de concrete mens aan” (p25. Transcendentie geeft het overschrijden van grenzen aan en wijst op het onkenbare, omvattende en onbegrensde.
Jaspers’ hoofdwerk Philosophie (1932) omvat drie delen of stadia: Philosophische Weltoriëntierung, Existenzerhellung en Metaphysik, drie kernthema’s van zijn filosofie: de weg door de wereld, de weg naar het zelf en de weg naar transcendentie, naar ‘zelfoverschrijding’, naar het wezenlijke, het ongrijpbare en onbegrijpelijke (p54 e.v.). Zijn Psychologie der Weltanschauugen was het eerste werk van de moderne existentiefilosofie, waarvan Kierkegaard en Nietzsche de voorlopers waren.
Kant: het autonome subject en de grenzen van het kenbare
Bij Kant staat het menselijk subject centraal. De objectiviteit van de werkelijkheid kan niet los gezien worden van het subject. “De natuur richt zich naar de voorwaarden en vermogens van het subject” (p18). Zonder subject is er geen kennis. Kant onderzoekt de grenzen van het kennen en de samenwerking van rede en ervaring om kennis te verwerven. Alle kennis is betrekkelijk. Het ‘Ding an sich’ is onkenbaar. Dus ook de uiteindelijke werkelijkheid, alle wetenschap ten spijt. kort door de bocht komt de kennisleer van Kant op hierop neer.
Ook in zijn praktische filosofie en ethiek is een hoofdrol toebedeeld aan het (autonome) subject, dat vrij is om zich door de rede kan laten leiden. “In ethische zin heeft het subject betekenis gekregen als moreel verantwoordelijke en soevereine drager van rechten en als doel in zichzelf” (p20). Dit is een stellingname die relevant is en in het geding is bij de coronacrisis. Maar zijn volksgezondheid en algemene belang niet belangrijker dan de rechten van een autonoom subject?
Het denken van Kant tendeert volgens collega-existentiefilosoof Heidegger, “naar een primaire zijnservaring” (p21). Wat houdt dat in? Jaspers voegt daaraan toe: “met ‘ik denk’ is het bewustzijn van het eigen bestaan verbonden. Alles wat voor ons is, wordt door de verbinding met de existentie Zelf tegenwoordig en daarmee zelf existentie” (p22). Met andere woorden: iets bestaat voor ons als we ons ermee verbinden en als we er bewust van zijn. Descartes leerde al dat je moet zijn om te kunnen denken. Bij Kant zou ook de “primaire zijnservaring van het subject” een rol van betekenis spelen.
Echter, “Kants ‘ik denk’ is volgens Jaspers nog lang niet het ‘ik ben’ van het existentiële bewustzijn. Daarom wil Jaspers ook andere bronnen aanboren” (p23). Namelijk (bij) Kierkegaard en Nietzsche. Bij hen gaat het om “de gehele mens... met al zijn intuïties, gevoelens, verlangens, noden en moelijkheden [en...] een werkelijkheid waarbij ik persoonlijk en hartstochtelijk betrokken ben” (p24,25). Zoiets klinkt ook door in de beroemde uitspraak van Kant over de sterrenhemel boven hem en de morele wet in hem, hoewel Kant bij uitstek een denker is. Zijn filosofie is weinig hartstochtelijk. Met een plichtmatige strengheid verkent hij de grenzen van het kenbare en toelaatbare.
Toch is onder de strengheid van zijn denken een ingehouden, gepassioneerde vrijheidsdrang voelbaar voor een autonoom denkend subject dat zich afstemt op Kant, die in de context van zijn tijd, het rationalisme en de Verlichting begrepen dient te worden. Hij leefde nog niet in de eeuw van de Romantiek, waarin intuïtie, gevoel, passie, verlangen en ‘Sehnsucht’ naar het onbegrensde opkwamen en het autonome subject werd geconfronteerd met grenzeloze verten, die zijn individuele existentie accentueerden in een afgrondelijk en vaak problematisch bestaan, zoals bij Kierkegaard en Nietzsche.
Kierkegaard en Nietzsche: crisisbesef en tendens naar transcendentie
De filosofie van Kierkegaard is reeds samengevat in het artikel over de existentiefilosofie voorafgaand aan Jaspers. Nietzsche kwam bij de Duitse Romantiek aan de orde (CM 111 en 113). Bij beide gaat het om de concrete, diep gevoelde menselijke existentie, die vaak als problematisch wordt ervaren, mede vanwege “het dubieus worden van alle waarden en inhouden”, dat kenmerkend is voor de moderne tijd. In een crisisbesef dat kenmerkend is voor beide filosofen zijn ook “autoriteiten en bindingen, niet in de laatste plaats het vertrouwen in de rede, zijn kwestieus geworden… Daarbij dragen zij geen algemeen geldende oplossingen aan maar richten zij zich op de enkeling in zijn vrijheid... In de woorden van Jaspers: ‘Hun denken schept een nieuwe atmosfeer. Zij stijgen over alle voordien nog vanzelfsprekende grenzen heen’” (p27).
Ze bewegen zich als het ware langs een afgrond van zinloosheid waaraan zij zin willen geven. Dit gaat dieper dan de theoretische rede kan vatten en peilen. “Allebei hebben ze het verstand vanuit de diepte van de existentie in twijfel getrokken... De theoretische rede is existentieel blind” (p28). Dat geldt ook voor de Philosphie als strenge Wissenschaft van Husserl. “Het wetenschappelijk of rationele biedt volgens Jaspers geen remedie tegen de crisis waarin het Europese denken beland is... De ratio leidt schipbreuk.”
Kierkegaard en Nietzsche probeerden de crisis te overwinnen en gingen door het nihilisme heen, waarbij de hoogste waarden hun waarde lijken te verliezen. Daarbij maken ze volgens Jaspers en Waanders “een sprong naar de transcendentie... Kierkegaard naar het christendom... Nietzsche naar de eeuwige wederkeer, de wil tot macht en de Übermensch” (p29). De wil tot macht gold bij Nietzsche als een metafysisch principe (zie Heinz Heimsoeth, De oorsprong van de westerse metafysica). Transcendentie staat voor “transcenderen als zichzelf voortdurend overschrijdend denken” (p29-30 noot 93). Hierover later meer.
Rede èn existentie: geen irrationele filosofie
Jaspers wil geen antirationele filosofie maar “Vernunft und Existenz verwerkt zien in een denken ‘waarmee we daadwerkelijk leven’... een verstand dat ondersteuning zoekt in de existentie. Jaspers’ eigen denken... blijft gedreven door een wil tot redelijkheid... ‘De rede zelf wordt gedragen door existentie, terwijl existentie pas door de rede tot volle werkelijkheid geraakt. Rede en existentie zijn niet te scheiden” (p30-31).
Eenvoudiger gezegd: om te kunnen denken moet je leven en met het denken kan het leven verder tot ontplooiing komen. Hij neemt afstand van Kierkegaard en Nietzsche en zoekt nieuwe wegen langs “een bodemloze afgrond en... een ontgoddelijkte wereld.” Hij verzet zich net als zij “tegen het dreigende verlies van het authentieke mens-zijn,” dat typerend is voor een filosofie waarin “het schijnbare niets verandert in dat waaruit het eigenlijke zijn tot ons spreekt” (p31).
Dit alles speelt zich af in een subjectieve denksfeer van “’levende subjectiviteit” waarin de existentie geleefd kan worden. De existentiefilosofie kan worden gezien als een “integrale beschrijving van het mens-zijn” inclusief het subjectieve en concrete individuele aspect. “De mens wordt... gezien als in de wereld geëngageerde subjectiviteit... als een ‘open wezen’, dat in vrijheid verantwoordelijk is voor de vormgeving van zijn leven” (p33-43).
De wetenschap en techniek gaan voorbij aan de concrete, authentieke menselijke individualiteit. In de moderne tijd worden mensen massamensen van dertien in een dozijn. Abstracties en technische processen beheersen het leven en de leefwereld, die daaraan ondergeschikt dreigt te worden. Een thema dat o.m. naar voren komt bij Habermas (CM 74).
Jaspers “zoekt naar de balans tussen verstand en existentie... Hij wilde... juist ook de vraag naar de praxis aan de orde stellen... Jaspers’ filosofie zoekt... naar de transcendente voorwaarden voor echt mens-zijn” (p35). Dat betekent o.m. dat een mens naar zichzelf op zoek gaat en zich niet vastlegt in een dogmatisch of wetenschappelijk geloof, maar open blijft voor een meer omvattende dimensie in een proces van voortdurende zelfoverschrijding.
Tussen wetenschap en openbaringsgeloof
De wetenschap geeft geen adequaat antwoord “op de vraag waaruit en waarheen wij behoren te leven.” Ook Max Weber, met wie Jaspers was bevriend, bracht iets dergelijks welsprekend naar voren in Wetenschap als beroep en roeping (CM 71 over wetenschap en de zin van het leven). Het antwoord van het openbaringsgeloof is volgens Jaspers evenmin bevredigend en laat te weinig vrijheid voor eigen denken en filosoferen vanwege de tendens tot dogmatiek, die vaak te kennen geeft: ‘zo is het en zo staat het geschreven, je hebt het maar te geloven’.
Jaspers zoekt een middenweg en synthese in “filosofisch geloof...Een ruimte voor de ’stilte der waarheid’ die bevochten moet worden op de wetenschappen enerzijds en het openbaringsgeloof anderzijds, maar tegelijkertijd pas in de confrontatie daarmee gestalte krijgt.” (p38-39). Iets dat mogelijk voor velen herkenbaar is voor wie de wetenschap geen geloof of levensbeschouwing is, en het geloof geen wetenschap bevat, maar er vaak haaks op staat. Wetenschap en religie hebben beide slechts een beperkte geldigheid, maar zijn zeker niet zinledig en waarden-loos, zoals atheïsten als Weber en Habermas beamen.=
‘Wetenschapsverering’
Jaspers verwerpt “wetenschapsverering” als alternatief voor religie. Weber heeft laten zien
waarom dat niet opgaat. Om de eenvoudige reden dat wetenschap ons geen doelen en waarden voor het handelen kan geven, maar wel “bewezen heeft dat zij deze weg kan nemen of vernietigen,” met een verzuchting van Nietzsche, die daar ook goed in was, zie CM 71 en 74).
“Jaspers roept op tot bezinning... op grond en doel van de wetenschap... Wetenschappelijk denken bepaalt niet het doel van het leven” (p39-40).
Wetenschap geeft slechts specialistische kennis van objectieve deelgebieden, geen kennis van de totaliteit van het omvattende zijn, waarin ons leven is ingebed en een diepere zin kan krijgen dan in deelgebieden het geval kan zijn. Wetenschap heeft een fragmentarisch en onvoltooid karakter. Zij roept meer vragen op dan zij kan beantwoorden, hoewel dat ook bij filosofie vaak het geval lijkt. Filosofische vragen zijn echter van een andere orde en verwijzen vaak naar het uiteindelijke, het omvattende waarin het leven is ingebed en zijn uiteindelijke zin kan krijgen, die de wetenschap niet kan geven.
Verder draagt wetenschap bij tot “de technologisering van het leven” en de bijkomende vervreemding in de massamaatschappij. “Ons tijdperk heeft de geloofsloze door het apparaat gesloopte mensen voorgebracht” (p43). Een uitspraak die nu van toepassing is op mensen die verslaafd zijn aan hun smartphone en op de digitalisering van het leven en samenleven, die een meer ingrijpende fase ingaan. “Hij houdt zelfs rekening met de mogelijkheid dat de technische middelen de mens boven het hoofd groeien en hij de bijkomende (morele) verantwoordelijkheid niet kan opbrengen” (p44).
Filosofisch denken als totaalbenadering
Aan filosofisch denken “doet het ganse wezen van een mens mee.”Dat geldt voor Jaspers, Kierkegaard en Nietzsche. “Mens-zijn is volgens Jaspers wezenlijk op transcendentie betrokken, op het zijn dat geen eindige gestalte aanneemt, en dat de mens er daarom altijd aan herinnert dat hij de uiterlijke gegevenheden die hem omringen voortdurend moet overschrijden om zichzelf te kunnen zijn... Wat eigenlijke waarheid is, kan slechts in een tot zichzelf komen van existentie beslist worden, en dan nog op onvolkomen, niet absolute wijze” (p44-45).
In de moderne tijd dreigen mensen hun eigenheid te verliezen in een technisch geregelde samenleving en “een orde die naar geslotenheid neigt”. Dat laatste zien we de kop op steken tijdens de coronacrisis, die men vooral met medisch-technische middelen probeert op te lossen, Oplossingen die vooral voor de Tech- en Pharma-industrie rijke vruchten afwerpen.
“De meest wezenlijke vraag van de moderne tijd luidt... ‘of de mens überhaupt nog vrij kan zijn’.’” De existentiefilosofie stelt vragen “waarin de mens tegenwoordig wederom poogt zichzelf te worden” (p45). De technologie draagt bij tot een gelijkschakeling en nivellering van massamensen, die geacht worden hetzelfde te doen en te laten.
“Het onheil van de menselijke existentie begint, wanneer de wetenschappelijke kennis voor het zijn zelf wordt gehouden en alles wat niet wetenschappelijk kenbaar is geldt als niet bestaand.” Onafhankelijk denken is meer dan ooit nodig nu “het wetenschappelijk bijgeloof zijn grauwe bloei schijnt te hebben en de filosofie verloren dreigt te gaan”. Dat laatste geldt concreet bij het opheffen van de geesteswetenschappen, waartegen Martha Nussbaum zich verzet (in Niet voor de winst: Waarom de democratie de geesteswetenschappen nodig heeft).
Openbaringsgeloof versus ondogmatische religiositeit
Het openbaringsgeloof is dogmatischer dan de wetenschap, dus geen alternatief. “Het is star geworden als het directe woord van God.” Het leidt tot onderwerping. “Daarmee komt... de vrijheid van de mens in gevaar en daarmee zijn gehele existentie” (p48). Wel “herkent Jaspers in de religie een kern, die de filosofie als mogelijke waarheid serieus dient te nemen”. Hij bestrijdt vooral “in zijn ogen geperverteerde verschijningsvormen van religiositeit”. Met name de fanatieke en gewelddadige vormen daarvan, die “de godheid... in het stof laten bijten.”
Godheid onderscheidt Jaspers van God. Hij bedoelt daarmee “de bovenpersoonlijke en ongrijpbare natuur van de transcendentie” (p49). Hij trekt niet van leer tegen religiositeit in algemene zin, maar wil een filosofisch godsbegrip “beschermen tegen in zijn ogen geperverteerde vormen van religiositeit... Jaspers waardeert religie alleen als in de subjectiviteit gewortelde en doorleefde waarheid die ruimte laat voor het vragende denken en de menselijke vrijheid” (p50). Bij het openbaringsgeloof is daarvoor vaak te weinig ruimte.
“In het filosoferen spreekt zich een geloof zonder openbaring uit... De filosofie gaat vanuit zijn eigen autonome oorsprong zijn weg op zoek naar God” (p51). Niet als “surrogaat van religie” maar als “oorspronkelijke verhouding tot transcendentie, die... in het wijsgerig geloof nooit absoluut wordt en het denken raakt nooit in zichzelf opgesloten.” Het gaat gepaard met “leven in onzekerheid... in een avontuur van radicale openheid” (p52). En ook een streven naar omvattend zijn. Het is een grensoverschrijdend weten en leven langs een afgrond van onzekerheid, die innerlijke moed vereist.
Drie stadia van Jaspers’ filosofie
In zijn hoofdwerk Philosophie (1932) zet Jaspers zijn filosofie uiteen inmdrie delen of stadia: Philosophische Weltoriëntierung, Existenzerhellung en Metaphysik. Het zijn drie kernthema’s van zijn filosofie: 1. de weg door de wereld, 2. de weg naar het zelf door ‘verheldering van ons bestaan’ en 3. de weg naar transcendentie, naar ‘zelfoverschrijding’, naar het wezenlijke, het ongrijpbare en onbegrijpelijke (p54 e.v.). Transcendentie is te beschouwen als de grote openheid, die onbepaald blijft in een open bewustzijn en kenmerkend is voor ons mens-zijn.
De filosofische wereldoriëntatie is reeds aan de orde gekomen. De wereld blijkt in crisis en beweegt zich langs een afgrond. Ons bestaan is in verwarring, “bodemloos en verscheurd”. Een totale, in een absluut beginsel gefundeerde zijnswijze ontbreekt in de veelheid van filosofische stromingen en in nog meer in de gefragmenteerde wetenschappen. Een gemeenschappelijk wereldbeeld ontbreekt. Mensen leiden schipbreuk, maar overleven en vervolgen hun onbekende weg naar de volgende schipbreuk. “Zo wordt Jaspers’ filosofie, van trede naar trede, van de ene schipbreuk naar de andere, uiteindelijk slechts een teken dat daarheen verwijst waar ze zelf niet meer geraken kan” (p55).
De wetenschappelijke wereldoriëntatie schiet tekort, valt uiteen in deelgebieden, mist het geheel dat niet te vatten is. Zij gaat voorbij aan het subject en de subjectieve situatie van de menselijke existentie en de directe gevoelsmatige en intuïtieve beleving daarvan. De wetenschap “bleek geen antwoord te kunnen geven op de vraag hoe geleefd en gehandeld dient te worden”. Een meervoudig tekort.
Bij filosofische wereldoriëntatie “wordt er onder meer gestreefd om de verschillende wetenschappelijke perspectieven in een beeld gevat te krijgen.” Daarnaast probeert zij “het zijn dat buiten de wereld van de objecten ligt en de plaats van de mens in de wereld te doordenken” (p56). Jaspers verwijst hierbij naar ‘het omvattende’ als een belangrijk thema in zijn filosofie.
Transcendentie van het omhullende firmament
Het omvattende
“In de filosofische wereldoriëntatie krijgt de term ‘het omvattende’ (das Umgreifende) in het denken van Jaspers een centrale betekenis” (p56). Zijn filosofie is getypeerd als een “filosofie van het omvattende”. Dit gaat voorbij aan de splitsing tussen object en subject. Het omvat beide, maar is (uiteraard) onkenbaar voor het kennend subject. Het omvattende staat volgens Jaspers aan de objectieve kant van transcendentie. “Aan de subjectieve kant staan bewustzijn, bestaan, geest en existentie” (p58). Het omvattende is geen ‘iets’, maar ook niet niets. “Het blijft daarentegen op de achtergrond als datgene waarbinnen al het andere zich aan ons voordoet” (p58). Zo speelt ook alles zich af in ons bewustzijn, aan de subjectieve kant van het omvattende, dat ook geen subjectief ‘iets’ is.
Het omvattende wijst op de grenzen van onze kennis en gaat eraan voorbij. ”De filosofische wereldoriëntatie... beweegt zich naar de grens waar zich een ‘weten van het niet weten’ openbaart... dat boven zichzelf uitwijst” (p59). Het sluit verabsolutering van werkelijkheidsbenaderingen uit, want er zijn verschillende visies. Is een omvattende visie mogelijk? Volgens Jaspers biedt de filosofische wereldoriëntatie geen houvast en leidt zij schipbreuk. Maar zij kan wel “het besef wekken dat de wereld boven zichzelf uitwijst, dat de empirische werkelijkheid niet het al is... Kortom, doorbreekt de (wetenschappelijke) houding”.
Wereldoriëntatie dient “als wegbereider voor het volgende stadium – de existentieverheldering... ‘Het is de weg waarover de existentie tot zichzelf kan komen’,” met de woorden van Jaspers (p60). De zin die wij aan de wetenschap geven, hangt af van de zin die wij ons bestaan geven, welke weer samenhangt met de verheldering die wij daaraan geven.
Verheldering van ons bestaan
“Filosofie moet zich dus ontwikkelen tot een denken waaruit de mens leven kan; tot een oriëntatie op de werkelijkheid, de juiste levenswijze en de zin van het menselijk bestaan” (p60). Jaspers spreekt van filosofisch geloof in de zin van levensbeschouwing. Verheldering van de existentie is daarbij essentieel. Met existentie bedoelt Jaspers “het zelf dat tot zichzelf in verhouding staat en zich daarin betrokken weet op de macht waar het door gewekt is… In de zelfbespiegeling ontspringt een bron van mijn zijn; daarin word ik voor mijzelf mijn eigen oorsprong” (p60,61). Hij noemt het “de weg naar het zelf, de verinnerlijking,.. ‘een ‘ik’ dat tot zichzelf ontwaakt’,.. de existentie komt tot zichzelf... Wederom vindt dat middels het transcenderen plaats… in de sfeer van de ervaring” (p61,62).
Het is mogelijk een verband te leggen met ervaringen van transcendentie, zoals die bij meditatie ervaren kunnen worden. Bij Jaspers lijkt het echter te gaan om een denkend transcenderen, een denken dat zichzelf voorbij gaat en zoekt naar zijn oorsprong en fundering. Het is ook een zoeken “dat kritisch vraagt naar de juiste levenswijze”, een existentie “die ernaar streeft doorzichtig te worden voor zichzelf” (p62). Iets dergelijks kan ook gebeuren door meditatie. Jaspers staat open voor een andere visie en heeft kennis genomen van oosterse visies.
Vrijheid, zelfbepaling en verantwoordelijkheid
Ons bestaan is een existentie die altijd op weg is naar zichzelf en zoekt naar zijn mogelijkheden in een voortdurend zichzelf transcenderen of overstijgen. Dit is ook en proces van “zelfbepaling”, waarbij “de mens zich als vrij ervaart… Existentie wordt door Jaspers zelfs gezien als de werkelijkheid die de vrijheid omvat… Het vrijheidsbegrip is zo wezenlijk voor Jaspers dat hij zijn existentiefilosofie ook wel ‘een filosofie van de vrijheid’ noemde” (p62,63).
De vrijheid van de existentie wordt ervaren in een voortdurende transcendentie, die zich niet vastlegt in een bepaalde zijnswijze, maar steeds opnieuw zichzelf bevrijdt uit begrenzingen en zo meer zichzelf wordt. Deze vrijheid is niet absoluut zoals bij Sartre, maar bestaat in begrenzingen, in relatie met anderen en gaat gepaard met verantwoordelijkheidsbesef. Het is een “kiezend handelen” vanuit verantwoordelijkheid waarin de existentie zich voortdurend realiseert en niet vastlegt en permanent begrenst. Het denken blijft levendig, zoals ook het handelen. Jaspers noemt het een “mogelijke existentie”, als het ware “een opdracht ter verwerkelijking… ‘Mens zijn is mens worden’, ‘ons wezen is op weg te zijn’… staat voor een keuze om zichzelf te zijn of niet zichzelf te zijn. Tegelijk met deze vrijheid is bij Jaspers ook het bewustzijn van transcendentie gegeven” (p64). Het is een proces van zelf-overschrijding.
“Wanneer wij vrij beslissen en zinvol ons leven aanpassen, dan zijn we ons ervan bewust, dat wij ons niet aan onszelf te danken hebben. Op het hoogtepunt der vrijheid, waarop ons handelen ons noodzakelijk toeschijnt, niet als uitwendige dwang... maar als innerlijke instemming van iemand, die in het geheel niet anders wil, dan zijn wij ons van onze vrijheid bewust. Waar ik eigenlijk vrij ben, ben ik er zeker van, dat ik het niet voor mijzelf ben.”
“Hier wordt de vrijheid van de mens, die in het existentialisme van Sartre aangewend wordt tegen de mogelijkheid van het bestaan van een God, voor Jaspers dus het meest intense spoor van de transcendentie” (p65). De menselijke vrijheid wijst boven zichzelf uit naar een groter geheel waarin het als het ware zijn noodzakelijke bestemming krijgt in zelftranscendentie.
Grenssituaties
Hierbij gaat het om schokkende ervaringen “die haaks op de alledaagsheid staan; die het menselijk bestaan met een schok tot op de bodem raken. Door de ervaring van grenssituaties als schuld, lijden, strijd en dood wordt de mens radicaal op zichzelf teruggeworpen en verschijnt mijn bestaan en de wereld in een geheel ander licht… dan in het theoretische denken, of in de common-sense ervaring van de alledaagse praktijk” (p65). Het zijn ervaringen bij uitstek van schipbreuk lijden en “in gebrokenheid tot zichzelf komen,” waarbij het menselijk bestaan boven zichzelf uitwijst en de gewone begrenzingen doorbreekt. “Daarom noemt Jaspers zijn existentieflosofie ook wel een filosofie van het schipbreuk lijden”
“Juist deze grenssituaties kunnen volgens Jaspers tot existentieverheldering en transcendentie leiden.” Daardoor “ontwaakt de mens tot eigenlijk zelf-zijn.” De schok roept diepe, existentiële vragen op, waardoor de existentie tot verheldering kan komen en buiten zijn beperkingen treedt “onderweg naar het laatste stadium dat soms al doorschemerde in de eerste twee stadia [nl. wereldoriëntatie en existentieverheldering]: nl. de transcendentie” (p66). Deze is bij uitstek het thema van de metafysica, die bij Jaspers het derde en laatste stadium vormt.
Metafysisch verlangen
“De mens is het enige wezen dat geen genoegen kan nemen met de gegeven wereld, maar vraagt… en verlangt naar het eigenlijke en het ware zijn dat alle empirie te boven gaat, hoe onbereikbaar dat ook moge zijn” (p67). Je zou het een ‘metafysisch verlangen’ kunnen noemen naar het wezenlijke, naar de oorsprong, de bestaansgrond.
Wereldoriëntatie bleek uiteindelijk betrokken te zijn op de omvattende transcendentie. Zoniet dan schiet zij tekort en blijft de oriëntatie steken in objectieve begrenzingen. Verheldering van de existentie mondde eveneens uit in transcendentie, die samengaat met vrijheid en zelfbepaling. Begrenzingen en ‘vastigheid’ worden daarbij doorbroken in een voortdurend proces van zelfrealisatie. De metafysica van Japers voegt daar “de existentiële ervaring van transcendentie” aan toe, die “onbegrijpelijk en onuitsprekelijk blijft”. Metafysica is gericht op dit ongrijpbare, dat geen object kan zijn. “Desondanks… blijft zij een onuitroeibare gerichtheid van de mens, waarvan volgens Jaspers de geschiedenis van het wijsgerig denken, de godsdiensten der wereld, de theologie en de mystiek op onsterfelijke wijze getuigen” (p68).
Uitwijzen boven de begrenzingen van het concrete bestaan
Transcenderen
Transcenderen is een zinnige manier om tot metafysica te komen. Het “formele transcenderen” (dwz transcendentie in de zin van ongrijpbare) betreft begrippen als substantie, totaliteit, absolute, enz. Deze vorm van transcenderen leidt schipbreuk, omdat dergelijke begrippen niet geobjectiveerd kunnen worden en niet voorbij de subject-object splitsing gaan. Transcendentie is onbereikbaar voor het formele denken. Het wordt “tot een schijnbaar zinloze Spielerei, waarin het goddelijke verborgen blijft… Metafysica als theorie over het (transcendente) zijn is derhalve zinloos, en het denken blijft op zelfoverschrijding aangewezen… De denkende opvlucht naar de transcendentie kan slechts in gedaantes van ondenkbaarheid plaatsvinden” (p69,70). Transcenderen betekent het denken voorbij gaan of overstijgen.
Jaspers gebruikt de term ”vermeende transcendentie” voor geloofsvoorstellingen of denkwijzen waarbij transcendentie als het ware binnen (hand)bereik verschijnt, zoals in religie en formele filosofie. Bij Kierkegaard en Nietzsche ziet Jaspers daarentegen een “existentiële betrokkenheid op transcendentie” in een bewustzijn van eigen begrenzingen. Zij distantieerden zich van het formele geloof en het abstracte metafysische denken. Bij hen zien we “existentiële betrekkingen tot transcendentie” in een “zoekende gerichtheid” daarop (p70,71).
De transcendentie blijft verborgen maar de gerichtheid erop blijft behouden in een voortdurend voortgaan en voorbij gaan. Het uiteindelijke blijkt niet te vatten maar wel te zoeken. Het is een voordurend transcenderende beweging. “Zelf-zijn en vrijheid worden soms werkelijkheid.” Maar als je denkt het gevonden te hebben, raak je het weer kwijt en lijdt je schipbreuk. Het absolute transcendente is niet te vatten.
Chiffren: symbolen van transcendentie
Het transcendente kan symbolisch worden voorgesteld, zoals mensen door de eeuwen heen hebben gedaan. Chiffren, wegwijzers of geheimtekens zijn “objecten die het transcendente in de wereld voor de existentie verstaanbaar maken” (p73). Het is de taal van transcendentie waarin de ervaringen van transcendentie wordt benaderd. Bijv. in de natuur, de zee, de sterrenhemel, in mythen, kunst, liefde en vrijheid kan zich het transcendentie voordoen als representant, openbaring, verwijzing of symbolische weergave, waarin het mysterie zichtbaar en ervaarbaar wordt, maar tegelijk onzichtbaar blijft.
Ook het schipbreuk lijden is een transcenderende beweging, waarin de existentie en transcendentie op kan lichten. “De werkelijkheid verschijnt in het licht der eeuwigheid die weliswaar nooit concreet gestalte krijgt” (p74). De schipbreuk is ook een symbool of chiffre van transcendentie, waarin “de raadselachtigheid en ondoorgrondelijkheid van het zijn blijft bestaan… Elke concrete gedaante van transcendentie is volgens Jaspers een vertroebeling daarvan, en daarom misleidend… Het transcendente blijft voor het denken ongrijpbaar, zijn werkelijkheid is van een radicaal andere orde dan alle aardse realiteit” (p75). De verwereldlijking en rationalisering van transcendentie is gedoemd te mislukken.
In chiffren kan het transcendente transparant worden, in raadselachtige tekens voor het onbegrijpelijke en onverklaarbare. “Voor zover het voor mij tot chiffre wordt, is al wat bestaat voor mij een wonder.” Chiffren “verhelderen in brokstukken wat als geheel ontoegankelijk blijft voor het denken.” Het zijn geen concrete voorstellingen maar geheimtekens, verwijzingen. “De godheid zelf, of de werkelijke transcendentie, bevinden zich nog altijd ‘voorbij alle chiffren.”
Zo blijft leven “een nooit voltooid onderweg zijn” waarij een mens “telkens opnieuw zèlf de innerlijke gerichtheid op transcendentie moet opbrengen, die echter nooit concreet aan hem verschijnt. De mens leeft daarom in der Schwebe… in de aanhoudende spanning zich op transcendentie te weten, zonder een concreet te grijpen houvast te vinden” (p75-77). Zo eindigt Waanders zijn samenvattende verheldering van de filosofie van Jaspers als denkend zoeken naar transcendentie.
Metafoor van de zee
Jaspers heeft zijn filosofie samengevat in een metafoor met de zee als chiffre:
“De zee is – door haar constante verandering, altijd binnen de oneindige grotere orde – als een spiegel van het leven en van filosofie. Al het vaste, heerlijk geordende, het thuis voelen, de geborgenheid, dat is allemaal onontbeerlijk. Maar dat er ook iets anders is, de oneindigheid van de zee, dat is bevrijdend. Dat brengt ons tot waar de vastigheid eindigt, maar zonder dat we in het bodemloze verdrinken, in een eindeloze geheimzinnigheid.
De oneindigheid van de zee bevrijdt ons van iets waaraan we verbonden blijven en dat we heerlijk vinden: het ‘thuis voelen’ en ‘geborgen zijn’. Ze stijgt daarboven uit, en dit overstijgen dat is de aard van filosofie. Het kunnen uithouden als er nergens een grond is, als op deze plek geen alles funderende bodem en nergens een ankerplaats is, dat is de ontstellende eigenheid van de zee… Dit is juist het overstijgende. De spiegel van wat we nodig hebben om door te dringen in dat wat verder gaat dan de eindige dingen waaraan we gebonden zijn.” (https://www.thomasheij.nl/tekst/filosofie-karl-jaspers/)
Nietzsche: Aan de horizon van het oneindige
Nietzsche gebruikt eenzelfde metafoor om de eindeloosheid te beschrijven:
“Wij hebben het land verlaten en zijn scheep gegaan. Wij hebben de brug achter ons - meer nog, wij hebben het land achter ons afgebroken. Nu scheep je pas in. Naast je ligt de oceaan. Het is waar, hij brult niet altijd en soms ligt hij daar, zacht als zijde – een lieflijke droom. Maar er komen uren waarin je tot het besef zult komen, dat hij oneindig is en dat er niets meer schrikwekkends bestaat dan oneindigheid.” (Fröhliche Wissenschaft, aph. 124, ‘Im Horinzont des Unendlichen’).
In Also Sprach Zarathustra beschrijft ‘De schaduw’ in Deel 4 een vergelijkbare metafoor de doelloosheid in de eindeloosheid: “’Heb ik nog een doel? Een haven waarheen mijn zeil koerst? Een gunstige wind? Ach, enkel wie weet waarheen hij vaart, weet ook welke wind gunstig is. Wat is mij nog gebleven? Dit zoeken naar mijn thuis was mijn bezoeking… ‘Waar is mijn thuis?’ Daarnaar vraag en zoek en zocht ik. Ik heb het niet gevonden. O eeuwig overal, o eeuwig nergens, o eeuwig tevergeefs” (F. Reddingius-Salomonson, Een weg tot Nietzsche, p98).
Eeuwigheidservaring
In de daaropvolgende paragraaf ‘Middag’ wordt de metafoor vervolgt. Het schip is een stille baai binnen gelopen en meert aan land en is verbonden met de aarde. Het is middag, de zon staat recht boven het schip en de wereld voelt volmaakt. “Hoe weinig volstaat reeds voor geluk!… Juist het minste, het zachtste, lichtste, het ritselen van een hagedis, een ademtocht, een zucht, een ogenblik – weinig bepaalt de aard van het beste geluk. Stil! Wat is me overkomen… is de tijd soms heengevloden?… Ben ik niet gevallen… in de bron der eeuwigheid? Stil!.. Werd de wereld zo-even niet volmaakt?,” vroeg Zarathustra zich af, terwijl hij op het punt stond in slaap te vallen. Als hij wakker wordt door een zonnestraal in zijn gezicht, kijkt hij in de oneindige hemel en zegt hij:
O Himmel über mir O Hemel boven mij
Wann trinkst du diesen Tropfen Thau Wanneer drink je deze druppel dauw
der auf der Erde Dingen niederfiel die op de aardse dingen naar beneden viel
Wann, Brunnen der Ewigkeit Wanneer, Bron van Eeuwigheid
wann trinkst du diese wunderliche Seele Wanneer drink je deze wonderlijke ziel
wieder in Dich zurück? weer terug in jou?
Zo kan een zeeman geborgenheid vinden op zee. Zoals de rusteloze dichter en scheepsarts Slauerhoff soms vond in een vergelijkbare ervaring van stilte als bij Nietzsche-Zarathustra:
In mijn leven
In mijn leven, steeds uiteengerukt
Door de vlagen waar ‘k aan blootsta,
Daar ‘k niet kan hechten aan liefde en geluk
Die mij zullen drijven tot ik doodga,
Ontstaan soms plotseling enkele plekken,
Van stilte zoo onaangedaan,
Dat ik geloof in slaap te zijn gekomen
Bij de diepten waar geen onderstromen
Meer door ‘t eeuwig stilstaand water gaan.
(Uit Serenade, Verzamelde gedichten, p251)
Tekenen van transcendentie
Nietzsche-Zarathustra lijkt hier ook een zekere geborgenheid te vinden in de oneindigheid van de hemel. Volgens Jaspers was Nietzsche op zoek naar transcendentie. Hij wilde “in volle verbondenheid tezamen met het Leven… aan zichzelf ontstijgen - zoals ook het Leven aan zichzelf wil ontstijgen. Hij moet aan het leven de belofte vervullen van zijn Eeuwig Zelf en zo... het beeld der eeuwigheid afdrukken op zijn tijdelijk bestaan” als een teken van transcendentie (Nietzsche, Reddingius, p237). Hij beschreef ervaringen van transcendentie, zoals boven. Zijn tragiek was dat deze tijdelijk waren en steeds anders werden weergegeven: amor fati, de liefde tot het levenslot, eeuwig leven in de vorm van de eeuwige terugkeer, de Übermensch en de wil tot macht, eigelijk de wil tot volledig leven met het volle vermogen. Het zijn als het ware gestalten van grensoverschrijding en transcendentie. Het leven van Nietzsche lijkt een herhaaldelijk schipbreuk lijden. Zo ook zijn filosoferen dat eigenlijk op zoek is naar nieuwe overstijgende waarden nadat de oude waarden slechts een weergave waren van “vermeende transcendentie”, met een term van Jaspers. Hij ziet evenals Jaspers tekenen of chiffren van transcendentie, bijv. in het volgende gedicht uit ‘Roem en Eeuwigheid (Dionysos Dithyrambe, Reddingius, p232,318):
Ik zie naar omhoog / daar wentelen licht-zeeën: / o nacht, o zwijgen, o doodstil gerucht /
Ik zie een teken: / Uit verste verten / daalt langzaam, vonkelend, een gesternte tot mij neer.
Hoogste gesternte van het Zijn / waarin eeuwige beelden staan gegrift, / komt Gij tot mij /
Wat niemand nog heeft aanschouwd / uw stomme schoonheid… / Zij ontvlucht mijn blikken niet?
De filosofie van Jaspers sluit aan bij die van Nietzsche en is te beschouwen als een nadere uitwerking daarvan, zij het in een heel andere stijl en terminologie. Ondanks alle verschillen is er een diepe verwantschap. Hierboven staan verwoordingen van ervaringen van momenten transcendentie, waarin deze term misschien iets meer ‘concreet’ verbeeldt wordt dan in de filosofische taal van Jaspers.
De literatuur biedt vele voorbeelden van zoekers naar transcendentie, waarin de zoektocht van Jaspers minder abstract en meer concreet gestalte krijgt dan bij Jaspers. Bijv. in Goethe’s Faust (CM 35), de werken van Novalis (CM 35-37), de negatieve theologie van Dionysius de Aereopagiet (CM 60) en sommige werken van Albert Camus (CM 101). Diverse schrijvers tijdens de Romantiek waren gericht op transcendentie, bijv. William Wordsworth in zijn poëtische natuurmystiek, de Belgische Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck, Honoré de Balzac in zijn Études mystiques, Ralph Waldo Emerson en Walt Whitman (zie CM 111)
Wijnand Nuijen, Schipbreuk op een rotsachtige kust, rond 1837
Commentaar: filosofie van het schipbreuk lijden
Jaspers’ filosofie is op de eerste plaats getypeerd als existentiefilosofie. Verder als filosofie van het omvattende, van transcendentie, vrijheid en schipbreuk lijden. Existentie en transcendentie zijn centrale begrippen, waar de andere termen mee samenhangen. Existentie komt neer op (zelf-)betrokkenheid op het eigen bestaan en transcendentie op zelfoverschrijding. Het heeft te maken met zelfreflexie, zelfbepaling in vrije keuzen kunnen maken, bewust bestaan en grenzen overschrijden in een proces van zelfrealisatie zonder einde.
De filosofie van Jaspers is veelomvattend. Hij heeft tientallen boeken geschreven, waaronder veel boeken over filosofen. Waanders beperkt zich tot Kant, Kierkegaard en Nietzsche, die Jaspers het meest hebben beïnvloed. Hij beperkt zich tot de essentie van Jaspers’ filosofie, opgehangen aan genoemde kernbegrippen in een bondige en grondige kenschets.
In hoeverre is Jaspers’ filosofie relevant voor onze tijd? Deze vraag is deels beantwoord door verwijzingen die zijn filosofie verbinden met onze tijd, een tijd die eveneens vraagt om wereldorïëntatie, bestaansverheldering en transcendentie. Het geloof in de openbaring is verminderd. Maar het geloof in de wetenschap en technologie lijkt onverminderd, ook al kunnen deze in de huidige crises maar ten dele soelaas bieden.
Crises gaan gepaard met grenssituaties, die er sinds de coronacrisis niet minder op zijn geworden. We lijken soms verzeild geraakt in een collectieve grenssituatie. Grenssituaties nodigen uit of dwingen zelfs tot transcendentie, tot overschrijden van grenzen. Vanuit en ruimer bewustzijn kan anders worden aangekeken tegen de problematiek, hetgeen ruimte biedt voor gedragsverandering en andere oplossingen dan meer van hetzelfde.
Gedragsverandering vraagt bewustzijnsontwikkeling, volgens Toon van Eijk in zijn boek Klimaatcrisis, gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling. Dat laatste vraagt transcendentie: het voorbijgaan van de grenzen van het alledaagse bewustzijn waarin wij verstikt zitten en meer van hetzelfde zien als oplossingen voor de crises.
Slotwoord: persoonlijke indruk
Tot slot een persoonlijke verwoording van de filosofie van Jaspers en de indruk die deze spontaan achterliet. Ons zijn is een zijn in de wereld. Het roept de behoefte op aan wereldoriëntatie. Wat levert deze oriëntatie op? Het kan leiden tot schipbreuk op de grenzeloze, afgrondelijke oceaan van het bestaan, waarvan wij de horizon van het omvattende niet kunnen vatten. Door transcendentie en verheldering van onze existentie kunnen wij tot subjectieve klaarheid komen wat betreft een zin van ons bestaan, die het objectieve weten niet kan bieden.
Begrippen en constructen, waarmee de rede alles probeert te verklaren, kunnen niet verhinderen dat wij schipbreuk lijden op de oceaan van het bestaan, dat de rede maar in beperkte mate kan verhelderen en niet kan vatten. We drijven rond in de materie. Terwijl transcendentie ons aan alle kanten omringt als de horizon van het omvattende. Een horizon die wijkt wanneer wij ernaar reiken maar blijft als wij er simpelweg naar kijken. En als wij ons bestaan als open en onaf begrijpen en het laten rusten in het omvattende zijn, dat resoneert met onze existentie en verbonden is met de onverklaarbare essentie van ons bewustzijn.
Filosofen hebben soms de sluier opgelicht van een innerlijke ruimte waarin wij zelf zwijgend existeren. Maar zij hebben ook die ruimte toegedekt met een sluier van begrippen die verheldering juist beletten. Daarom lijkt het beter maar te zwijgen en ons zwijgend te laten neigen op de golven in de oceaan van het bestaan en daar stil in op te gaan.